ECLI:NL:TADRSHE:2023:114 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-327/DB/LI/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:114
Datum uitspraak: 23-10-2023
Datum publicatie: 23-10-2023
Zaaknummer(s): 23-327/DB/LI/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Derdengelden. Wwft. Verweerder heeft meerdere gedragsregels en bepalingen van de Voda en de Wwft geschonden en bovendien financieel niet integer gehandeld in de zin van artikel 10a lid 1 aanhef en sub d van de Advocatenwet. Met het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen heeft verweerder volstrekt onvoldoende invulling gegeven aan zijn onafhankelijke positie als advocaat en zich onvoldoende dominus litis getoond. Verweerder heeft met zijn handelen, dat gedurende geruime tijd heeft voortgeduurd en in meerdere dossiers heeft plaatsgevonden, het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De raad acht de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk passend bij de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten. Daarbij speelt mee dat verweerder, ofschoon hij spijt heeft betuigd, er, zowel voorafgaand aan als op de zitting van de raad, gelet op de wijze waarop hij verweer heeft gevoerd en ingekleed, weinig blijk van heeft gegeven de ernst van zijn handelen werkelijk in te zien. De raad is van oordeel dat verweerder de door hem gevoerde verweren onvoldoende heeft onderbouwd, terwijl de bevindingen van de Unit FTA en de daaraan verbonden tuchtrechtelijke verwijten van de deken daartoe wel noopten. Het verweer van verweerder, dat bij hem onvoldoende kennis aanwezig was over de regelgeving omtrent het in ontvangst nemen en betalen van derdengelden en de uit de Wwft voortvloeiende verplichtingen, overtuigt niet. De gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten zien op een dermate lange periode en op een zodanig groot aantal mutaties dat de raad het ongeloofwaardig acht dat een advocaat - zeker met de ervaring en de kennis die verweerder inmiddels had opgedaan - zich bij geen van de verrichte transacties bewust is geweest van de geldende wet- en regelgeving. Alles afwegend is de raad van oordeel dat een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken passend en geboden is. Daarbij houdt de raad rekening met het feit dat aan verweerder recent een schorsing voor de duur van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, is opgelegd (zie: Raad van discipline ’s-Hertogenbosch van 21 augustus 2023, ECLI:NL:TADRSHE:2023:100).

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 23 oktober 2023

in de zaak 23-327/DB/LI/D

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

deken

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 15 mei 2023 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een bezwaar ingediend tegen verweerder.

1.2 Op 15 mei 2023 heeft de raad het dekenbezwaar met kenmerk DK23-004 van de deken ontvangen.

1.3 De griffier van de raad heeft verweerder en de deken vervolgens bij brief van 16 mei 2023 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 26 juni 2023. Bij e-mail van 22 mei 2023 heeft verweerder de raad bericht dat de advocaat, die hij had aangezocht, verhinderd was op 26 juni 2023 en heeft hij de raad verzocht om een andere datum te bepalen. De griffier heeft de deken en verweerder bij brief d.d. 23 mei 2023 bericht dat de mondelinge behandeling, naar aanleiding van verweerders verzoek, werd verplaatst naar 4 september 2023. De griffier heeft de deken en verweerder vervolgens bij brief d.d. 3 augustus 2023 opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 4 september 2023.

1.4 Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 4 september 2023. Daarbij waren de deken, vergezeld van mr. F., advocaat en adjunct-secretaris/bureaudirecteur van het bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg en G. RA van de Unit FTA aanwezig. Verweerder is verschenen zonder gemachtigde. Verweerder heeft tijdens de behandeling spreekaantekeningen overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde dekenbezwaar met drie bijlagen en van de op 4 september 2023, via email, van verweerder ontvangen nagekomen stukken, bestaande uit de bijlagen 3 tot en met 9.

2 FEITEN

2.1 Verweerder is tezamen met zijn echtgenote mr. V, advocaat, bestuurder van de Stichting Beheer Derdengelden A.

2.2 Verweerder is in januari 2021 als advocaat van S. (hierna: S), aan hem gelieerde ondernemingen en diens echtgenote Van R. (hierna: Van R.) gaan optreden.

2.3 Verweerder heeft op 14 december 2021 deelgenomen aan een Wwft-cursus.

2.4 Van E is de ex-partner van S. Tussen S. en Van E is sprake van diverse geschillen die hebben geleid tot vele gerechtelijke procedures tussen S., zijn ondernemingen en Van R. enerzijds en Van E anderzijds.

2.5 Rechtbank en gerechtshoven hebben S. en Van R. diverse verboden opgelegd. S. en Van E hebben vervolgens ook geprocedeerd over dwangsommen die S. verbeurd zou hebben als gevolg van overtredingen van de opgelegde verboden. Tussen S., bijgestaan door verweerder, en Van E, bijgestaan door mr. P.L. Tjiam (hierna: mr Tjiam), hebben gesprekken en onderhandelingen plaatsgevonden over de (omvang van de) door S. aan Van E te betalen dwangsommen.

2.6 Op 10 augustus 2022 heeft mr. Tjiam namens Van E bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder. In deze klacht heeft mr. Tjiam melding gemaakt van de betaling van donaties via de derdengeldrekening van verweerders kantoor.

2.7 De klacht is voor de deken aanleiding geweest om de Unit Financieel Toezicht Advocatuur (hierna: Unit FTA) te verzoeken om een onderzoek naar de naleving door verweerder van de voor advocaten geldende regelgeving inzake derdengelden, geldstromen via andere bankrekeningen en de ontvangst van contante betalingen uit te voeren.

2.8 De Unit FTA heeft de transacties over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 juli 2022 onderzocht. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2022 en 23 november 2022. Daarbij waren aanwezig: verweerder en zijn echtgenote mr. V, mr. F. (advocaat en adjunct-secretaris/bureaudirecteur van het bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg), mr. P. (Unit FTA) en G. RA (Unit FTA). Verweerder heeft op constructieve wijze medewerking verleend aan de uitvoering van het onderzoek.

