Zoekresultaten 551-560 van de 2794 resultaten

  • ECLI:NL:TNORAMS:2021:2 Kamer voor het notariaat Amsterdam 682261/NT 20-12

      De klacht ziet op de onwelwillende, onheuse bejegening door de notaris van klaagster, gegeven haar gerechtvaardigde belang, als nabestaande en als degene die de uitvaart moest organiseren, om de uitvaartwensen van haar oudste broer te achterhalen. Dat was de vraag die zij aan de notaris had gesteld, maar waarop zij geen antwoord kreeg, omdat de notaris zich beriep op zijn geheimhoudingsplicht. In deze zaak is echter niet aan de orde of de notaris zich al dan niet terecht op zijn geheimhoudingsplicht heeft beroepen. Ook klaagster respecteert de notariële geheimhoudingsplicht, die tot de notariële kernwaarden behoort. De kamer is echter van oordeel dat de notaris zonder zijn geheimhoudingsplicht te schenden, klaagster op weg had kunnen en moeten helpen. Klacht gegrond, geen maatregel.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:34 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/29

    Klager verwijt de notaris (kort gezegd) dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij het opstellen en uitvoeren van de depotovereenkomst. Klager stelt dat de notaris de depotovereenkomst niet conform het door de meeste notarissen gehanteerde model heeft opgesteld, maar hij heeft deze stelling niet gemotiveerd en/of onderbouwd. Zo heeft klager niet concreet gemaakt op welke model-depotovereenkomst hij doelt. Los hiervan is de kamer van oordeel dat een notaris niet verplicht is om bij het opstellen van een depotovereenkomst een eventueel door veel andere notarissen gehanteerde model-depotovereenkomst te volgen. De stellingen van klager, inhoudende dat de depotovereenkomst niet voldoende duidelijk is en dat de notaris in strijd heeft gehandeld met de depotovereenkomst, houden evenmin stand.  De klacht wordt ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2020:7 Kamer voor het notariaat Amsterdam 684218/NT20-21

      De kamer stelt vast dat de inschrijving van de vennootschap van klager in het handelsregister als bestuurder van [G] op zichzelf in overeenstemming was met de (toentertijd) daartoe geuite wens van klager. Echter, door het klakkeloos uitvoeren van die wens (na het opvragen van bewijzen van volstorting van de aandelen), zonder te informeren naar de onderliggende besluitvorming, heeft de kandidaat-notaris zichzelf de kans ontnomen zich te verdiepen in de achtergronden en beweegredenen en aldus de mogelijkheid om klager eventueel te adviseren over de inhoud van het statutair bestuurderschap, de nadelen die daaraan kunnen zijn verbonden en over welke alternatieven voorhanden waren ter bereiking van het door klager gewenste doel. Waarschuwing.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2021:3 Kamer voor het notariaat Amsterdam 684135/NT 20-20

    Onzorgvuldig handelen van de notaris. De gegeven omstandigheden hadden voor de notaris aanleiding moeten zijn om te twijfelen aan het verlenen van zijn diensten. De notaris heeft onvoldoende oog gehad voor de belangen van klaagster. Waarschuwing.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:35 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/56

    Klaagster maakt de notaris een aantal verwijten ten aanzien van het testament van vader en ten aanzien van de afwikkeling van vaders nalatenschap. De klacht wordt gegrond verklaard voor zover klaagster de notaris verwijt dat hij zich in de brief van 15 april 2019 niet neutraal heeft opgesteld. In die brief heeft de notaris het handelen van de executeur positief gewaardeerd. De notaris had er - zeker nu hij bekend was met de slechte verstandhouding tussen klaagster en de zus en hij niet heeft weersproken dat de executeur een vriend is van de zus - bedacht op moeten zijn dat zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid gevaar liepen. Door in de brief uit te spreken dat de executeur naar beste eer en geweten probeert uitvoering te geven aan het legaat van de woning en de executeur daarbij zeer zorgvuldig te werk is gegaan, heeft de notaris bij klaagster de indruk gewekt dat hij aan de kant van de executeur en de zus stond en heeft hij dus de schijn van partijdigheid gewekt. De klacht wordt voor het overige ongegrond verklaard. Aan de notaris wordt de maatregel van waarschuwing opgelegd.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2020:8 Kamer voor het notariaat Amsterdam 686508/NT20-28

    De bewindvoerder van [A] heeft namens [A] een klacht ingediend. Hij verwijt de toegevoegd notaris – kort gezegd – dat hij niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. De toegevoegd notaris had volgens hem dienen te onderzoeken of [A] ‘capabel’ was om een vennootschap op te richten. Daarbij had hij dienen te verifiëren of de vennootschap niet werd opgericht voor malafide doeleinden en of [A] als katvanger werd gebruikt. De kamer is van oordeel dat, hoezeer te betreuren is dat derden misbruik hebben gemaakt van de desbetreffende vennootschap, de toegevoegd notaris ter zake de oprichting van die vennootschap geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de signalen bij het passeren van de akte van oprichting zodanig waren dat de toegevoegd notaris binnen de context van het instrumentarium dat hem ten dienste stond meer en verder onderzoek had moeten en kunnen doen. Daarbij neemt de kamer in aanmerking dat [A] op de zitting van de kamer actief en adequaat heeft gereageerd op wat er is gezegd en gevraagd. De conclusie moet zijn dat [A] kennelijk in staat is geweest om zich bij de toegevoegd notaris te presenteren als een geloofwaardig ondernemer. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:36 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/2

