ECLI:NL:TGZRZWO:2023:172 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5644

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:172
Datum uitspraak: 25-10-2023
Datum publicatie: 26-10-2023
Zaaknummer(s): Z2023/5644
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verzekeringsarts. Klager is in bijzijn van klaagster door de verzekeringsarts op het spreekuur gezien in het kader van een WIA-beoordeling. Klaagster was als partner van klager aanwezig bij het spreekuur. Na afloop van het spreekuur en op basis van de beschikbare informatie concludeerde de verzekeringsarts dat een aanvullende psychiatrische/neuropsychologische expertise nodig was om een volledig beeld te kunnen krijgen van klagers gezondheidssituatie. Hierop heeft de verzekeringsarts een verwijzing gestuurd naar een expertisebureau. Ook heeft de verzekeringsarts met het expertisebureau een voorlopig medisch onderzoeksverslag gedeeld. De klacht gaat over het gedrag van de verzekeringsarts tijdens het spreekuur, de verwijzing voor expertise, het delen van het onderzoeksverslag en de inhoud van het onderzoeksverslag. Het college komt tot het oordeel dat de verzekeringsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht van klaagster is deels niet-ontvankelijk en voor het overige is de klacht (van zowel klaagster als klager) ongegrond.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 25 oktober 2023 op de klacht van:

A en B,

wonende in C,

klagers,

tegen

D,

verzekeringsarts,

destijds werkzaam in E,

verweerder, hierna ook: de verzekeringsarts,

gemachtigde: mr. R. Kroes, werkzaam in Amsterdam.

1. De zaak in het kort
 

1.1   Klager is in bijzijn van klaagster door de verzekeringsarts op het spreekuur gezien in het kader van een WIA-beoordeling. Klaagster was als partner van klager aanwezig bij het spreekuur. Na afloop van het spreekuur en op basis van de beschikbare informatie concludeerde de verzekeringsarts dat een aanvullende psychiatrische/neuropsychologische expertise nodig was om een volledig beeld te kunnen krijgen van klagers gezondheidssituatie. Hierop heeft de verzekeringsarts een verwijzing gestuurd naar een expertisebureau. Ook heeft de verzekeringsarts met het expertisebureau een voorlopig medisch onderzoeksverslag gedeeld. De klacht gaat over het gedrag van de verzekeringsarts tijdens het spreekuur, de verwijzing voor expertise, het delen van het onderzoeksverslag en de inhoud van het onderzoeksverslag.
 

1.2   Het college komt tot het oordeel dat de verzekeringsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hierna licht het college dat toe.
 

2. De procedure
 

2.1   Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 17 mei 2023;
  • het aanvullende klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 21 juli 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 31 juli 2023;
  • aanvullende stukken van klagers, ontvangen op 7 september 2023.

2.1   De zaak is behandeld op de openbare zitting van 22 september 2023. De partijen zijn verschenen. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
 

3. De feiten
 

3.1   Klager is werkzaam geweest als projectontwikkelaar voor 40 uur per week. Op 7 juni

2021 meldde hij zich ziek vanwege gezondheidsklachten. Op 16 maart 2023 heeft klager per einde wachttijd een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. In dit kader heeft een beoordeling plaatsgevonden door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en heeft klager, vergezeld door klaagster, op 25 april 2023 gezien op het spreekuur. Tijdens dit spreekuur is gesproken over klagers lichamelijke en psychische klachten. Ook zijn eerdere (negatieve) ervaringen van klagers met het UWV aan de orde gekomen. De verzekeringsarts heeft klagers afrondend meegedeeld dat een verslag opgesteld zou worden en dat zij het verslag toegestuurd zouden krijgen.
 

3.2   Na afloop van het spreekuur en op basis van de beschikbare informatie concludeerde

de verzekeringsarts dat een aanvullende psychiatrische/neuropsychologische expertise nodig was om een volledig beeld te kunnen krijgen van klagers gezondheidssituatie. Hierop heeft hij op 30 april 2023 een verwijzing gestuurd naar expertisebureau F. De vraagstelling aan F luidde als volgt:
“Wat zijn uw diagnostische bevindingen? Vindt u aanwijzingen voor functionele beperkingen voortkomend uit ziekte? Is er sprake van adequate behandeling van de klachten en beperkingen. Heeft u behandelsuggesties? Zou u de eventuele beperkingen willen weergeven in een kritische FML (rubriek 1,2,3,4,5 en 6) Hoe schat u de prognose in bij adequate behandeling?”

