ECLI:NL:TNORSHE:2020:35 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/56

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2020:35
Datum uitspraak: 21-12-2020
Datum publicatie: 14-01-2021
Zaaknummer(s): SHE/2019/56
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht
  • Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster maakt de notaris een aantal verwijten ten aanzien van het testament van vader en ten aanzien van de afwikkeling van vaders nalatenschap. De klacht wordt gegrond verklaard voor zover klaagster de notaris verwijt dat hij zich in de brief van 15 april 2019 niet neutraal heeft opgesteld. In die brief heeft de notaris het handelen van de executeur positief gewaardeerd. De notaris had er - zeker nu hij bekend was met de slechte verstandhouding tussen klaagster en de zus en hij niet heeft weersproken dat de executeur een vriend is van de zus - bedacht op moeten zijn dat zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid gevaar liepen. Door in de brief uit te spreken dat de executeur naar beste eer en geweten probeert uitvoering te geven aan het legaat van de woning en de executeur daarbij zeer zorgvuldig te werk is gegaan, heeft de notaris bij klaagster de indruk gewekt dat hij aan de kant van de executeur en de zus stond en heeft hij dus de schijn van partijdigheid gewekt. De klacht wordt voor het overige ongegrond verklaard. Aan de notaris wordt de maatregel van waarschuwing opgelegd.

Klachtnummer    : SHE/2019/56

Datum uitspraak : 21 december 2020  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

[klaagster] (hierna: klaagster),

wonende in [woonplaats],

gemachtigde: de heer mr. M.F.J.J.M. Tijssen, advocaat in Roermond,

tegen

[de notaris] (hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats].

1.          De procedure

1.1.       Bij brief van 10 september 2019 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster een klacht geformuleerd tegen de notaris. Deze brief (met bijlagen) is op 11 september 2019 door de kamer voor het notariaat (de kamer) ontvangen.

1.2.       Bij brief van 30 september 2019 heeft de kamer een kopie van de klacht aan de notaris gezonden en hem verzocht om zijn standpunt binnen drie weken kenbaar te maken.

1.3.       Bij brief van 10 oktober 2019, welke brief op 11 oktober 2019 door de kamer is ontvangen, heeft de gemachtigde van klaagster de klacht uitgebreid.

1.4.       Bij e-mailbericht van 16 oktober 2019 heeft de kamer een kopie van laatstgenoemde brief aan de notaris gezonden en hem verzocht om die brief bij zijn antwoord op de klacht te betrekken, waarbij aan de notaris uitstel is verleend tot 11 november 2019 voor het indienen van een inhoudelijk verweer.

1.5.       De notaris heeft bij brief van 10 november 2019 een verweerschrift (met bijlage) ingediend. Dit verweerschrift is door de kamer ontvangen op 12 november 2019.

1.6.       Bij brieven van 27 november 2019 heeft de kamer partijen uitgenodigd om bij de mondelinge behandeling van de klacht aanwezig te zijn op 16 maart 2020.

1.7.       De mondelinge behandeling van de klacht is op 16 maart 2020 niet doorgegaan in verband met de in het kader van het coronavirus getroffen maatregelen.

1.8.       Bij brieven van 6 april 2020 heeft de kamer aan partijen voorgesteld in plaats van een mondelinge behandeling de zaak na een tweede schriftelijke ronde schriftelijk af te doen. Partijen is verzocht binnen veertien dagen te reageren, indien zij een mondelinge behandeling van de klacht wensen.

1.9.       Klaagster heeft vervolgens om een mondelinge behandeling gevraagd.

1.10.     De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 19 oktober 2020, waarbij klaagster, de notaris en de gemachtigde van klaagster zijn verschenen. Partijen hebben hun visie op de klacht over en weer toegelicht en de gemachtigde van klaagster heeft dit mede gedaan aan de hand van pleitnotities die hij aan de kamer heeft overhandigd.

2.          De feiten

2.1.       Op [datum] 2015 is de moeder van klaagster, [moeder], overleden. Zij was ten tijde van haar overlijden gehuwd met de vader van klaagster, [vader] (hierna: vader). Uit dit huwelijk zijn twee dochters geboren; klaagster en haar zus, [de zus] (hierna: de zus).

2.2.       Op 16 juli 2018 heeft de notaris het laatste testament van vader (hierna ook: het testament) gepasseerd. Bij dit testament heeft vader klaagster en de zus, voor gelijke delen, benoemd tot zijn enige erfgenamen. Verder heeft vader (onder meer) aan de zus het woonhuis aan de [adresgegevens] (hierna: de woning) gelegateerd. In het testament staat, met uitzondering van hetgeen ter verduidelijking tussen haakjes [ ] is geplaatst, het volgende vermeld over dit legaat:

“VII.      LEGAAT WOONHUIS TE (…)

Mijn woonhuis met tuin (…) is mij erg dierbaar. Ik hecht er aan dat dit huis binnen de familie blijft; meer concreet: dat één van mijn dochters het overneemt en zelf gaat bewonen. Mijn beide dochters zijn mij even lief. Ik sta dus voor een dilemma. Na lang wikken en wegen ben ik gekomen tot het volgende:

Mede omdat [klaagster] en haar echtgenoot al aanzienlijke onroerend goedbeleggingen hebben, die ook van [klaagster] veel aandacht vergen, wil ik [de zus] in staat stellen mijn woonhuis uit mijn nalatenschap over te nemen. [Klaagster] wil ik niet belasten met onderhoud en andere zorgen van nog méér onroerend goed.

