ECLI:NL:TADRAMS:2023:185 Raad van Discipline Amsterdam 23-616/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:185
Datum uitspraak: 16-10-2023
Datum publicatie: 27-10-2023
Zaaknummer(s): 23-616/A/NH
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; klacht over advocaat van de wederpartij in beide onderdelen niet-ontvankelijk vanwege het overschrijden van de termijn zoals bepaald in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 16 oktober 2023
in de zaak 23-616/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:


klager

over:

verweerder


De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 7 september 2023 met kenmerk  re/ss/2206685, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Op 14 september 2023 heeft de gemachtigde van klager nagezonden stukken aan de raad toegestuurd. Bij e-mailbericht van 26 september 2023 heeft de griffier van de raad de gemachtigde bericht dat de aanvullende stukken aan het procesdossier zullen worden toegevoegd, indien de stukken door de gemachtigde ook aan de wederpartij worden verstrekt (conform het bepaalde in artikel 2.4.3 van het procesreglement). De voorzitter stelt vast dat de gemachtigde dit bij e-mailbericht van 9 oktober 2023 heeft gedaan. De nagezonden stukken van zijn op grond van het voorgaande aan het procesdossier toegevoegd. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    In een geschil tussen klager en een hypotheekadviseur (hierna: HH) heeft verweerder HH bijgestaan als advocaat. 
1.2    Op 18 juni 2018 heeft verweerder namens HH een dagvaarding tegen klager uitgebracht. In de dagvaarding wordt klager gevorderd om de door HH verrichte werkzaamheden alsnog te betalen op grond van een op 4 augustus 2017 tussen klager en HH afgesloten dienstverleningsopdracht. 
1.3    Op 11 december 2019 heeft de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter) vonnis in het geschil tussen klager en HH gewezen. In het vonnis wordt klager veroordeeld tot nakoming van de op hem rustende betalingsverplichting. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Klager heeft geen hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. 
1.4    Bij vonnissen van de kantonrechter van 3 juni 2020 en van 28 oktober 2020 heeft de kantonrechter de verzoeken van klager, tot aanvulling van het vonnis van 11 december 2018, afgewezen. 
1.5    Op 15 januari 2021 is het vonnis van 11 december 2019 aan klager betekend via een deurwaarder. 
1.6    Op 10 februari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder: 
a)    feitelijke gegevens te hebben verstrekt waarvan hij wist althans behoorde te weten dat die onjuist zijn;
b)    nodeloos en op ontoelaatbare wijze de belangen van klager te hebben geschaad. 

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Klachtonderdelen a) en b)  
4.1    Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel a) dat hij in de dagvaarding van 18 juni 2018 klager onterecht als nieuwe cliënt van HH heeft aangemerkt, terwijl verweerder wist of behoorde te weten dat dit niet zo was. In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij op nodeloze en ontoelaatbare wijze de belangen van klager heeft geschonden door het vonnis van 11 december 2019 op 15 januari 2020 op onrechtmatige wijze te executeren. Klager bevond zich destijds in een financieel en emotioneel zware situatie en verweerder heeft opzettelijk misbruik gemaakt van de kwetsbare situatie van klager. 
Ontvankelijkheid 
4.2    Op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien deze wordt ingediend na het verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De ratio van deze bepaling is dat de rechtszekerheid meebrengt dat een advocaat niet tot in lengte van dagen bedacht hoeft te zijn op tuchtklachten over gedragingen in het verleden. 
4.3    Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De ratio van deze bepaling is dat het niet rechtvaardig is een klager zijn klachtrecht te ontzeggen als hij eerst later op de hoogte raakt van de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat. Het gaat hier om een vervaltermijn die ambtshalve door de tuchtrechter wordt toegepast. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn. 
4.4    De voorzitter stelt vast dat klachtonderdeel a) betrekking heeft op het handelen van verweerder op 18 juni 2018. Immers, op die datum heeft verweerder de dagvaarding tegen klager uitgebracht waarin verweerder klager als nieuwe cliënt van HH heeft aangemerkt. Hiermee heeft verweerder volgens klager feitelijke gegevens verstrekt waarvan hij wist of althans behoorde te weten, dat deze onjuist waren. Nu klager hierover echter pas op 10 februari 2023 een klacht heeft ingediend, heeft klager naar het oordeel van de voorzitter de in artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet  genoemde termijn (ruimschoots) overschreden. Dit geldt naar het oordeel van de voorzitter ook voor klachtonderdeel b). Dit klachtonderdeel ziet op het op 15 januari 2020 door verweerder  aan klager betekenen van een vonnis van 11 december 2019. Nu klager ook hierover pas op 10 februari 2023 een klacht tegen verweerder heeft ingediend, is voornoemde termijn eveneens overschreden. 
4.5    Van een verlenging van deze termijn op grond van het bepaalde in lid 2 van dit artikel, is de voorzitter niet gebleken. Hetgeen klager hierover aanvoert, namelijk dat klager pas op 28 oktober 2020 bekend was geworden met het vermeend verwijtbaar handelen van verweerder, kan de voorzitter niet volgen. De voorzitter overweegt hiertoe dat het vonnis van 28 oktober 2020 geen nieuwe informatie bevat. Evenmin wijzigt het vonnis van 28 oktober 2020 het moment van dagvaarden, noch het moment waarop het vonnis van 11 december 2019 aan klager is betekend. 
4.6    Daarbij is het de voorzitter ook overigens niet gebleken dat  dat sprake is van (zeer) bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding toelaatbaar (verschoonbaar) zou kunnen worden geacht. 
4.7    Uit het voorgaande volgt dat beide klachtonderdelen a) en b) op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk zijn. Dit betekent dat de voorzitter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van deze klachtonderdelen.


BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2023.


Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 16 oktober 2023