2.9 De Unit FTA heeft op 9 februari 2023 het concept rapport voorgelegd aan verweerder en mr. V. Verweerder heeft op 2 maart 2023 mede namens mr. V op het concept rapport gereageerd. De Unit FTA heeft het gewijzigde concept rapport op 8 maart 2023 nogmaals voorgelegd aan verweerder en mr. V. Verweerder heeft op 15 en 17 maart 2023 mede namens mr. V op het gewijzigde concept rapport gereageerd.

2.10 De bevindingen van de Unit FTA zijn vastgelegd in het rapport d.d. 17 maart 2023. De bevindingen luiden, samengevat en voor zover voor de beoordeling van het dekenbezwaar relevant, als volgt:

“24-1-2020; 29-01-2020; 20-3-2020 / € 11.561; € 100.000; € 169.059 / M. Solutions

[Verweerder] heeft het volgende toegelicht over dit dossier: “ Deze bedragen hebben in opdracht van de rechtsbijstandsverzekeraar van cliënt en cliënt Tempo Team / Randstad – en na onderhandeling met wederpartij – op de derdengeldrekening gestaan in afwachting van het hoger beroep waarin uitspraak werd gedaan op 28 december 2021. De wederpartij maakte vervolgens kenbaar in cassatie te zullen gaan, maar dit is uiteindelijk niet doorgezet / de termijn hiervoor is verstreken. Dit werd pas enige tijd na het verstrijken van de cassatietermijn duidelijk nu de advocaat van de wederpartij niet reageerde op verzoeken hierover. In het verleden bleek de wederpartij “creatief” met het betekenen van dagvaardingen en het vermoeden was dat dit nu weer was gebeurd. Uiteindelijk bleek dus pas in juni 2022 dat de procedure was geëindigd. Hierna moest er een finale afwikkeling bereikt worden i.v.m. doorwerking procedure op ander jaren/vorderingen van Tempo Team/Randstad, betaalde bankgaranties, btw en rentekosten. Deze onderhandelingen zijn eerst pas in oktober afgerond en toen pas kon het totale bedrag van € 181.761,82 aan cliënt en € 100.000 aan verzekeraar Interpolis worden betaald op 14 oktober 2022.”

In totaal hebben de bedragen derhalve circa 2 jaar en 9 maanden op de derdengeldrekening gestaan. Derhalve lijkt doorbetaling niet te hebben plaatsgevonden zodra de gelegenheid zich voordeed en lijkt daarmee sprake van het beheren van geld en van een Wwft-plichtige dienst. Het dossier is niet als Wwft-dossier behandeld. [Verweerder] heeft hierop als volgt gereageerd: “ Ik acht deze conclusie onjuist, gezien het voorgaande omdat steeds onderhandeling is geweest met wederpartij i.v.m. finale afwikkeling”.

(….)

(3.2.1) [S]

De van [S] ontvangen bedragen betreft de periode 1 juli 2021 tot en met 3 maart 2022. Van het totaalbedrag is € 1.821.000 ontvangen van [S] Investments B.V. en € 400.000 van [S] Holding B.V. Hiervan bevat een bedrag van € 1.700.00 de omschrijving ‘Dwangsommen DSS’, € 121.000 de omschrijving ‘Declaratienummer 769’ en een bedrag van € 389.300 wordt omschreven als ‘derdengelden i.v.m. parkeren geld’. Het totaalbedrag is als volgt aangewend/doorbetaald:

Nr Omschrijving Bedrag

a Terugbetalingen 2.370.300

b Verrekend met declaraties van [kantoor verweerder] 121.000

c Teveel terugbetaald -270.300

Totaal 2.221.000

a. In de periode 13 september 2021 tot en met 3 februari 2022 is aan [S] Holding B.V. € 410.300 betaald ovv ‘DSS’, ‘derdengelden, ‘betalingen’ of ‘credit’. Op 17 maart 2022 is een bedrag van € 1.960.000 betaald aan [S] (privé) onder vermelding van ‘betaling dwangsommen’.

b. Betreft één factuur van 24 juni 2021 gericht aan [S] Investments B.V.

c. Het bedrag van € 270.300 is teveel terugbetaald aan [S] Holding en dit dient nog ontvangen te worden van [S] Holding.

Op 2 maart 2023 heeft [verweerder] op onderdeel c als volgt gereageerd: “Vanuit de gelden die vanuit DSS zijn betaald is een bedrag van € 260.000 betaald ten behoeve van het betalen van de dwangsommen van EUR 1,96 mln. Deze betalingen zijn gedaan in december 2021 (zie ook onderdeel b onder par 3.2.2) Het bedrag van € 10.300 is teveel terugbetaald aan [S] Holding en dit dient nog ontvangen te worden van [S] Holding.”

(3.2.2) [DSS]

Div data / [DSS] / € 3.562.642

De van [DSS] B.V. (hierna DSS) ontvangen bedragen betreft de periode 29 januari 2021 tot en met 28 juni 2022. Va het totaalbedrag is € 6.700 ontvangen van DSS at home. Bij de meeste ontvangsten heeft DSS de omschrijving “voorschot” meegegeven. Op 28 augustus 2021 is een bedrag van € 62.000 ontvangen met de omschrijving “ivm beslaglegging parkeren geld”. Het totaalbedrag is als volgt aangewend/doorbetaald:

Nr Omschrijving Bedrag

a Verrekend met declaraties van [kantoor verweerder]

en declaraties derden 2.197.000

b Dwangsommen 697.215

c Lening [M] (gedeeltelijk terugbetaald) 300.000

d [M] / [RZ] 50.000

e Mailonderzoek (terugbetaald) 120.000

f Veilingkosten 90.000

g [RZ] 100.000

h Griffierechten 1.727

i Niet verwerkt 6.700

Totaal 3.562.642

a. Verweerder heeft een overzicht aangeleverd, waaruit blijkt dat voor € 2.197.000 facturen zijn opgesteld ten name van DSS, ook in verband met kosten derden. Hiervan hebben wij facturen ten bedrage van € 1.637.037 ingezien.

b. DSS heeft in totaal € 260.000 betaald inzake de dwangsom van € 1.960.000 (zie 3.2.1) en tevens € 437.915 betaald inzake een dwangsom die op 10 februari (dezelfde dag) is doorbetaald aan [Advocatenkantoor S] LLP.

c. De lening inzake [M] Properties B.V. betreft een verstrekking van € 300.000 en is nader uitgewerkt onder 3.2.6. In 2022 is hiervan € 200.000 terugbetaald aan DSS.

d. Zie 3.2.8.

e. DSS heeft € 120.000 betaald ten behoeve van een uit te voeren onderzoek naar het mailverkeer van mevrouw [Van E] bij DSS, waarop haar advocaat beslag had laten leggen. [S] wilde laten onderzoeken welk bewijs de tegenpartij zou aantreffen. Dit onderzoek is uiteindelijk niet uitgevoerd, waarna de ontvangen gelden (binnen een maand) zijn teruggestort.

f. Zie veilingkosten onder 3.2.7.

g. Dit betreft de betaling t.b.v. de betaling aan [RZ] vanuit [S] (zie 3.2.8).

h. Inzake griffierechten heeft DSS op 8 maart 2021 € 1.727 betaald. Niet duidelijk is of [verweerder] dit middels een factuur als verschot in rekening heeft gebracht. Dit is volgens [verweerder] middels verschot verwerkt.

i. Door DSS at home (onderdeel van DSS) is op 29 december 2021 € 6.700 betaald. Dit bedrag lijkt niet met declaraties te zijn verrekend. Dit had volgens [verweerder] betrekking op kosten i.v.m. een mail- en dataonderzoek dat is uitgevoerd in 2022 i.v.m. DSS at home. Hier zijn ook facturen van.

(3.2.3) [Van R]

Div data / [Van R] / € 283.220

De van mevrouw [Van R] ontvangen bedragen betreft de periode 26 december 2021 tot en met juli 2022. Van het totaalbedrag is € 35.600 afkomstig van 2 verschillende bankrekeningen op naam van [Van R]. Een bedrag van € 115.420 is afkomstig van 2 verschillende bankrekeningen op naam van [M] Solutions B.V. Een bedrag van € 44.700 is afkomstig van 2 verschillende bankrekeningen op naam van [M.A.S.] Holding B.V. Een bedrag van € 87.500 is afkomstig van 2 verschillende bankrekeningen op naam van [M. A.] Solution B.V.

[Verweer] heeft toegelicht dat het van [Van R] ontvangen geld is aangewend voor het opzetten van een onderzoek naar mails in verband met bewijsbeslag. Dit onderzoek heeft uiteindelijk geen doorgang gevonden, waardoor de gelden gedeeltelijk terugbetaald dienden te worden. Het totaalbedrag is als volgt aangewend / terugbetaald:

Nr Omschrijving Bedrag

a Terugbetaald 283.220

Totaal 283.220

a. In de periode 21 januari 2022 tot en met 8 juli 2022 i een bedrag van € 125.020 betaald in 5 deelbetalingen naar 5 verschillende bankrekeningen op naam van [Van R], [M] Solutions B.V. (2x), [M. A. S.] Holding B.V. en [M.A.S.] B.V. In de periode 1 augustus 2022 tot en met september 2022 is per saldo een bedrag van € 158.200 betaald. De bedragen zijn terugbetaald (geheel vanaf de derdengeldrekening) aan dezelfde entiteiten als waarvan ze zijn ontvangen.

[Verweerder] heeft dit als volgt toegelicht: “ Doordat een andere partij het mailonderzoek zou gaan uitvoeren en in verband met neerleggen van alle werkzaamheden voor mw. [Van R].zijn in september 2022 de gealloceerde gelden t.b.v. het onderzoek retour gestort. Uiteindelijk heeft een andere advocaat/partij deze onderzoeken uitgezet c.q. verricht. Er bestaan nu geen derdengelden meer vanuit [Van R] en de entiteiten [M]. Dit is ook zo schriftelijk afgestemd met mevrouw [Van R] door middel van controle van alle binnenkomende en uitgaande mutaties en afwikkelingen van discussies over nota’s van ingeschakelde derden (emailonderzoeken, ICT-deskundigen etc.)”

(……)

(3.2.6) [X]

Div data / € 350.000 / uitgaand

Op 29 december 2021 heeft DSS een lening van € 300.000 verstrekt aan [X] Properties B.V. ovv “Geldlening 29 december 2021”. Dit bedrag is in opdracht van de heer [S] ter beschikking gesteld vanuit de door DSS op de derdengeldrekening betaalde gelden.

Nr Omschrijving Bedrag

a Verstrekte lening 300.000

b [RZ] 50.000

Totaal uitgaand 350.000

a. Op de lening is € 150.000 afgelost en het resterende saldo van € 150.000 is nog te vorderen van [M] Properties. Van het geleende bedrag van € 300.000 is reeds € 200.000 aan DSS terugbetaald (zie 3.2.2). Derhalve lijkt € 50.000 meer aflossing van [M] te zijn doorbetaald aan DSS. Het door cliënt verstrekken van een geldlening via de derdengeldrekening aan een derde, waarbij niet duidelijk is aan welke advocatuurlijke zaak dit bedrag is te relateren kan worden gezien als het beheren van geld en daarmee een Wwft-plichtige dienst. Het dossier is niet als Wwft-plichtig behandeld.

b. Zie 3.2.8

Div data / € 326.500 / inkomend

De van [X] (“[M] Properties B.V.” en “[X] Henricus”) ontvangen bedragen betreft de periode van 23 maart 2020 tot en met 20 april 2022. In 8 deelbetalingen is het bedrag betaald onder vermelding van “1e termijn decl 642”, “2e termijn decl 642”, “laatste termijn”, “betaling geldboete CJIB”, “aflossing lening”(2x) en “aflossing”(2x).