    Klagers verwijten de oud-notaris - kort gezegd - dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschappen van erflater en erflaatster. De klacht valt uiteen in zeven onderdelen. Uit het door de oud-notaris gemotiveerde verweer en de door partijen overgelegde stukken blijkt dat klagers op 13 december 2016 al geruime tijd bekend waren met de feiten ter zake waarvan zij de oud-notaris nu verwijten maken. De klacht is op 16 januari 2020 bij de kamer ingediend, dus (ruim) na het verstrijken van de vervaltermijn van drie jaren. Klagers worden daarom niet-ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen 1 tot en met 7. De kamer komt daarmee niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de door klagers aan het adres van de oud-notaris gemaakte verwijten. Voor zover klagers de kamer verzoeken om van de oud-notaris “te vorderen” dat hij volledige openheid van zaken geeft met betrekking tot de nalatenschappen van erflater en erflaatster, heeft de kamer overwogen dat de Wna niet in deze mogelijkheid voorziet. Klagers worden dan ook niet-ontvankelijk verklaard in dit verzoek

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:33 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/79

    Verzoek tot wraking van lid van wrakingskamer afgewezen als zijnde kennelijk ongegrond (schriftelijke afdoening als bedoeld in art. 3 lid 3 Wrakingsprotocol).

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:30 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/5

    Klager verwijt de notaris - kort samengevat - dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld bij de totstandkoming van de vier op 27 februari 2017 gepasseerde akten (het testament van erflaatster, de  oprichtingsakte van de STAK, de akte administratievoorwaarden en de certificeringsakte) en na het openvallen van erflaatsters nalatenschap. De klacht wordt deels gegrond verklaard. De kamer heeft overwogen dat de notaris terzake haar advisering aan erflaatster met betrekking tot het gecertificeerde vermogen waaruit het vruchtgebruik aan klager was gelegateerd, onvoldoende heeft stilgestaan bij de fiscale gevolgen van deze constructie voor klager. Dit klemt te meer omdat de onder meer door de notaris vormgegeven certificeringsakte juist als een beschermingsconstructie voor klager was bedoeld. Daarnaast had de notaris, gelet op deze bijzondere constructie, en gezien haar informatie- en belehrungspflicht ex artikel 43 lid 1 Wna, zich ervan moeten vergewissen dat klager de gevolgen van de zuivere aanvaarding volledig begreep en onderkende. Niet is gebleken dat de notaris klager erop heeft gewezen welke concrete gevolgen de zuivere aanvaarding van de nalatenschap had ten aanzien van de voldoening van de legaten en de verschuldigde inkomsten- en erfbelasting. Evenmin is gebleken dat de notaris klager heeft geadviseerd te onderzoeken of hij voldoende contante gelden zou hebben om die schulden te voldoen, aangezien klager als erfgenaam slechts over een klein deel van erflaatsters nalatenschap zelf zou kunnen beschikken, terwijl het grootste gedeelte van erflaatsters nalatenschap uit gecertificeerd vermogen bestond. Gelet op het voorgaande – mede blijkens haar verklaring(en) ter zitting – is de kamer tot het oordeel gekomen dat de notaris zich niet voldoende heeft gerealiseerd waar klager voor zou komen te staan. Daarbij komt dat de notaris - eveneens ter zitting - aan de kamer geen blijk heeft gegeven de klachtwaardigheid van haar handelen in te zien. De kamer is dan ook van oordeel dat de notaris ernstig tekort is geschoten in haar zorg die zij ten opzichte van klager diende te betrachten. Van haar wijze van handelen kan haar een ernstig verwijt worden gemaakt. De kamer heeft de notaris daarom de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van een week opgelegd.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:31 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/62

    Het BFT verwijt de notaris dat privé sprake is van een negatieve liquiditeits-  en solvabiliteitspositie. Daarmee handelt de notaris in strijd met artikel 23 Wna in verbinding met artikel 2 van de Administratieverordening en (de toelichting op) artikel 3 van het Reglement Verslagstaten 2010. Een notaris moet niet alleen zakelijk maar ook in privé financieel weerbaar zijn. Het BFT verwijst in dit verband naar jurisprudentie van onder meer het Gerechtshof Amsterdam. Naar het oordeel van de kamer kan echter de door het BFT aangehaalde jurisprudentie niet als referentiekader dienen voor de ingediende klacht, nu daarin niet is gebleken van een casus - zoals de onderhavige - waarin de totale liquiditeit positief was. Daar komt bij dat uit de overgelegde jaarcijfers is gebleken dat de solvabiliteit van het kantoor eind 2018 € 106.775,- bedroeg en eind 2019 was verbeterd naar € 143.167,- terwijl de liquiditeit van het kantoor eind 2018 € 94.743,- bedroeg en eind 2019 ook was verbeterd en € 139.008,- bedroeg.  Nu de kamer op grond van de overgelegde jaarcijfers heeft geconstateerd dat de totale liquiditeitspositie positief was op het moment van het indienen van de klacht, heeft de notaris naar het oordeel van de kamer niet in strijd met artikel 3 Verslagstaten 2010 gehandeld. Mitsdien kan het de notaris dan ook niet worden verweten dat in 2018 de liquiditeits- en solvabiliteitsposities in privé negatief waren en in 2019 nog alleen de liquiditeitspositie in privé, nu de totale liquiditeit zowel in 2018 als in 2019 positief was. Op deze grond kan derhalve ook niet worden geconcludeerd dat de notaris daardoor in strijd heeft gehandeld met artikel 23 lid 1 Wna en/of artikel 2 Administratieverordening. De klacht wordt ongegrond verklaard.