ECLI:NL:TADRSHE:2023:118 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-678/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:118
Datum uitspraak: 27-10-2023
Datum publicatie: 27-10-2023
Zaaknummer(s): 23-678/DB/LI
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat in hoedanigheid van deken kennelijk ongegrond. De voorzitter is van oordeel dat uit de overlegde stukken niet is gebleken dat verweerster, door de wijze waarop klager door haar en de medewerker(s) van het ordebureau is geïnformeerd en te woord gestaan, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 27 oktober 2023

in de zaak 23-678/DB/LI


naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van 5 oktober 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) met kenmerk K23-033 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen A1 tot en met A5 en B7 en B8.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1       Klager werd in meerdere dossiers bijgestaan door wijlen de heer mr. B, advocaat. Op 16 januari 2023 is mr. B overleden.

1.2       Tussen klager en medewerkers van het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland, hierna: “het ordebureau”, hebben meerdere telefoongesprekken plaatsgevonden.

1.3       Bij e-mail d.d. 12 februari 2023 heeft klager aan verweerster, in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland,  medegedeeld dat mr. B was overleden en dat mr. B nog plusminus 30 zaken van klager in behandeling had. Klager heeft voorts aan verweerster medegedeeld dat hij zich tot diverse advocaten en het Juridisch Loket had gewend, maar dat het hem niet was gelukt om een advocaat bereid te vinden tot overname van de behandeling van de zaken. Klager heeft zijn e-mail als volgt afgesloten:

“(…) Ik [naam klager] dat ik zeer spoedig een reactie kan verwachten en ik bijstand krijg in het helpen zoeken van een advocaat en/of mij een advocaat wordt toegewezen en in samenspraak met mij. (…)”

1.4       Bij e-mail d.d. 21 februari 2023 heeft mr. FB, stafjurist bij het ordebureau, aan klager informatie verstrekt over de procedure tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet en hem gewezen op de mogelijkheid om middels het invullen van een webformulier een verzoek tot aanwijzing in te dienen. Ook heeft mr. FB aan klager aangeboden om een aantal namen van advocaten te noemen die gespecialiseerd zijn in de rechtsgebieden waarin klager rechtsbijstand nodig heeft. Tot slot heeft mr. FB aan klager bevestigd dat hij tegen haar had gezegd dat hij geluidsopnamen had gemaakt van de gesprekken die klager met haar had gevoerd. Mr. FB heeft aan klager medegedeeld dat zij geen toestemming verleent voor het  openbaar maken van die geluidsopnamen.

1.5       Bij e-mail van 21 februari 2023 heeft klager uiteengezet dat en waarom hij het niet eens is met de reactie van mr. FB d.d. 21 februari 2023 en dat het indienen van een verzoek op grond van artikel 13 Advocatenwet om meerdere reden voor hem bezwaarlijk is. Klager heeft gevraagd om een spoedige reactie.

1.6       Bij e-mail van 24 februari 2023 heeft verweerster aan klager het volgende bericht:

“(…) Het overlijden van uw advocaat heeft begrijpelijkerwijs veel impact op u en heeft bovendien een uitermate vervelende situatie voor u doen ontstaan. Te meer nu u zoveel zaken bij hem had lopen en het kantoor waaraan uw advocaat was verbonden heeft laten weten dat zij geen advocaat hebben kunnen vinden om uw zaken over te nemen.

Uw advocaat was echter advocaat in het arrondissement Gelderland en het kantoor waaraan hij verbonden was is daar ook gevestigd. Dit betekent dat ik helaas niets voor u kan betekenen op de wijze zoals u dat voorstaat.

Mocht u voor de zaken die in mijn arrondissement aanhangig zijn toewijzing van een advocaat wensen, dan kunt u bij mij een verzoek om toewijzing van een advocaat via het daartoe bestemde webformulier indienen. (…) Ook kunt u contact opnemen met het Ordebureau om te vernemen welke advocaten uit het arrondissement Midden-Nederland u zelf zou kunnen benaderen voor overname van uw zaak. (…)”

1.7       Op 7 maart 2023 heeft een telefoongesprek tussen klager en mr. FB plaatsgevonden. Tijdens dit telefoongesprek heeft mr. FB aan klager informatie verstrekt over de procedure tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet.