(…)

Voor dit legaat gelden de volgende regels:

a.      Ten laste van [de zus] legateer ik aan mijn erfgenamen, naar evenredigheid van hun erfdelen:

de geldsom waarop het gelegateerde door twee beëdigde taxateurs van registergoederen in samenspraak zal worden gewaardeerd naar de waarde (vrij van huur, pacht of enig ander gebruiksrecht) op de dag van mijn overlijden.

b.      De ene taxateur wordt aangewezen door [klaagster] , de andere door [de zus] . De opdracht tot taxatie zal echter worden gegeven door mijn executeur.

c.      Het legaat zal zijn vervallen ingeval [de zus] het legaat niet binnen zes maanden na mijn overlijden schriftelijk zal hebben aanvaard.    

f.       Het gelegateerde registergoed zal moeten worden afgegeven bij notariële akte binnen twaalf maanden na mijn overlijden, tegen betaling (zonder bijvoeging van rente) van bedoelde geldsom.

g.      Het door [de zus] ingevolge het vorenstaande verschuldigde wordt, zo zij dit wenst, verrekend met haar erfdeel in mijn nalatenschap.

h.      Ingeval [de zus] het legaat weigert of in gebreke blijft mee te werken aan het verlijden van de akte van levering of toedeling of aan de tijdige betaling van het verschuldigde - legateer ik het registergoed aan [klaagster] onder dezelfde condities (mutatis mutandis).

i.       De kosten van taxatie en afgifte van het legaat zullen ten laste van mijn nalatenschap komen.”

2.3.       Vader heeft in het testament klaagster en de zus tot uitvaart-executeurs benoemd. Voor het overige heeft vader de heer [X] benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder (hierna: de executeur) van zijn nalatenschap. In het testament staat, met uitzondering van hetgeen ter verduidelijking tussen haakjes [ ] is geplaatst, het volgende vermeld over de executele en het afwikkelingsbewind:

“II.        KENNISGEVING

(…)

INTENTIE

Hieronder in paragraaf X van dit testament benoem ik een buitenstaander tot algemeen executeur en afwikkelingsbewindvoerder over mijn nalatenschap. Ik spreek bij deze de hoop uit dat [klaagster] en [de zus] , mede in verband met de kosten van de executele, de exclusieve afwikkelingsbevoegdheid van deze executeur zullen respecteren en dat zij - daar waar de executeur dat nodig acht - hun medewerking zullen verlenen aan een soepele afwikkeling van mijn nalatenschap.

(…)

X.           OVERIGE EXECUTELE

(…)

1.    De executele en het bewind omvatten alle goederen en de schulden die tot mijn nalatenschap behoren.

2.      (…)

3.      Ik draag de executeur op mijn nalatenschap te beheren, vorderingen te innen en de schulden van mijn nalatenschap te voldoen, waaronder de door mij gemaakte legaten, de ten laste van mijn erfgenamen en legatarissen komende erfbelasting, de kosten van lijkbezorging en de taxatie- en boedelkosten.

              De executeur is bevoegd om goederen van mijn nalatenschap te gelde te maken, ten eerste ter betaling van de voormelde schulden, en ten tweede teneinde de nalatenschap te verdelen.

              Over de keuze en de wijze van tegeldemaking behoeft de executeur vooraf géén overleg te plegen met mijn erfgenamen.

              De executeur is tevens bevoegd tot stand te brengen: de verdeling van mijn goederen of van hetgeen daarvoor door de hiervoor bedoelde tegeldemaking in de plaats treedt.

              (…)

4.      De executeur is bevoegd zonodig een boedelnotaris, taxateurs en/of andere deskundigen zoals een accountant aan te wijzen.

5.      De executeur vertegenwoordigt bij de vervulling van zijn taak mijn erfgenamen in en buiten rechte.

(…)”

2.4.       Op [datum] 2018 is vader overleden. 

2.5.       Tussen klaagster en de zus is onenigheid ontstaan over het legaat van de woning.

2.6.       Bij e-mailbericht van 15 april 2019 heeft de notaris een brief van dezelfde datum aan klaagster en de zus gezonden. In deze brief staat, met uitzondering van hetgeen ter verduidelijking tussen haakjes [ ] is geplaatst, onder meer het volgende vermeld:

“Mij is ter ore gekomen dat er tussen U beiden onmin bestaat over het door uw vader gemaakte legaat van zijn woonhuis.

(…)

[De zus] is aan de nalatenschap verschuldigd: een koopsom ten bedrage van de helft van de waarde van de woning. Die waarde moet volgens uw vaders testament worden vastgesteld door twee beëdigde taxateurs van registergoederen in samenspraak en voorts naar de waarde (vrij van huur, pacht of enig ander gebruiksrecht) op de dag van uw vaders overlijden.

Op last van uw vader heeft diens executeur (…) U beiden in de gelegenheid gesteld om een taxateur naar voren te schuiven. De beide taxateurs hebben vervolgens niet in samenspraak doch separaat hun waarde bepaald en een taxatie-rapport uitgebracht. Er bleek een groot verschil tussen de beide taxaties te bestaan.

Door navraag is [de executeur] gebleken dat de beroepsregels van de taxateurs een belemmering vormen om in samenspraak een taxatie uit te brengen.

