ECLI:NL:TADRSHE:2020:31 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-165/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:31
Datum uitspraak: 10-04-2020
Datum publicatie: 15-04-2020
Zaaknummer(s): 20-165/DB/ZWB
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft in zijn hoedanigheid van deken. De door de deken vermelde  feitelijke onjuistheden zijn niet van dien aard dat de belangen van klager hierdoor welbewust en nodeloos zijn geschaad. Geen sprake van schending van het evrtouwen in de advocatuur. Klacht kennelijk ongegrond

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 10 april 2020

in de zaak 20-165/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

                        klager

over:

                        verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 4 maart 2020 met kenmerk K19-080, door de raad ontvangen op 4 maart 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1     Klager heeft bij verweerder in zijn hoedanigheid van deken klachten tegen drie advocaten ingediend. Verweerder heeft nader onderzoek gedaan naar de klachten en zijn visie in een dekenstadpunt weergegeven.

1.2     Op 7 juni 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2          KLACHT

2.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van deken klachten van klager over drie advocaten niet correct behandeld en fouten gemaakt in zijn dekenstandpunten.

2.2       Klager heeft ter toelichting op zijn klacht, kort samengevat, naar voren gebracht dat verweerder in de eerste zaak de kwaliteit van de dienstverlening onvoldoende heeft beoordeeld en in de twee andere zaken niet alle klachtonderdelen heeft benoemd en behandeld alsmede feitelijke onjuistheden heeft vermeld.  Verder heeft verweerder niet alleen zijn standpunt weergegeven, maar ook stukken tekst vermeld die letterlijk uit diverse bronnen (zoals internet) gekopieerd zijn. 

3          VERWEER

3.1     Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4          BEOORDELING

4.1     De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Den Haag. Het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden dat, indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.

4.2     Het is de taak van een deken om een klacht nader te onderzoeken en vervolgens, indien klager om doorzending verzoekt, de klacht door te zenden naar de raad van discipline. Het is de tuchtrechter die een oordeel velt over de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen van een advocaat.

4.2.1.    Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat verweerder bij het onderzoek naar de drie door klager bij hem ingediende klachten over drie advocaten heeft gehandeld conform de daartoe opgestelde leidraad dekenale klachtbehandeling. Verweerder heeft de klachten nader onderzocht en daarbij hoor en wederhoor toegepast. Daarbij stond het verweerder vrij de klacht samen te vatten op de wijze zoals hem in het belang van de klachtbehandeling wenselijk voorkwam. Niet is gebleken dat verweerder hierbij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor klager heeft vervolgens de weg open gestaan om zijn klacht voor te leggen aan de raad van discipline. Daarvan heeft klager gebruik gemaakt: de raad van discipline heeft de klachten van klager tegen de drie advocaten ongegrond verklaard (waarvan tweemaal bij beslissing op verzet nadat de klacht van klager tegen twee advocaten door de voorzitter van de raad van discipline kennelijk ongegrond was verklaard). Daarbij heeft (de voorzitter van) de raad zich op basis van het klachtdossier telkens een (los van het standpunt van de deken staand) zelfstandig oordeel gevormd.

4.3     Voor zover de raad van discipline in voorkomend geval voor de beoordeling van een klacht nader onderzoek door de deken noodzakelijk acht, kan de raad de deken opdragen een dergelijk onderzoek te doen. Hetzelfde geldt voor zover de deken een klacht mogelijk niet juist dan wel onvolledig heeft omschreven dan wel indien sprake is van een feitelijke onjuistheid in een dekenstandpunt. Niet iedere onvolkomenheid betekent evenwel dat een deken daarvan tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. Hiervan is slechts sprake indien de deken bij de uitoefening van zijn taak het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Hiervan kan sprake zijn indien een deken bij de behandeling van een klacht welbewust en nodeloos de belangen van de klagende partij schendt, waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.

4.3.1.    Hiervan is in de door klager vermelde zaken geen sprake. Als door verweerder erkend staat vast dat in zijn standpunt in twee van de klachtzaken sprake is van de vermelding van enkele feitelijke onjuistheden. Deze feitelijke onjuistheden zijn echter niet van dien aard dat de belangen van klager hierdoor welbewust en nodeloos zijn geschaad. Een dekenstandpunt is bovendien niet meer dan een visie. De tuchtrechter beoordeelt een klacht op grond van het door de deken aan de tuchtrechter toegezonden dossier. Voor zover, zoals klager stelt, door een voorzitter van de raad van discipline van een onvolledige klachtomschrijving zou zijn uitgegaan respectievelijk niet alle door klager vermelde feiten in zijn oordeel heeft betrokken, valt de deken hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klager heeft de mogelijkheid gehad tegen de beslissing van de voorzitter verzet in te stellen en aan de raad van discipline voor te leggen dat door de voorzitter ten onrechte niet op alle klachtonderdelen/feiten was beslist, van welke mogelijkheid klager, zoals hiervoor reeds overwogen, ook gebruik heeft gemaakt. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder bij de behandeling van de door klager bij hem ingediende klacht niet zodanig gehandeld dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, waarvan hem tuchtrechtelijk een verwijt gemaakt kan worden.  

4.4     Overigens overweegt de voorzitter nog dat, waar klager aanhaalt dat verweerder stukken tekst heeft vermeld die letterlijk uit diverse bronnen (zoals internet) gekopieerd zijn, verweerder in dit verband enkel uitgangspunten inzichtelijk heeft gemaakt die hij in zijn standpuntbepaling heeft betrokken. Niet valt in te zien dat verweerder in dit opzicht op enige manier tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5     Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, (plaatsvervangend) voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 april 2020.

Griffier                                                                                    Voorzitter