Nr Omschrijving Bedrag

a Aflossing lening 150.000

b [RZ] 50.000

c Betaling geldboete CJIB 90.000

d Fixed Fee [kantoor verweerder] 36.300

Totaal inkomend 326.300

c. Betreft een ten behoeve van client betaalde boete.

d. Betreft het honorarium voor [kantoor verweerder] in de zaken.

(……)

(3.2.8) [RZ]

Div data / [RZ] // € 100.000 uitgaand

IN deze periode is in 2 deelbetalingen een bedrag van € 100.000 vanaf de derdengeldrekening overgemaakt naar de bankrekening van [RZ]. Daarnaast is vanaf de kantoorrekening een bedrag van € 50.000 overgemaakt naar [M] Properties B.V.

Desgevraagd heeft [verweerder] deze betalingen op 17 oktober 2022 als volgt schriftelijk toegelicht:

Deze betaling (2 x € 50.000) is gedaan vanuit de derdengeldrekening aan [RZ]. [Verweerder] treedt op als advocaat vanaf begin 2021 tot op heden voor de heer [S]. [S] heeft binnen zijn ondernemingen met regelmaat te maken met bemoeienissen van de Nederlandse overheid. De relatie tussen [S] en de overheid is niet positief. [S] is erdoor gegriefd dat het Openbaar Ministerie hem verwijt zich schuldig te hebben gemaakt aan strafbare feiten.

[S] heeft [verweerder] in april/mei 2022 geïnformeerd over het bestaan van een website die kritisch stond tegenover de Nederlandse overheid en het Openbaar Ministerie. De personen achter de website wensten breed onderzoek te verrichten naar het optreden van de overheid, waaronder ook het handelen van het Openbaar Ministerie in bepaalde specifieke zaken.

[S] wenste bij dat onderzoekscollectief betrokken te raken. Hi wilde donaties doen om zodoende het optreden van de overheid in zijn zaken te (laten) onderzoeken. De donaties moesten worden gedaan ten behoeve van de website www.[RZ].nl . Op verzoek van [S] zijn vanuit de derdenrekening van het kantoor van [verweerder] op 27 mei en 1 juni (effectief 8 juni) 2022 betalingen gedaan van elk € 50.000.

De heer [X] (een voormalig cliënt van [verweerder]) heeft begin juni 2022 aan de heer S. kenbaar gemaakt dat hij ook een dergelijke betrokkenheid wenste in et onderzoekscollectief en een betaling toegezegd.

Desgevraagd heeft de heer [X] toen kenbaar gemaakt dat hij het geld niet voldoende vrij kon maken voor een betaling van € 50.000. Aangezien er al een bestaande lening was van de heer [X] is toen verzocht om een eerdere aflossing vanuit de heer [X] te gebruiken voor deze betaling. Dit bedrag stond nog geparkeerd als potentieel voorschot op de kantoorrekening. Het bedrag van € 50.000 is – na akkoord van de heer [S] – vervolgens op 28 juni 2022 gestort op de bankrekening van [M] Properties B.V., de firma waar de heer [X] directeur van is. Hierna heeft de heer [S] aan [verweerder] geïnformeerd dat de betaling voor het onderzoekscollectief was ontvangen”.

Het in opdracht van cliënt derdengelden gebruiken voor het voldoen van vorderingen van derden op de cliënt kwalificeert als het bankieren met de derdengeldrekening, waarbij de Wwft van toepassing is.”

(3.2.9) [DH]

4-3-2022 t/m 15-6-2022 / € 441.500 / uitgaand

Dit bedrag heeft betrekking op 12 facturen van [DH] aan [S] Investments B.V.. Vanwege beslagen bij [S] en omdat er signalen waren dat bankafschriften en/of bankoverschrijvingen van entiteiten van [S] gedeeld werden met de media, heeft [verweerder] de facturen van [DH] Advocaten vanaf zijn kantoorrekening voldaan. Het ten behoeve van cliënt betalen van facturen van andere dienstverleners is te beschouwen als bankieren met derdengelden, waarbij de Wwft van toepassing is. Het dossier is niet als Wwft-plichtig behandeld.

(…..)

Derdengelden

  • De derdengelden die in de zaak M. Solutions ontvangen zij in het kader van een gerechtelijke procedure blijven na een rechterlijke uitspraak langere tijd op de derdengeldrekening staan, waardoor niet is doorbetaald zodra de gelegenheid zich voordeed.

(….)

(3.3) Kasmutaties

Kasboek Kantoor

[kantoor verweerder] beschikte in 2019 en 2020 over een kantoorkas in verband met een beperkt aantal contante betalingen in die jaren, waaronder twee contante betalingen (ontvangst) in 2020 van respectievelijk € 1.250, en € 2.5000, beiden onder vermelding van ‘ivm lening [C]’ (totaal € 3.750; zie ook kasboek derdengelden). (…)

Kasboek Stichting Beheer Derdengelden

In de onderzoeksperiode zijn uitsluitend in 2020 bedragen in contanten ontvangen van totaal € 5.000 onder vermelding van “ivm lening [C]”. Deze bedragen zijn niet afgestort op de derdengeldrekening.