In overleg met ondergetekende heeft [de executeur] toen besloten om een nieuw taxatie-rapport (althans: adviesrapport) te laten maken door een beëdigd taxateur die hier in de regio veel taxaties verricht: de heer [Y] . Ik heb kennis genomen van diens advies-rapport en heb gezien hoe grondig onderbouwd dat rapport is. Taxateur [Y] geeft in zijn rapport - gemotiveerd - te kennen dat enkele panden die door de taxateur van [klaagster] als referentiepand zijn gebruikt - eigenlijk voor dat doel niet geschikt zijn.

Voor zover ik het kan overzien probeert de executeur om naar beste eer en geweten uitvoering te geven aan het onderhavige legaat. Hij wordt in het testament geconfronteerd met een voorwaarde (taxatie in samenspraak) die niet vervulbar is. Hij zoekt vervolgens naar een oplossing die zoveel mogelijk recht doet aan de laatste wil van uw vader. Hij is daarbij naar mijn mening zeer zorgvuldig te werk gegaan.

De wet zegt óók nog iets over dit soort situaties. Artikel 4:45 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek luidt als volgt:

“1 Een voorwaarde of een last die onmogelijk te vervullen is, of die in strijd is met de goede zeden, de openbare orde of een dwingende wetsbepaling, wordt voor niet geschreven gehouden.”

Ik begrijp van [de executeur] dat [klaagster] een gerechtelijke procedure begint omdat het legaat c.q. de woning wordt afgegeven zonder die taxatie in samenspraak.

Dames, ik ben de rechter niet, maar U moet er rekening mee houden dat ook de rechter stuit op een onmogelijk te vervullen voorwaarde, dat ook de rechter artikel 4:45 BW kent, en dat ook hij zal zoeken naar een billijke oplossing die zoveel mogelijk recht doet aan uw vaders laatste wil.

Noch executeur noch notaris kan U verbieden om te procederen, maar besef dat het de boedelkosten verhoogt.”      

2.7.       Bij e-mailbericht van 2 juli 2019 heeft de advocaat van klaagster, met uitzondering van hetgeen ter verduidelijking tussen haakjes [ ] is geplaatst, het volgende aan de notaris te kennen gegeven:

“In opdracht van [klaagster] wend ik mij tot u in verband met het testament van haar vader (…)

Zoals u weet heeft haar vader zijn testament [termijn] voor zijn dood gewijzigd in het nadeel van cliënte en in het voordeel van haar zus (…)

Voor cliënte staat vast dat haar vader door haar zus en haar vriend, de in het testament genoemde executeur-afwikkelingsbewindvoerder (…) is beïnvloed om het testament te wijzigen.

Inmiddels is volledig duidelijk dat [vader] vergezeld door haar zus (…) en [de executeur] u op uw notariskantoor heeft bezocht om de wijzigingen in het testament van [vader] door te spreken.

Cliënte vraagt zich af op welke wijze u hebt geborgd dat haar vader (…) zelf deze wijziging in het testament heeft gewild en niet onder invloed/dwang stond van haar zus (…) en [de executeur] .

(…)

Kunt u aangeven op welke wijze u de wilsbekwaamheid hebt getoetst gelet op de hoge leeftijd van erflater, de zorgbehoeftigheid van erflater, het feit dat hij vergezeld werd door de beoogd begunstigden, en niet zelf de afspraak met u tot wijziging van het testament heeft gemaakt?

U weet dat cliënte bereid was de zorg voor haar ouders op zich te nemen vermits maar voorkomen werd dat zij testamentair werd achtergesteld.

Er zijn en waren immers voldoende voorbeelden waarbij het laatste testament voorbij ging aan degenen die de meeste zorg verleend hadden ten gunste van diegenen die kort voor het overlijden door plotselinge frequente bezoeken de erflater beïnvloeden en/of naar de mond praatten.

In onderhavige situatie lijkt u hiervoor niet gewaakt te hebben.

Er zijn vele rekeningen van u gestuurd aan [vader] de afgelopen vier jaren. Cliënte zou daar graag kopieën van ontvangen, welke u mij kunt toesturen.

Wilt u binnen tien dagen reageren.”

2.8.       Bij e-mailbericht van 16 juli 2019 heeft de advocaat van klaagster een herinnering gestuurd aan de notaris.

2.9.       Bij e-mailbericht van 26 juli 2019 heeft de advocaat van klaagster het volgende aan de notaris meegedeeld:

“Vandaag informeerde ik of mijn e-mails van 2 en 16 juli jl. goed waren ontvangen. Dat waren zij.

Ik ontving evenwel geen ontvangstbevestiging en geen reactie.

Dit is onacceptabel ook tuchtrechtelijk.

U gelieve mij omgaand te antwoorden.

Onder voorbehoud van alle rechten.”

2.10.     Bij e-mailbericht van 26 juli 2019 heeft de notaris een brief van dezelfde datum aan de advocaat van klaagster gezonden. In deze brief staat het volgende vermeld:

“Bij brief van 2 juli jongstleden vraagt U mij om U te zeggen op welke wijze ik de wilsbekwaamheid van testateur [vader] heb getoetst.

Een notaris dient de geestesgesteldheid van zijn cliënt nader te onderzoeken indien er aanleiding bestaat om te twijfelen aan diens bekwaamheid om zijn eigen belangen te behartigen. Welnu, die aanleiding was er niet.

Erflaters testament is tot stand gekomen volgens de regels der wet; dus na voorafgaande gedachtenwisseling tussen hem en mij onder vier ogen, en zonder bijzijn van anderen tijdens het verlijden van de akte. 

Uw stellingen van benadeling van uw cliënte en beïnvloeding van haar vader door haar zuster - laat ik geheel voor uw rekening.