Als relevante medische gegevens heeft de verzekeringsarts in de verwijzing het volgende vermeld:

“Het gaat om een thans 41-jarige voormalige fulltime projectontwikkelaar, die zich in juli 2021 heeft ziek gemeld met meervoudige gezondheidsklachten, waarbij het energieverlies en de fysieke klachten op de voorgrond staan. Naast overbelasting in zijn werk heeft ook een life event in de privésfeer zijn arbeidsvermogen negatief beïnvloed. Betrokkene is al jarenlang bekend met chronische rug- en gewrichtsklachten, waarvoor diverse behandelingen zijn gevolgd. De link tussen psyche en rugklachten wordt door betrokkene zelf niet gelegd. Zie verder de diverse bijlagen”

Aan F werd vanuit het UWV het concept medisch onderzoeksverslag van 30 april 2023 meegestuurd, waarin de verzekeringsarts zijn voorlopige bevindingen heeft neergelegd. Over het onderzoek tijdens het spreekuur heeft hij hierin onder meer het volgende genoteerd:

 

Algemene indruk

Betrokkene maakt een gespannen indruk, ziet er overeenkomstig de kalenderleeftijd uit en heeft een verzorgd uiterlijk. Hij heeft een normale lichaamsbouw en voedingstoestand. Hij laat bij herhaling verontwaardigd te zijn over de wijze van het beoordelen door het UWV. Door zijn ongebreidelde uitlatingen, gelardeerd met godsdienstige kreten, grenzend aan waanzin, is onderzoek van zijn psyche door mij niet mogelijk. Ziekte-inzicht ontbreekt.”

Daarnaast zijn in het concept een tweetal diagnoses opgenomen: posttraumatische stressstoornis en gewrichtsklachten linkervoet.

De belastbaarheid van klager is volgens de verzekeringsarts nog niet vast te stellen. Over de bevindingen tijdens het spreekuur en de aanvraag om expertise heeft de verzekeringsarts nog het volgende opgemerkt:

“Heftig gesticulerend probeert hij de onderzoekend arts (ondergetekende) te overtuigen van zijn klachten, doch haakt af als hij meent in zijn beleving onvoldoende gehoor te vinden. Het gesprek wordt overgenomen door zijn partner, die tracht een en ander te verduidelijken, ook al wordt ook zij weer herhaaldelijk onderbroken. Het valt betrokkene niet kwalijk te nemen dat enig ziekte-inzicht hem ontbeert, maar dit impliceert niet dat het uitvoeringsorgaan zonder meer zijn claim op duurzame volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden dient te honoreren. Teneinde escalatie binnen het UWV te voorkómen acht ik het gewenst dat door specialistisch onderzoek door derden – buiten het UWV – de vraagstelling omtrent de fysieke en psychische status wordt beantwoord. Derhalve zal een expertise worden aangevraagd.”

Klager was door de verzekeringsarts niet op de hoogte gebracht van de verwijzing naar F. Hij kwam van de verwijzing op de hoogte doordat hij hierover op 1 mei 2023 door F werd geïnformeerd. Ook ontving hij van F het conceptverslag van de verzekeringsarts.

3.3       Uiteindelijk heeft het UWV bij besluit van 6 juni 2023 aan klager meegedeeld dat de WIA-aanvraag niet verder in behandeling zou worden genomen. Als motivering is hiervoor gegeven dat klager had aangegeven niet te willen meewerken aan het expertiseonderzoek.

4. De klacht en de reactie van de verzekeringsarts
 

4.1   Klagers verwijten de verzekeringsarts:

  1. grensoverschrijdend gedrag op het spreekuur van 25 april 2023;
  2. het opstellen van een onjuist medisch onderzoeksverslag op 30 april 2023 met daarin een onjuiste diagnose;
  3. onjuist handelen door op 30 april 2023, zonder toestemming en medeweten van klager, een psychiatrische/neuropsychologische expertise aan te vragen bij F (terwijl sprake is van bewezen en gediagnosticeerde fysieke klachten);
  4. schending van het beroepsgeheim door zonder toestemming en medeweten van klager medische gegevens te delen met F.

4.2       De verzekeringsarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
 

De criteria voor de beoordeling
5.1    De vraag is of verzekeringsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verzekeringarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.