Diverse data in 2020 / € 5.000 / [A]

Dit betreft een discussie over een bestaande lening van [C] aan [A]. Uit de schikking vloeide voort dat [A] € 6.750 aan [C] diende af te lossen. Uit het kasboek blijkt dat S. [A], F. [A] en N. [A] in contanten € 8.750 hebben betaald aan [kantoor verweerder] (€ 3.750 via de kantoorkas en € 5.000 via de kas derdengelden), waarna € 5.000 vanaf de derdengeldrekening en € 3.750 vanaf de kantoorrekening is doorbetaald aan [C]. Door de uitbetaling van de niet op de derdengeldrekening gestorte contante bedragen, is op dit dossier een negatieve bezwaarpositie van € 5.000 ontstaan. [Verweerder] heeft dit als volgt toegelicht: “ Dit bedrag is verrekend/geruild met declaraties welke vanuit derdengeldrekening werden voldaan vanuit dossier Tempo Team. De gedachte was dat dit “tegoed” vanuit de derdengeldrekening werd aangewend ter betaling van het bedrag via de derdengeldrekening aan [C] en het bedrag in het kasboek zou blijven bestaan in verband met eventuele toekomstige storting. Het “tegoed” van declaraties is dus “geruild” met het bedrag in het kasboek. I.v.m. thans lopende afwikkeling administratie derdengeldrekening via accountant en voornemen tot opheffing van de derdengeldrekening, zal dit contante bedrag waarschijnlijk gestort worden op de derdengeldrekening ter vereffening van de Stichting.”

Volgens [verweerder] heeft geen overleg met de deken (conform Voda art. 6.27 lid 3) plaatsgevonden, omdat de bedragen zien op verschillende onderlinge schulden van F. [A] en S. [A] ten opzichte van [C]. [Verweerder] heeft dit als volgt toegelicht: “Er bestonden onderlinge schuldposities en dit dreigde te escaleren (ontstaan verdere schulden, ontruiming woning, problemen met politie). Vanwege corona waren er voorts nog diverse problemen in verband met het regelen van zaken door en voor cliënten. In mijn visie was hierdoor geen sprake van het ontvangen van contante bedrage van eenzelfde cliënt over de periode van één jaar van € 5.000 of meer. Het betrof echter wel een uitzonderlijke situatie die in de toekomst zeker niet opnieuw gekozen zal worden. Ook voor betalingen van declaraties worden nimmer contante bedragen geaccepteerd.”

(… …) “

2.11 Bij brief d.d. 10 mei 2023 aan de deken heeft verweerder gereageerd op het door de deken aangekondigde dekenbezwaar.

3 BEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft gedurende de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 juli 2022:

1. in strijd gehandeld met het bepaalde in de artikelen 6.19, 6.22 lid 1 en lid 3 en 6.23 Voda;

2. dossiers die gekwalificeerd moesten worden als Wwft-dossiers niet als zodanig erkend en behandeld;

3. gehandeld in strijd met artikel 6.27 Voda;

4. gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet genoemde kernwaarden (financiële) integriteit en onafhankelijkheid.

4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Aw omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Aw omschreven normen (HvD 30 augustus 2019,ECLI:NL:TAHVD:2019:125).

Beoordeling

4.2 Onderdeel 1: Heeft verweerder in strijd gehandeld met het bepaalde in de artikelen 6.19, 6.22 lid 1 en lid 3 en 6.23 Voda?

In artikel 1.1 Voda zijn derdengelden gedefinieerd als gelden die een relatie hebben met de dienst die de advocaat verleent en die niet zijn bestemd voor de advocaat in het kader van zijn optreden in die hoedanigheid, maar voor de cliënt of een derde, uitgezonderd voorschotten en griffierechten. Volgens de Toelichting op artikel 1.1 Voda moet er een duidelijke relatie zijn met de dienstverlening van de advocaat. De Hoge Raad heeft in dit verband overwogen: “(3.2.2) Advocaten zijn op grond van de voor hen geldende beroepsregels (…) verplicht voor het ontvangen van zogeheten derdengelden gebruik te maken van een stichting derdengelden. Onder derdengelden wordt verstaan: gelden die in verband staan met de dienst die door de advocaat wordt verleend en die niet zijn bestemd voor de advocaat in het kader van zijn optreden in die hoedanigheid, maar voor de cliënt of een derde. Blijkens de toelichting op deze beroepsregels is het doel van het verplichte gebruik van een afzonderlijke stichting in de eerste plaats de vermogensrechtelijke bescherming van derdengelden tegen verhaalsaanspraken van crediteuren van de advocaat. Daarnaast beogen deze regels te voorkomen dat de stichting derdengelden oneigenlijk wordt gebruikt doordat op de door de stichting beheerde rekening gelden worden ‘geparkeerd’ die daar niet thuishoren.” (HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1078)

4.3 Afdeling 6.5 Voda - derdengelden - strekt ertoe advocaten regels te geven over derdengelden en de inrichting van de derdengeldenrekening. Een advocaat die bestuurder is van een stichting derdengelden is gehouden de bepalingen van deze afdeling na te leven (artikel 6.23 lid 1 Voda) en verleent geen medewerking aan handelingen die daarmee strijdig zijn (artikel 6.23 lid 2 Voda). Doel van de regeling is onder meer om te voorkomen dat een derdengeldenrekening voor andere doeleinden wordt gebruikt dan waarvoor zij in het leven is geroepen, namelijk voor het beheer van derdengelden (artikel 6.22 lid 3 Voda). Uitgangspunt is dat een advocaat derdengelden zo snel als mogelijk naar de rechthebbende overmaakt (artikel 6.19 lid 2 Voda). Het parkeren van derdengelden zonder noodzaak op de rekening van de stichting derdengelden is dus niet toegestaan, zoals (ook) blijkt uit de toelichting op art. 19 lid 2 van de Voda. Het is ook niet toegestaan derdengelden in opdracht van de cliënt te gebruiken voor het betalen van bijvoorbeeld vorderingen van derden op de cliënt, het zogenaamde bankieren met de derdenrekening. Dit blijkt (ook) uit de toelichting op art. 19 lid 2 van de Voda. De advocaat dient de betalingen zorgvuldig te registreren, zodanig dat achteraf door de accountant of toezichthouder kan worden geverifieerd of van bankieren met de derdenrekening sprake is. Artikel 6.19 lid 4 Voda maakt het onder voorwaarden mogelijk dat derdengelden, die zijn ontvangen op de derdengeldenrekening, worden aangewend voor de betaling van de eigen declaratie van de advocaat. Voorwaarde is dat de cliënt hier expliciet mee instemt en dat de instemming schriftelijk is vastgelegd.