Voor informatie uit erflaters administratie gelieve U zich te wenden tot de executeur.”

2.11.     Bij brief van 4 september 2019 heeft de notaris de ontwerp-akte van afgifte van het legaat van de woning en de ontwerp-akte van hypotheek aan klaagster gezonden. In deze brief staat onder andere het volgende vermeld:

“Als bijlagen bij deze brief treft U het ontwerp van die akten aan. Beide akten zijn bijzonder, maar met name die hypotheek-akte.

In de akte van legaat-afgifte wordt uw ouderlijk huis (…) ten name van uw zuster gesteld - tegen inbreng van de helft van de waarde ad €523.000.

Ik begrijp van de executeur (…) dat U het niet eens bent met die waarde.

U gelieve die akte aandachtig te lezen, zodat U kunt zien hoe de executeur rekening houdt met uw belangen. Echter ook de hypotheekakte dekt uw belang. Meer concreet:

in die hypotheek-akte geeft uw zuster aan U het woonhuis (…) als onderpand; als onderpand voor uw eventuele claim op haar ingeval zou komen vast te staan dat de waarde van het pand hoger is dan €523.000.”  

2.12.     Op 10 september 2019 heeft klaagster de kantonrechter verzocht om de executeur als executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van vader te ontslaan en om de executeur in zijn functie van executeur en afwikkelingsbewindvoerder te schorsen, totdat de beslissing op het verzoek tot ontslag in rechte vaststaat.

2.13.     Op 19 september 2019 heeft de notaris de akte afgifte legaat van de woning en de hypotheekakte gepasseerd.

2.14.     Bij beschikking van 31 oktober 2019 heeft de kantonrechter de hiervoor onder 2.12. genoemde verzoeken van klaagster afgewezen. De beoordeling van de kantonrechter luidt, met uitzondering van hetgeen ter verduidelijking tussen haakjes [ ] is geplaatst, onder meer als volgt:

“de woning

4.4.3. Gelet op de onenigheid tussen [klaagster] en [de zus] over de taxatiewaarde en de status van de beëdiging van de taxateurs heeft [de executeur] zelf een taxateur aangezocht, met een notaris overleg gevoerd en oplossing voor de waardebepaling van de woning gevonden. Mede door het vestigen van een hypotheekrecht ten gunste van [klaagster] heeft [de executeur] zeker gesteld dat [klaagster] niet benadeeld zou worden indien er bijvoorbeeld nog een geschil over de eerdere taxaties in combinatie met de waardebepaling van de woning zou volgen en de financiële belangen van beiden gelijkelijk behartigd. Om overeenkomstig de wens van de erflater en binnen de door de erflater gestelde termijn het legaat te kunnen afgeven heeft [de executeur] een praktische oplossing aangedragen. Nu ook [klaagster] ter mondelinge behandeling heeft verklaard dat de uitvoering van het in art. art. VII sub a en b van het testament een schier onmogelijke taak is en, in afwijking van het bepaalde in voormeld artikel zelf nog een wijze van waardebepaling voorstelt, onderschrijft zij - in zekere zin - daarmee ook de visie van [de executeur] en [de zus] ter zake. Dat maakt dat haar stelling dat [de executeur] in weerwil van het testament heeft gehandeld geen doel treft en dat uit het voorgaande volgt dat sprake is van omstandigheden die rechtvaardigen om van het testament af te wijken. De door [de executeur] gekozen oplossing is redelijk en leidt evenmin tot het oordeel dat sprake is van een gewichtige reden om tot het ontslag over te gaan.”

3.          De klacht

3.1.       De klacht valt (kort gezegd) uiteen in de volgende onderdelen.

1.     Klaagster verwijt de notaris dat hij onvoldoende zorgvuldig is geweest bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van vader toen hij op 16 juli 2018 het testament passeerde. Volgens klaagster waren er destijds meerdere indicatoren aanwezig, genoemd in het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid (hierna: het Stappenplan), die voor de notaris aanleiding hadden moeten vormen om eerst het Stappenplan te volgen en de wilsbekwaamheid van vader te (laten) beoordelen. Klaagster heeft in dat verband onder meer gewezen op:

-        de zorgbehoeftigheid van vader;

-        de 89-jarige leeftijd van vader;

-        de beïnvloeding door de (bij een bezoek aan de notaris aanwezige) zus en de executeur, die zelf (financieel) belang hadden bij dit testament;

-        het feit dat vader niet zelf de afspraak tot wijziging van het testament met de notaris heeft gemaakt.

2.     Klaagster verwijt de notaris dat hij het e-mailbericht van haar gemachtigde van 2 juli 2019 te laat en onvoldoende heeft beantwoord bij e-mailbericht van 26 juli 2019.

3.     Bij de per e-mail verzonden brief van 15 april 2019 heeft de notaris geprobeerd invloed uit te oefenen op klaagster om, in strijd met het testament, in te stemmen met een waardebepaling van de woning door één makelaar in plaats van een waardebepaling door twee makelaars in samenspraak. De notaris heeft een onjuiste voorstelling van zaken gegeven door aan te geven dat de beroepsregels voor taxateurs een belemmering vormen voor een in samenspraak uitgebrachte taxatie. Verder heeft de notaris zich bij brief van 15 april 2019 niet neutraal opgesteld door het handelen van de executeur positief te beoordelen, terwijl hij wist dat hierover tussen klaagster en de zus onenigheid bestond. Ten slotte heeft de notaris geprobeerd klaagster af te houden van een gerechtelijke procedure.