Ontvankelijkheid
5.2    De verzekeringsgeneeskundige beoordeling betrof klager. Als rechtstreeks belanghebbende is klager ontvankelijk. Het uitgangspunt is dat klager – met uitsluiting van anderen – beslist over het indienen van de klacht over het handelen of nalaten van de verzekeringsarts dat hem betrof. Dit betekent dat klaagster niet-ontvankelijk is voor wat betreft klachtonderdelen b), c) en d). Voor zover klaagster de verzekeringsarts grensoverschrijdend gedrag verwijt in relatie tot haarzelf als naaste van klager in de zin van artikel 47 lid 1 sub a onder 3 van de Wet BIG, kan haar een zelfstandig klachtrecht toekomen. Het college merkt klaagster daarom voor wat betreft klachtonderdeel a) aan als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a van de Wet BIG.


Klachtonderdeel a) het spreekuur
5.3    Het college heeft kennis genomen van de door klagers ingebrachte geluidsopname, waarop het verloop van het spreekuur van 25 april 2023 hoorbaar is. De verzekeringsarts heeft zich professioneel opgesteld in het gesprek met klagers. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b) het voorlopig onderzoeksverslag

5.4    Het voorlopig medisch onderzoeksverslag voldoet aan de daaraan op basis van de beroepsnormen voor verzekeringsartsen te stellen eisen. Daarbij neemt het college in aanmerking dat het geen eindrapportage betrof. De verzekeringsarts had bijvoorbeeld nog geen diagnose gesteld, de prognose was als onzeker geduid en de belastbaarheid was nog niet vastgesteld. De verzekeringsarts wilde het expertiserapport van F afwachten voordat hij een eindrapport op zou stellen. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Klachtonderdeel c) en d) verwijzing voor expertise en delen informatie 


5.5    Het aanvragen van een expertise kan de verzekeringsarts niet verweten worden. Zoals ook de UWV Richtlijn Beheer gegevens vallend onder het medisch beroepsgeheim van de verzekeringsarts (2010) benadrukt, heeft de verzekeringsarts de bevoegdheid om deskundigen in te schakelen ten behoeve van een expertise. De verzekeringsarts besloot op goed navolgbare gronden gebruik te maken van deze bevoegdheid. Dat de verzekeringsarts tijdens het spreekuur heeft gezegd dat hij over voldoende informatie beschikte, betekent niet dat hij nadien niet meer zou kunnen beslissen dat een expertise toch nodig was. De expert die is ingeschakeld moet volgens voornoemde richtlijn gezien worden als een door het UWV aangewezen deskundige, die uit naam van het UWV handelt en adviseert. Voor zover hier relevant vermeldt de UWV Richtlijn voorts:
De verzekeringsarts mag zijn vraagstelling aan de door hem ingeschakelde deskundige documenteren met de noodzakelijke gegevens ten behoeve van een goed begrip van de vraagstelling en de kwaliteit van het uit te brengen advies, zonder dat cliënt daar apart toestemming voor moet geven. De verzekeringsarts zal kort zijn bevindingen schetsen en kan daartoe ook zijn medisch onderzoeksverslag of delen daarvan overleggen. De verzekeringsarts blijft zelf verantwoordelijk voor zijn uiteindelijke beoordeling. [Grondslag: artikel 74, eerste lid Wet SUWI jo. artikel 27, tweede lid WIA, artikel 23, derde lid WAO c.q. de overeenkomstige artikelen in andere arbeidsongeschiktheidswetten, te weten: art. 28 ZW, art. 41 WAZ, art. 2:7, eerste lid Wet WAJONG, art. 33 WAJONG, art. 27, tweede lid WIA]. NB.: De cliënt heeft een medewerkingsplicht aan het door de verzekeringsarts opgedragen expertiseonderzoek.”


Zoals voorgaande passage uit de UWV Richtlijn illustreert, schond de verzekeringsarts niet zijn beroepsgeheim door zonder toestemming van klager medische gegevens te delen met de ingeschakelde expert. Daarbij merkt het college op dat het beter was geweest als klager vooraf door de verzekeringsarts op de hoogte was gesteld van het inschakelen van de expert. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar verkeerd handelen is echter geen sprake. Klachtonderdelen c) en d) zijn ongegrond.


Slotsom
5.6    Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klaagster niet-ontvankelijk is voor wat betreft klachtonderdelen b), c) en d) en dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn.

6. De beslissing
 

Het college:

  • verklaart klaagster niet-ontvankelijk voor wat betreft klachtonderdelen b), c) en d);
  • verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter, M. Mostert, lid-jurist,
R.P. van Straaten, G.S.H. Vegt, C.H.C Lemmers, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door M.D. Moeke, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023.

secretaris                                                                                           voorzitter


 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.