4.4 De raad is van oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de hierboven onder 4.2 en 4.3 genoemde regelgeving. De raad overweegt als volgt.

4.5 De raad is op basis van de overgelegde stukken, waaronder het rapport van de Unit FTA, van oordeel dat gelden van cliënten van verweerder, te weten S. en DSS, zonder noodzaak zijn geparkeerd op de derdengeldrekening en kantoorrekening van verweerder. Verweerder heeft in zijn brief aan de deken d.d. 10 mei 2023 alsook in de door hem ter zitting van de raad voorgedragen pleitaantekeningen naar voren gebracht dat in zijn visie van het parkeren van gelden geen sprake is geweest. Het doel van de betalingen was om in de mediation een regeling tot stand te brengen en een lang lopende discussie over de door S. en DSS te betalen dwangsommen te beslechten, aldus verweerder. Het was van belang om aan mr. Tjiam te kunnen aantonen dat het bedrag reeds beschikbaar was en direct kon worden uitbetaald, aldus nog steeds verweerder. De raad volgt verweerder niet in dit verweer. Naar het oordeel van de raad vormt het feit dat bij de betalingen het betalingskenmerk “parkeren geld” is vermeld op zijn minst een aanwijzing dat het wel degelijk de bedoeling was om gelden te parkeren, terwijl de door verweerder gegeven verklaring geen toereikende onderbouwing is van de noodzaak om gelden te parkeren. Het zonder noodzaak parkeren van derdengelden op de rekening van de stichting derdengelden is niet toegestaan.

4.6 De raad is op basis van de overgelegde stukken, waaronder het rapport van de Unit FTA, van oordeel dat gelden van Van. R. zijn geparkeerd op de derdengeldrekening. Verweerder heeft in zijn brief aan de deken d.d. 10 mei 2023 alsook in de door hem ter zitting van de raad voorgedragen pleitaantekeningen naar voren gebracht dat ook hier in zijn visie van het parkeren van gelden geen sprake is geweest. De betalingen hielden verband met de wens van Van R. om een e-mailonderzoek te laten uitvoeren, aldus verweerder. Omdat verweerder uiteindelijk zijn bijstand aan Van R. heeft gestaakt, is het tot het doen uitvoeren van het e-mailonderzoek niet gekomen en zijn de gelden teruggestort aan Van R., aldus nog steeds verweerder. Naar het oordeel van de raad vormt de door verweerder gegeven verklaring ook hier geen rechtvaardiging voor zijn handelwijze. De raad is van oordeel dat, mede gelet op de periode van ontvangst en terugboeking, namelijk tussen december 2021 en september 2022, ook voor de betalingen van en naar Van R. geldt dat sprake is van het parkeren van gelden, hetgeen ongeoorloofd is.

4.7 Uit de onder 3.2.6 van het rapport van de Unit FTA (zie hierboven onder 2.10) geconstateerde feiten en de reactie daarop van verweerder blijkt dat in opdracht van S. vanuit de gelden van DSS, die op de derdengeldrekening zijn voldaan, een lening is verstrekt aan M. Properties B.V. ten bedrage van € 300.000,--. Dit handelen moet naar het oordeel van de raad worden gekwalificeerd als bankieren met derdengelden, hetgeen ongeoorloofd is. Verweerder heeft ook erkend dat hij hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.8 Uit de onder 3.2.8 van het rapport van de Unit FTA (zie hierboven onder 2.10) geconstateerde feiten en de reactie daarop van verweerder blijkt dat verweerder zijn derdengeldrekening ter beschikking heeft gesteld voor de betaling van donaties aan RZ. Verweerder heeft toegelicht wat het doel was van de betaling van deze donaties aan RZ. Wat daar ook van zij, verweerder heeft naar het oordeel van de raad op ongeoorloofde wijze gebruik gemaakt van de derdengeldenrekening. Van een duidelijke relatie met de dienstverlening van de advocaat als bedoeld in de Toelichting op artikel 1.1 Voda was hier geen sprake en verweerders handelen moet worden gekwalificeerd als bankieren met derdengelden.

4.9 Uit de onder 3.2.9 van het rapport van de Unit FTA (zie hierboven onder 2.10) geconstateerde feiten en de reactie daarop van verweerder blijkt dat verweerder in totaal twaalf declaraties ten bedrage van in totaal € 441.500,-- van het kantoor DH heeft voldaan. Deze betalingen zijn verricht vanaf de kantoorrekening van verweerder. Ook dit handelen moet naar het oordeel van de raad worden gekwalificeerd als het bankieren met derdengelden nu de declaraties zijn voldaan met gelden van derden die reeds op de kantoorrekening van verweerder geparkeerd stonden. Verweerder heeft verklaard dat hij de declaraties van DH vanaf zijn kantoorrekening heeft voldaan omdat het vermoeden bestond dat bankafschriften van dan wel bedrijfsinformatie over DSS werden gedeeld met de media of derden. Naar het oordeel van de raad vormt de door verweerder gegeven verklaring echter geen rechtvaardiging voor zijn handelwijze. Verweerder heeft ook erkend dat hij hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.10 De raad is van oordeel dat verweerder gelet op hetgeen hierboven is overwogen in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de artikelen 6.19, 6.22 lid 1 en lid 3 en 6.23 Voda. In zoverre is onderdeel 1 van het dekenbezwaar gegrond.