4.     De notaris had in het testament niet een bepaling over de wijze van waardering van de woning moeten opnemen, waarvan hij zelf stelt dat deze niet uitvoerbaar is. Voor zover die bepaling wel uitvoerbaar mocht blijken te zijn, had de notaris geen mededelingen moeten doen over de vermeende onuitvoerbaarheid.

5.     Klaagster heeft van de notaris een concept-akte afgifte legaat en een concept-hypotheekakte ontvangen, terwijl hij wist dat klaagster, de zus en de executeur over de inhoud van deze akten geen overeenstemming hadden.  

6.     De notaris heeft de akte afgifte legaat op 19 september 2019 gepasseerd, ondanks de sommatie namens klaagster dat niet te doen en ondanks het feit dat hij wist van het door klaagster ingediende verzoek tot schorsing en ontslag van de executeur.

3.2.       De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

Klachtonderdeel 1

4.2.       De vraag is aan de orde of de notaris voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van vader en of hij voldoende heeft gewaarborgd dat vader zijn wil op onafhankelijke wijze - zonder beïnvloeding van derden - aan de notaris heeft kunnen overbrengen.

Bij de beoordeling van deze vraag stelt de kamer voorop dat als uitgangspunt geldt dat iedereen aan wie op grond van de wet de bekwaamheid daartoe niet is ontzegd rechtshandelingen kan verrichten, zoals het maken van een testament. Een notaris moet in beginsel zijn/haar ministerie (dienst) verlenen en moet op verzoek van de betrokken cliënt doen wat nodig is om bijvoorbeeld een testament in een akte vast te leggen. Zoals bij elke akte rust daarbij op een notaris een zwaarwegende zorgplicht om te onderzoeken of is voldaan aan de in de wet gestelde vereisten voor het intreden van de rechtsgevolgen die worden beoogd met de rechtshandelingen die in de akte zijn opgenomen. In dat kader moet een notaris onder meer nagaan of de betrokken cliënt in staat is zich een op een rechtsgevolg gerichte wil te vormen in de zin van het bepaalde bij artikel 3:33 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat de inhoud en de gevolgen van een te ondertekenen akte daarmee in overeenstemming zijn.

4.3.       Een notaris moet bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de betrokken cliënt primair uitgaan van zijn/haar eigen waarneming als niet bekend is, en er ook geen aanwijzingen zijn, dat de cliënt lijdt aan een ziekte die de wilsbekwaamheid kan beïnvloeden. Daarbij heeft een notaris een redelijke beoordelingsvrijheid. Bij gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid van de cliënt en/of als aanleiding bestaat om te vermoeden dat mogelijk sprake is van beïnvloeding door derden, is in het algemeen verder onderzoek aangewezen. Het Stappenplan biedt hiervoor een handreiking. In het Stappenplan staan indicatoren vermeld die aanleiding kunnen vormen voor een nadere beoordeling van de wilsbekwaamheid. Indien een notaris - ook al heeft hij/zij kennis van het bestaan van één of meerdere indicatoren - geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van de cliënt, behoeft het Stappenplan niet te worden gevolgd. Daarbij zal het in belangrijke mate aankomen op zowel de inhoud van de gesprekken die een notaris met de cliënt voert, als de wijze waarop de cliënt zich daarbij presenteert.

4.4.       De kamer merkt op dat het in deze tuchtprocedure niet gaat om de vraag of vader ten tijde van het passeren van zijn laatste testament wilsbekwaam was en/of onder invloed stond van de zus en de executeur, maar om de vraag of de notaris in de gegeven omstandigheden voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van vader en of hij voldoende alert is geweest op de mogelijkheid van beïnvloeding van vader door direct belanghebbenden. Daarbij gaat het erom welke indruk de notaris van vader heeft gekregen tijdens zijn contacten met hem in juli 2018.

Standpunt van klaagster

4.5.       Klaagster heeft naar voren gebracht dat vader, die ten tijde van het passeren van het testament van 16 juli 2018 de hoge leeftijd van 89 jaar had en zorgbehoeftig was, moest worden beschouwd als een kwetsbare oudere. Vader was na opname in het ziekenhuis teruggekeerd naar huis, hij was sterk vermagerd en verzwakt, hij gebruikte veel medicatie, hij had last van nierfalen, hij moest telkens bloedtransfusies ondergaan en hij had een chronisch slaaptekort. In [maand] 2018 is vader door de zus naar een hospice gebracht wegens terminaal hartfalen. Daar is hij op [datum] 2018 overleden. Volgens klaagster stond vader onder druk en dwang van de zus en onder invloed van de executeur, zijnde een vriend van de zus. Zo heeft vader niet zelf de afspraak met de notaris gemaakt en werd hij tijdens zijn bezoek aan de notaris vergezeld door de zus en de executeur. Klaagster verwijt de notaris dat hij, slechts [termijn] vóór vaders overlijden, zijn medewerking heeft verleend aan het testament, waarbij de woning is gelegateerd aan de zus en de executeur is benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder, terwijl vader in het vorige testament de woning aan klaagster had gelegateerd en iemand anders tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder had benoemd.

