Zoekresultaten 1891-1900 van de 42634 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:234 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5523

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een plastisch chirurg. Klaagster heeft meerdere klachten over de operatie aan een trigger finger. Het college overweegt dat het niet noodzakelijk is om een operatie als deze onder bloedleegte uit te voeren. Dat de plastisch chirurg het te opereren gebied niet bloedleeg heeft gemaakt is dan ook niet onzorgvuldig. Hetzelfde geldt voor de verdoving. Het was niet medisch noodzakelijk om een extra verdoving te geven. Op basis van de overgelegde foto’s concludeert het college dat de plastisch chirurg de wond zorgvuldig heeft gehecht en daarbij een gebruikelijke techniek heeft toegepast. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2023:118 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-678/DB/LI

    Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat in hoedanigheid van deken kennelijk ongegrond. De voorzitter is van oordeel dat uit de overlegde stukken niet is gebleken dat verweerster, door de wijze waarop klager door haar en de medewerker(s) van het ordebureau is geïnformeerd en te woord gestaan, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:191 Raad van Discipline Amsterdam 23-221/A/A

    Verzet. De raad verklaart het verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:185 Raad van Discipline Amsterdam 23-616/A/NH

    Voorzittersbeslissing; klacht over advocaat van de wederpartij in beide onderdelen niet-ontvankelijk vanwege het overschrijden van de termijn zoals bepaald in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet.

  • ECLI:NL:TAHVD:2023:178 Hof van Discipline 's Gravenhage 230095

    Klacht over eigen advocaat. De raad heeft de klacht ongegrond verklaard. Verweerder heeft als ‘dominus litis’ de ruimte klager bij te staan op een wijze die hem goeddunkt. Verweerder is daarom niet verplicht gevolg te geven aan verzoeken van klager om de door hem gewenste standpunten in te nemen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:171 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5301

    Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een tandarts. De tandarts heeft op 17 maart 2017 twee verstandskiezen bij klager verwijderd. Nadien heeft klager pijnklachten gekregen. Volgens klager is de tandarts onzorgvuldig geweest, heeft hij zijn informatieplicht geschonden, is de dossiervorming onvolledig en onzorgvuldig en heeft hij zich zowel in de klachtenprocedure als de geschillenprocedure niet toetsbaar opgesteld. De tandarts heeft het klaagschrift gemotiveerd betwist. Voor wat betreft de dossiervoering verklaart het college de klacht gegrond. Voor het overige wordt de klacht ongegrond verklaard. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, onder andere nu de tandarts heeft verklaard zijn dossiervoering inmiddels te hebben aangepast en de dossiervoering een ondergeschikt onderdeel van de klacht is.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:172 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5644

    Klacht tegen verzekeringsarts. Klager is in bijzijn van klaagster door de verzekeringsarts op het spreekuur gezien in het kader van een WIA-beoordeling. Klaagster was als partner van klager aanwezig bij het spreekuur. Na afloop van het spreekuur en op basis van de beschikbare informatie concludeerde de verzekeringsarts dat een aanvullende psychiatrische/neuropsychologische expertise nodig was om een volledig beeld te kunnen krijgen van klagers gezondheidssituatie. Hierop heeft de verzekeringsarts een verwijzing gestuurd naar een expertisebureau. Ook heeft de verzekeringsarts met het expertisebureau een voorlopig medisch onderzoeksverslag gedeeld. De klacht gaat over het gedrag van de verzekeringsarts tijdens het spreekuur, de verwijzing voor expertise, het delen van het onderzoeksverslag en de inhoud van het onderzoeksverslag. Het college komt tot het oordeel dat de verzekeringsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht van klaagster is deels niet-ontvankelijk en voor het overige is de klacht (van zowel klaagster als klager) ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:250 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-505/AL/OV

    Herstelbeslissing.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:251 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-192/AL/NN

    Klacht over eigen advocaat. Verweerster heeft in een grote en voor haar cliënte belangrijke zaak volstrekt onvoldoende regie gevoerd en heeft haar cliënte niet goed geïnformeerd. Ook heeft zij een inhoudelijke fout gemaakt en heeft zij het dossier niet tijdig aan de opvolgende advocaat verstrekt. Verweerster heeft hiermee artikel 46 Advocatenwet en gedragsregel 16 geschonden. Het handelen van verweerster is ook in strijd met de kernwaarde deskundigheid. De raad rekent dat verweerster zwaar aan. Bij de bepaling van de maatregel weegt ook het uitgebreide tuchtrechtelijke verleden van verweerster zwaar mee. Verweerster is al vele malen door de tuchtrechter veroordeeld en aan verweerster is meermaals een berisping en een voorwaardelijke schorsing opgelegd. Deze uitspraken hebben er kennelijk niet toe geleid dat verweerster haar handelen heeft verbeterd. Gelet op de ernst van het handelen en het justitiële verleden van verweerster is de raad van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere maatregel dan een geheel onvoorwaardelijke schorsing. De raad zal verweerster een schorsing voor de duur van 4 weken opleggen.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2023:114 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-327/DB/LI/D

    Dekenbezwaar. Derdengelden. Wwft. Verweerder heeft meerdere gedragsregels en bepalingen van de Voda en de Wwft geschonden en bovendien financieel niet integer gehandeld in de zin van artikel 10a lid 1 aanhef en sub d van de Advocatenwet.  Met het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen heeft verweerder volstrekt onvoldoende invulling gegeven aan zijn onafhankelijke positie als advocaat en zich onvoldoende dominus litis getoond. Verweerder heeft met zijn handelen, dat gedurende geruime tijd heeft voortgeduurd en in meerdere dossiers heeft plaatsgevonden, het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De raad acht de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk passend bij de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten. Daarbij speelt mee dat verweerder, ofschoon hij spijt heeft betuigd, er, zowel voorafgaand aan als op de zitting van de raad, gelet op de wijze waarop hij verweer heeft gevoerd en ingekleed, weinig blijk van heeft gegeven de ernst van zijn handelen werkelijk in te zien. De raad is van oordeel dat verweerder de door hem gevoerde verweren onvoldoende heeft onderbouwd, terwijl de bevindingen van de Unit FTA en de daaraan verbonden tuchtrechtelijke verwijten van de deken daartoe wel noopten. Het verweer van verweerder, dat bij hem onvoldoende kennis aanwezig was over de regelgeving omtrent het in ontvangst nemen en betalen van derdengelden en de uit de Wwft voortvloeiende verplichtingen, overtuigt niet. De gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten zien op een dermate lange periode  en op een zodanig groot aantal mutaties dat de raad het ongeloofwaardig acht dat een advocaat - zeker met de ervaring en de kennis die verweerder inmiddels had opgedaan - zich bij geen van de verrichte transacties bewust is geweest van de geldende wet- en regelgeving.  Alles afwegend is de raad van oordeel dat een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken passend en geboden is. Daarbij houdt de raad rekening met het feit dat aan verweerder recent een schorsing voor de duur van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, is opgelegd (zie: Raad van discipline ’s-Hertogenbosch van 21 augustus 2023, ECLI:NL:TADRSHE:2023:100).