1.8       Bij e-mail d.d. 7 maart 2023 heeft klager aan mr. FB gevraagd of zijn samenvatting van dit gesprek klopte.

1.9       Bij e-mail d.d. 9 maart 2023 heeft mr. FB aan klager de door haar tijdens het telefoongesprek d.d. 7 maart 2023 verstrekte informatie over artikel 13 Advocatenwet herhaald en de door klager gegeven samenvatting op een enkel punt genuanceerd.

1.10     Op 12 maart 2023 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend. De plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline heeft de deken bij beslissing d.d. 18 april 2023 voor onderzoek en behandeling van de klacht tegen verweerder aangewezen.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

1.         Verweerster en het ordebureau hebben niet naar klager willen luisteren en hebben zich zeer vijandig richting klager opgesteld.

2.         Verweerster en het ordebureau zijn maar blijven hangen in hun eigen gelijk en artikel 13 Advocatenwet terwijl daarvan geen sprake is. Het gaat om de zorgplicht van het advocatenkantoor van mr. B.

3.         Verweerster en het ordebureau doen aannames maar kennen de feiten niet.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1       De voorzitter stelt vast dat de klacht is gericht tegen verweerster in haar hoedanigheid van deken in het arrondissement Midden-Nederland. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien een advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerster zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2       Klachtonderdeel 1 - communicatie

Klachtonderdeel 1 ziet op de wijze waarop verweerster en de medewerkers van het ordebureau met klager hebben gecommuniceerd. De e-mails van verweerster en mr. FB aan klager zijn gesteld in zakelijke bewoordingen en van de inhoud en toon van die berichten kan verweerster naar het oordeel van de voorzitter geenszins een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Tussen klager en medewerker(s) van het ordebureau hebben ook telefoongesprekken plaatsgevonden. Verweerster heeft klagers stelling, dat verweerster en het ordebureau niet naar klager hebben willen luisteren en zich zeer vijandig richting klager hebben opgesteld, uitdrukkelijk weersproken. De voorzitter heeft voor de feitelijke juistheid van die stelling in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten gevonden. De voorzitter oordeelt derhalve dat de feitelijke grondslag van dit onderdeel van de klacht ontbreekt. Klachtonderdeel 1 kennelijk ongegrond.

4.3       Klachtonderdelen 2 en 3 – inhoud reacties op klagers vragen en verzoeken

            De klachtonderdelen 2 en 3 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster en mr. FB klager, op basis van hen door klager ter beschikking gestelde informatie, hebben geïnformeerd over de procedure tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet en de ter zake geldende voorwaarden. Ook is aan klager aangeboden om hem een lijst te verstrekken met namen van gespecialiseerde advocaten uit het arrondissement Midden-Nederland die hij zelf zou kunnen benaderen.

4.4       De voorzitter acht de inhoud van de reacties van verweerster en mr. FB op klagers vragen en verzoeken begrijpelijk. Vast staat dat het kantoor van wijlen mr. B is gevestigd in het arrondissement Gelderland, zodat verweerster geen toezicht houdt op dit kantoor. Tevens staat vast dat klager geen verzoek tot aanwijzing op grond van artikel 13 Advocatenwet bij verweerster heeft ingediend, ondanks het feit dat hij meerdere malen op de mogelijkheid tot indiening van een dergelijk verzoek is gewezen. Tot slot staat vast dat klager is gevraagd om meer informatie te verschaffen over de aard van de procedures en de complexiteit van de zaken, maar dat klager die informatie niet heeft gegeven. Verweerster en mr. FB hebben klager kortom op basis van de informatie die hen door klager ter beschikbaar was gesteld geïnformeerd over de mogelijkheden om klager te helpen bij het zoeken naar een andere advocaat dan wel de aanwijzing van een advocaat. Dat klager teleurgesteld is over de mogelijkheden die verweerster in haar hoedanigheid van deken ten dienste staan, betekent niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       De voorzitter is van oordeel dat uit de overlegde stukken niet is gebleken dat verweerster, door de wijze waarop klager door haar en de medewerker(s) van het ordebureau is geïnformeerd en te woord gestaan, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter zal de klacht dan ook in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2023.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op: 27 oktober 2023