Standpunt van de notaris

4.6.       De notaris heeft erop gewezen dat hij en vader elkaar goed kenden. Zij woonden op steenworp afstand van elkaar en waren vanaf 2001 lid van dezelfde buurtvereniging. Vader betrok de notaris al ruim tien jaar bij zijn erfrechtelijke kwesties. Vader woonde tot zijn overlijden zelfstandig en was daartoe ook zeer goed in staat. Volgens de notaris heeft vader hem op enig moment samen met de zus en de executeur bezocht op het notariskantoor om de executeur voor te stellen als beoogd executeur. De notaris heeft vader toen naar eigen zeggen duidelijk gemaakt dat er op dat moment niet inhoudelijk over zijn testament kon worden gesproken. De notaris heeft over de inhoud van het testament met vader gesproken voorafgaand en volgend op de kennismaking met de executeur; voor het eerst op 3 juli 2018 op kantoor en vervolgens op 12 juli 2018 bij vader thuis. Verder heeft er volgens de notaris nog een telefoongesprek met vader plaatsgevonden, waarna het testament op 16 juli 2018 bij vader thuis is getekend. Bij de inhoudelijke gesprekken over het testament en bij het passeren van het testament waren geen derden aanwezig. De notaris was ervan overtuigd dat vader wilsbekwaam was en had er vertrouwen in dat vader op grond van eigen inzichten was gekomen tot zijn beslissing om zijn testament te wijzigen.

Oordeel van de kamer

4.7.       Vaststaat dat (het vermogen van) vader niet onder bewind of curatele was gesteld, z odat het hem in beginsel vrij stond rechtshandelingen te verrichten.

Hoewel vader destijds op leeftijd was, is het de notaris niet gebleken dat hij daardoor niet in staat was om zijn wil te bepalen. De kamer heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de notaris. De notaris heeft toegelicht dat bij de inhoudelijke gesprekken over het testament en bij het passeren van het testament geen derden aanwezig waren. Volgens de notaris heeft hij tijdens de gesprekken met vader geen moment getwijfeld aan de wilsbekwaamheid van vader. De kamer gaat uit van de hiervoor door de notaris omschreven feiten en omstandigheden. Op basis daarvan is de kamer van oordeel dat de notaris voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van vader en het verlijden van vaders testament en dat er geen aanleiding bestond voor een nadere beoordeling van de wilsbekwaamheid.

4.8.       Dat de notaris tot een andere conclusie had moeten komen, is niet gebleken. Klaagster heeft haar stellingen op dit punt niet onderbouwd. Bovendien sluiten de door haar aangehaalde omstandigheden (voor zover al juist) niet uit dat vader zijn wil kon bepalen. Naar het oordeel van de kamer kon en mocht de notaris concluderen dat vader wilsbekwaam was om op 16 juli 2018 bij testament over zijn nalatenschap te beschikken.

4.9.       In verband met de vraag of de notaris (ook) voldoende alert is geweest op de mogelijkheid van beïnvloeding van vader door de zus en de executeur, overweegt de kamer dat het tot de kernverantwoordelijkheid van een notaris behoort om te waken voor een vrije en onafhankelijke wilsvorming van degene die een testament maakt. Een notaris dient dan ook al het nodige te doen om zich ervan te vergewissen dat de betrokkene bij het vormen en uiten van zijn of haar wil niet op ongewenste wijze is beïnvloed door (de aanwezigheid van) een derde. Een notaris heeft de vrijheid om te bepalen op welke wijze hij/zij uitvoering geeft aan deze verantwoordelijkheid. Uit de hiervoor omschreven omstandigheden heeft de notaris afgeleid dat vader zelfstandig functioneerde, waarbij hij erop heeft gewezen dat:

- zowel bij het passeren als bij het bespreken van het testament een mogelijke beïnvloeding van derden is voorkomen door vader steeds onder vier ogen te spreken; en

- vader zelf duidelijk heeft gemaakt wat hij wilde regelen en waarom hij dat wilde regelen.

De kamer is van oordeel dat de notaris in de gegeven omstandigheden een voldoende zorgvuldige invulling heeft gegeven aan zijn taak om te waken voor een vrije en onafhankelijke wilsvorming. Daarbij overweegt de kamer dat niet aannemelijk is geworden dat vader door enige beïnvloeding niet meer in staat zou zijn geweest zelfstandig zijn wil te bepalen.

4.10.     Op grond van het voorgaande zal het eerste klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 2

4.11.     Klaagster verwijt de notaris dat hij het e-mailbericht van haar advocaat van 2 juli 2019 te laat en onvoldoende heeft beantwoord. De notaris heeft volgens klaagster ten onrechte geweigerd om kopieën van facturen aan vader over de laatste vier jaren vóór zijn overlijden aan klaagster te verstrekken.

4.12.     De notaris is van mening dat hij bij e-mailbericht van 26 juli 2019 voldoende antwoord heeft gegeven. Meer dan de bij dat e-mailbericht gedeelde informatie kon hij niet geven zonder zijn geheimhoudingsplicht te schenden. Om dezelfde reden kon de notaris de opgevraagde kopieën van facturen niet aan klaagster verstrekken. Hij heeft klaagster voor informatie over die facturen doorverwezen naar de executeur. Ter zitting heeft de notaris toegelicht dat hij de nodige tijd heeft genomen voor zijn e-mailbericht van 26 juli 2019 en de daarin opgenomen motivering, omdat hij was ontsteld door het e-mailbericht van de advocaat van klaagster en nog niet eerder soortgelijke vragen/verzoeken had gekregen.