4.11 De deken heeft verder naar voren gebracht dat de Unit FTA heeft geconstateerd dat in het dossier M Solutions/Tempo Team derdengelden niet zijn doorbetaald zodra de gelegenheid zich voordeed. Verweerder heeft het verweer gevoerd dat direct tot uitbetaling is overgegaan van de op de derdengeldrekening staande bedragen zodra de zaak was afgerond en er een eindafrekening was afgestemd met de wederpartij. De betaling van het bedrag op de derdengeldrekening is door de wederpartij gedaan onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat het bedrag geparkeerd zou blijven op de derdengeldrekening totdat er een definitieve einduitspraak was, aldus verweerder. De raad is van oordeel dat verweerder in dit verweer kan worden gevolgd. In dit dossier is naar het oordeel van de raad in toereikende mate gebleken dat de betaling op de derdengeldrekening verband hield met verweerders bijstand in het geschil tussen M. Solutions en Tempo Team en dat tot doorbetaling is overgegaan zodra de finale afwikkeling tot stand was gekomen. In deze kwestie kan verweerder van zijn optreden naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. In zoverre is onderdeel 1 van het dekenbezwaar ongegrond.

4.12 Onderdeel 2: Heeft verweerder dossiers die gekwalificeerd moesten worden als Wwft-dossiers niet als zodanig erkend en behandeld?

Dit onderdeel heeft betrekking op de toepasselijkheid van de Wwft. De deken verwijt verweerder dat hij heeft miskend dat op zijn optreden de Wwft van toepassing was, zodat behoorlijk Wwft-onderzoek diende plaats te vinden, wat achterwege is gebleven.

4.13 De raad overweegt als volgt. Op grond van artikel 1 Wwft wordt onder instelling verstaan: bank, andere financiële onderneming, of natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap handelend in het kader van zijn beroepsactiviteiten, waarop deze wet ingevolge artikel 1a van toepassing is. Op grond van artikel 1a, lid 4, aanhef en onder c, onder 1⁰, onder ii, Wwft worden als natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten waarop deze wet van toepassing is aangewezen natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die als advocaat zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig advies geven of bijstand verlenen bij het beheren van geld.

4.14 Naar het oordeel van de raad staat vast dat verweerders kantoor gelden heeft beheerd. Verweerders kantoor diende daarom op grond van artikel 1a, lid 4, aanhef en onder c, onder 1⁰, onder ii, Wwft te worden aangemerkt als een instelling in de zin van de Wwft waarop de Wwft van toepassing is.

4.15 Verweerder heeft gesteld dat hij weliswaar de toepasselijkheid van de Wwft niet heeft onderkend, maar dat hij wel steeds de identiteit van de cliënt heeft vastgesteld en uittreksels uit het register van de Kamer van Koophandel en UBO-registraties heeft opgevraagd. Ook heeft verweerder gesteld dat hij weliswaar geen risicoprofiel heeft opgesteld, maar dat de risico’s hem reeds bekend waren omdat hij de cliënten kende. Met betrekking tot de vanuit de gelden van DSS verstrekte lening aan M. Properties B.V. heeft verweerder gesteld: “De zaak is hier toen – qua Wwft verplichting van kleur verschoten – maar alle achtergronden ten behoeve van Wwft waren mij wel volledig bekend en dus onderzocht.”

4.16 De raad volgt verweerder niet in dit verweer. Het vaststellen van de identiteit van de

cliënt, welke verplichting reeds voortvloeit uit artikel 7.1 Voda, betekent niet dat daarmee is voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 3 en 4 Wwft, zoals het verrichten van een cliëntenonderzoek als in dit artikel bedoeld. Verweerder heeft de toepasselijkheid van de Wwft niet onderkend en heeft niet aangetoond dat hij de uit de artikelen 3 en 4 Wwft voortvloeiende verplichtingen, waaronder het in de artikelen 3 en 4 Wwft voorgeschreven verrichten van een cliëntenonderzoek, waaronder begrepen het vaststellen van doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie, is nagekomen. Bezwaaronderdeel 2 is gelet op het voorgaande gegrond.

4.17 Onderdeel 3: Heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 6.27 Voda?

De deken verwijt verweerder handelen in strijd met artikel 6.27 Voda. In artikel 6.27 Voda zijn regels vastgelegd omtrent de ontvangst en betaling van contante gelden. Contant betalingsverkeer dient zoveel mogelijk te worden vermeden. Uitgangspunt is dat een advocaat in het kader van zijn praktijkuitoefening betalingen giraal verricht (lid 1 van artikel 6.27 van de Voda). Artikel 6.27 lid 2 Voda creëert een uitzondering op dit uitgangspunt, namelijk dat de advocaat in kader van zijn praktijkuitoefening contante betalingen mag verrichten of aanvaarden indien er feiten of omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. Artikel 6.27 lid 3 Voda schrijft consultatie van de deken voor, indien de advocaat in een zaak of in een periode van ten hoogste een jaar ten behoeve van dezelfde cliënt een of meer contante betalingen zal verrichten of aanvaarden met een gezamenlijke waarde van € 5.000 of meer.

4.18 Uit de onder 3.3 van het rapport van de Unit FTA (zie hierboven onder 2.10) geconstateerde feiten en de reactie daarop van verweerder blijkt dat per kas ontvangen bedragen van in totaal € 5.000 niet zijn afgestort op de derdengeldrekening. Door de uitbetaling van niet op de derdengeldrekening gestorte contante bedragen, is op het betreffende dossier een negatieve bewaarpositie van € 5.000 ontstaan. Voorts staat vast dat het in artikel 6.27 lid 3 Voda voorgeschreven overleg met de deken niet heeft plaatsgevonden. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder onzorgvuldig en in strijd heeft gehandeld met de uit art. 6.27 Voda voortvloeiende verplichtingen. Dit betaamt een behoorlijk handelend advocaat niet. Onderdeel 3 van het dekenbezwaar is derhalve gegrond.