4.13.     Naar aanleiding van het beroep van de notaris op de notariële geheimhoudingsplicht overweegt de kamer als volgt. Op grond van artikel 22 lid 1 Wna is een notaris, behoudens in het geval van een wettelijke uitzondering, verplicht tot geheimhouding van alle informatie waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheden als zodanig kennis neemt. Deze geheimhoudingsplicht staat in dienst van de vertrouwensrelatie tussen de notaris en zijn cliënt en hangt samen met de bijzondere positie van de notaris in het rechtsbestel; bij verschillende (privaatrechtelijke) rechtshandelingen is de formele tussenkomst van de notaris voorgeschreven. Om een vrije toegang tot de rechtsbedeling te waarborgen, is het noodzakelijk dat iedereen zich vrijelijk tot een notaris kan wenden voor juridische bijstand of advies en daarbij verzekerd is van het vertrouwelijk karakter van de informatie die aan de notaris wordt toevertrouwd. Dit uitgangspunt vormt de grondslag voor de geheimhoudingsplicht en deze plicht is door de Hoge Raad erkend als algemeen rechtsbeginsel. Het grote belang van de geheimhoudingsplicht komt onder meer tot uiting in de strafbaarstelling van de schending van het ambts- of beroepsgeheim in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. De geheimhoudingsplicht kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden door de geheimhouder of door de rechter worden doorbroken.

4.14.     De vraag hoe ver de geheimhoudingsplicht van een notaris zich uitstrekt, wordt in beginsel door de betrokken notaris zelf beantwoord. De kamer heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de notaris zich in de gegeven omstandigheden ten onrechte op zijn geheimhoudingsplicht jegens (de advocaat van) klaagster beroept. 

4.15.     Met betrekking tot het verwijt van klaagster dat de notaris het e-mailbericht van haar advocaat van 2 juli 2019 te laat heeft beantwoord, overweegt de kamer het volgende. Vaststaat dat de advocaat van klaagster de notaris op 16 en 26 juli 2019 een herinnering heeft gestuurd, waarna de notaris bij

e-mailbericht van 26 juli 2019 inhoudelijk heeft geantwoord. De kamer is van oordeel dat het de notaris weliswaar had gesierd, indien hij eerder had gereageerd, maar - gelet op de in het e-mailbericht van 2 juli 2019 door de advocaat van klaagster gestelde vragen en de aard van het daarin vermelde verzoek - is de door de notaris gehanteerde antwoordtermijn niet onoverkomelijk. De kamer acht deze termijn in dit geval van onvoldoende gewicht om de notaris hierover een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel 2 zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 3

4.16.     Klaagster verwijt de notaris dat hij bij de per e-mail verzonden brief van 15 april 2019 heeft geprobeerd invloed op haar uit te oefenen om, in strijd met vaders testament, in te stemmen met een waardebepaling van de woning door één makelaar in plaats van een waardebepaling door twee makelaars in samenspraak. Volgens klaagster heeft de notaris een onjuiste voorstelling van zaken gegeven door aan te geven dat de beroepsregels voor taxateurs een belemmering vormen voor een in samenspraak uitgebrachte taxatie. Verder heeft de notaris zich bij brief van 15 april 2019 niet neutraal opgesteld door het handelen van de executeur positief te beoordelen, terwijl hij wist dat hierover tussen klaagster en de zus onenigheid bestond. Ten slotte heeft de notaris geprobeerd klaagster af te houden van een gerechtelijke procedure. 

4.17.     De notaris voert aan dat hij bij brief van 15 april 2019 geen druk heeft uitgeoefend op klaagster en hij zijn neutrale positie heeft behouden. Volgens de notaris heeft hij klaagster en de zus alleen een spiegel voorgehouden.

4.18.     Bij de beoordeling van klachtonderdeel 3 stelt de kamer voorop dat artikel 17 lid 1 Wna de notaris verplicht zijn ambt in onafhankelijkheid uit te oefenen, waarbij hij de belangen van de bij een rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigt.

4.19.     Uit de brief van de notaris van 15 april 2019 volgt dat een gedeelte hiervan een weergave vormt van de door de executeur aan de notaris verstrekte informatie. Zo geeft de notaris aan dat het de executeur door navraag is gebleken dat de beroepsregels van taxateurs een belemmering vormen om in samenspraak een taxatie van de woning uit te voeren. Los van de vraag of deze informatie van de executeur inhoudelijk juist is, heeft de notaris geen onjuiste voorstelling van zaken gegeven door de van de executeur verkregen informatie aan klaagster door te spelen. De notaris heeft in zijn

e-mailbericht van 15 april 2019 aangegeven dat de executeur in overleg met hem heeft besloten een nieuw taxatierapport te laten maken door de heer [Y], een beëdigd taxateur. Dat de notaris hiermee ongeoorloofde druk op klaagster zou hebben uitgeoefend, houdt geen stand. Het stond de notaris vrij om mee te denken over een oplossing voor het door de executeur aan de notaris voorgelegde probleem met betrekking tot de waardebepaling van de woning. De notaris mocht hierover in overleg gaan met de executeur, die als afwikkelingsbewindvoerder zelfstandig bevoegd was om vaders nalatenschap af te wikkelen. Met zijn suggestie om de woning door één beëdigd taxateur te laten taxeren wilde de notaris begrijpelijkerwijs bereiken dat de afwikkeling van vaders nalatenschap voor zowel klaagster als de zus bevredigend kon worden afgerond. Het stond klaagster uiteraard vrij om het met deze oplossing niet eens te zijn. Dat volgt ook uit de brief van de notaris, waarin de notaris met zoveel woorden aangeeft dat hij en de executeur klaagster en de zus niet kunnen verbieden om over de door de executeur gekozen oplossing te procederen. Tot op heden heeft klaagster bij de civiele rechter geen beslissing gevraagd over de (wijze van) waardebepaling van de woning. Dat de notaris klaagster (en de zus) heeft gewezen op de mogelijke risico’s en gevolgen van een gerechtelijke procedure (zoals het risico dat ook de rechter zal stuiten op de onmogelijkheid van een taxatie in samenspraak en de rechter in dat geval zal zoeken naar een billijke oplossing en het gevolg dat de boedelkosten worden verhoogd) acht de kamer zorgvuldig.