4.19 Onderdeel 4: Heeft verweerder gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet genoemde kernwaarden (financiële) integriteit en onafhankelijkheid?

In het belang van een goede rechtsbedeling draagt de advocaat zorg voor de rechtsbescherming van zijn cliënt. Daarbij laat de advocaat zich leiden door de vijf kernwaarden die zijn vastgelegd in artikel 10a van de Advocatenwet : onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid, integriteit en vertrouwelijkheid. Integriteit is noodzakelijk om het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen en is inherent aan de uitoefening van een beroep waaraan in het kader van het algemeen belang rechten en verplichtingen zijn verbonden. Integer wil zeggen dat de advocaat boven de zaak staat, hij belangenverstrengeling tegen gaat en zich kan verantwoorden voor zijn keuzes, gegeven zijn rol binnen de rechtsorde. De onafhankelijkheid van de advocaat is belangrijk vanwege het waarborgen van een eerlijk proces en vanwege een efficiënte rechtsbedeling.

4.20 De raad heeft geoordeeld dat verweerder gedurende lange tijd in strijd heeft gehandeld met diverse bepalingen uit de Voda en de Wwft. Verweerder heeft er met zijn handelen geen blijk van gegeven dat hij zich bewust is van (het belang van de naleving van) de genoemde regelgeving. Met het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen heeft verweerder voorts volstrekt onvoldoende invulling gegeven aan zijn onafhankelijke positie als advocaat en zich onvoldoende dominus litis getoond.

4.21 Op grond van het voorgaande, in samenhang beschouwd, komt de raad tot het oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet genoemde kernwaarden (financiële) integriteit en onafhankelijkheid. Ook dit onderdeel van het bezwaar van de deken is derhalve gegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Verweerder heeft de tuchtrechtelijke verwijten van de deken deels erkend, heeft spijt betuigd en heeft de zowel in de zakelijke als privésfeer gelegen omstandigheden geschetst waaronder het verweten handelen heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft naar voren gebracht dat bij hem achteraf gezien in de door de Unit FTA onderzochte periode wegens overspannenheid, die hij overigens niet gedocumenteerd heeft, sprake was van een vertroebeld beoordelingsvermogen. Ook heeft verweerder naar voren gebracht dat hij gedurende de door de Unit FTA onderzochte periode wegens onwetendheid in de – onjuiste – veronderstelling verkeerde dat hij conform de geldende regelgeving gebruik maakte van de derdengeldrekening. Verweerder heeft verklaard dat hij doende is de derdengeldrekening op te heffen.

5.2 De deken heeft ter zitting van de raad desgevraagd verklaard dat hij zich voor wat betreft de aard en zwaarte van een op te leggen maatregel refereert aan het oordeel van de raad.

5.3 De raad overweegt als volgt. De raad is van oordeel dat het in de onderhavige zaak vastgestelde handelen en nalaten van verweerder bijzonder kwalijk is. Verweerder heeft meerdere gedragsregels en bepalingen van de Voda en de Wwft geschonden en bovendien financieel niet integer gehandeld in de zin van artikel 10a lid 1 aanhef en sub d van de Advocatenwet. Met het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen heeft verweerder volstrekt onvoldoende invulling gegeven aan zijn onafhankelijke positie als advocaat en zich onvoldoende dominus litis getoond. Op grond van het voorgaande, in samenhang beschouwd, heeft verweerder met zijn handelen door schending van genoemde regels niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 van de Advocatenwet. Verweerder heeft voorts met zijn handelen, dat gedurende geruime tijd heeft voortgeduurd en in meerdere dossiers heeft plaatsgevonden, het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

5.4 De raad acht de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk passend bij de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten. Daarbij speelt mee dat verweerder, ofschoon hij spijt heeft betuigd, er, zowel voorafgaand aan als op de zitting van de raad, gelet op de wijze waarop hij verweer heeft gevoerd en ingekleed, weinig blijk van heeft gegeven de ernst van zijn handelen werkelijk in te zien. De raad is van oordeel dat verweerder de door hem gevoerde verweren onvoldoende heeft onderbouwd, terwijl de bevindingen van de Unit FTA en de daaraan verbonden tuchtrechtelijke verwijten van de deken daartoe wel noopten. Het verweer van verweerder, dat bij hem onvoldoende kennis aanwezig was over de regelgeving omtrent het in ontvangst nemen en betalen van derdengelden en de uit de Wwft voortvloeiende verplichtingen, overtuigt niet. De gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten zien op een dermate lange periode en op een zodanig groot aantal mutaties dat de raad het ongeloofwaardig acht dat een advocaat - zeker met de ervaring en de kennis die verweerder inmiddels had opgedaan - zich bij geen van de verrichte transacties bewust is geweest van de geldende wet- en regelgeving.

5.5 Alles afwegend is de raad van oordeel dat een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken passend en geboden is. Daarbij houdt de raad rekening met het feit dat aan verweerder recent een schorsing voor de duur van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, is opgelegd (zie: Raad van discipline ’s-Hertogenbosch van 21 augustus 2023, ECLI:NL:TADRSHE:2023:100)

6 KOSTENVEROORDELING

6.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

6.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart onderdeel 1 van het dekenbezwaar ongegrond, voor zover het betrekking heeft op de doorbetaling van de van M Solutions ontvangen derdengelden, en voor het overige gegrond;

- verklaart de onderdelen 2, 3 en 4 van het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van 26 weken op;

- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.2.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel en R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2023.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 23 oktober 2023