4.20.     In het licht van het voorgaande is de kamer niet gebleken dat de notaris ongeoorloofde druk zou hebben uitgeoefend op klaagster om akkoord te gaan met de waardebepaling van de woning door één taxateur.

4.21.     Wél kan aan klaagster worden toegegeven dat de notaris zich in de brief van 15 april 2019 niet neutraal heeft opgesteld voor zover hij het handelen van de executeur positief waardeert. De notaris had er - zeker nu hij bekend was met de slechte verstandhouding tussen klaagster en de zus en hij niet heeft weersproken dat de executeur een vriend is van de zus - bedacht op moeten zijn dat zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid gevaar liepen. Door in de brief van 15 april 2019 uit te spreken dat de executeur naar beste eer en geweten probeert uitvoering te geven aan het legaat van de woning en de executeur daarbij zeer zorgvuldig te werk is gegaan, heeft de notaris bij klaagster de indruk gewekt dat hij aan de kant van de executeur en de zus stond en heeft hij dus de schijn van partijdigheid gewekt. Klachtonderdeel 3 zal in zoverre gegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 4

4.22.     Klaagster verwijt de notaris dat hij in vaders testament een bepaling heeft opgenomen over de wijze van waardering van de woning, waarvan de notaris zelf stelt dat deze niet uitvoerbaar is. Voor zover de bepaling wel uitvoerbaar mocht blijken te zijn, had de notaris geen mededelingen moeten doen over de vermeende onuitvoerbaarheid.

4.23.     De kamer heeft met betrekking tot klachtonderdeel 3 al overwogen dat de brief van de notaris van 15 april 2019 voor een deel een weergave vormt van de door de executeur aan de notaris verstrekte informatie. Zo heeft de notaris in bedoeld e-mailbericht aangegeven dat het de executeur door navraag is gebleken dat de beroepsregels van taxateurs een belemmering vormen voor een gezamenlijke taxatie door twee executeurs. Het is dus - anders dan klaagster stelt - niet de notaris zelf die stelt dat een gezamenlijke taxatie onmogelijk is.

Verder is de kamer van oordeel dat de notaris vader in zijn wens mocht volgen door in het testament op te nemen dat de woning door twee beëdigde taxateurs in samenspraak moet worden gewaardeerd. Het is niet aan de kamer om vast te stellen of deze wijze van waardering in strijd is met de gedrags- en beroepsregels voor taxateurs en of de betreffende bepaling in het testament daarmee onuitvoerbaar is. Wat er van de (on)uitvoerbaarheid van bedoelde bepaling ook zij, gesteld noch gebleken is dat ten tijde van het passeren van het testament voor de notaris vaststond dat een gezamenlijke taxatie niet mogelijk zou zijn wegens strijd met de gedrags- en beroepsregels voor taxateurs.

4.24.     Gelet op het voorgaande is de kamer van oordeel dat de notaris niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel 4 zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdelen 5 en 6

4.25.     Klaagster verwijt de notaris dat hij haar een concept-akte afgifte legaat en een concept-hypotheekakte heeft gestuurd, terwijl hij wist dat klaagster, de zus en de executeur over de inhoud van deze akten geen overeenstemming hadden.  

Verder verwijt klaagster de notaris dat hij de akte afgifte legaat op 19 september 2019 heeft gepasseerd, ondanks de sommatie namens klaagster dat niet te doen en ondanks het feit dat de notaris wist van het door klaagster bij de kantonrechter ingediende verzoek tot schorsing en ontslag van de executeur.

4.26.     De kamer is van oordeel dat de notaris geen verwijt treft. Bij dit oordeel spelen de volgende aspecten een rol.

a.     De executeur had op grond van vaders testament de exclusieve afwikkelingsbevoegdheid. Hij had de medewerking/instemming van klaagster dus niet nodig bij de afgifte van het legaat van de woning aan de zus.

b.     Het legaat van de woning moest op grond van het testament worden afgegeven binnen twaalf maanden na het overlijden van vader. De notaris heeft aangevoerd dat de zus een tijdige afgifte van het legaat eiste.

c.     Het geschil tussen klaagster enerzijds en (de zus en) de executeur anderzijds had niet zozeer betrekking op de afgifte van het legaat van de woning, maar op de waarde(bepaling) van de woning.

d.     In de akte afgifte legaat is vastgelegd dat het legaat van de woning aan de zus wordt afgegeven tegen de waarde van € 523.000,--. Deze waarde betreft een schatting van de door de executeur ingeschakelde taxateur, de heer [Y]. De eerder door klaagster aangewezen taxateur had de woning geschat op € 670.0000,-- en de eerder door de zus aangewezen taxateur had de woning geschat op € 460.000,--. Verder staat in de akte vermeld dat ingeval binnen vijf jaar na de datum van de akte, in een juridische procedure waarin de executeur en/of de zus gedaagd zijn door klaagster, onherroepelijk komt vast te staan dat van een hogere waarde dan € 523.000,-- had moeten worden uitgegaan, de zus de helft van dat meerdere dient te vergoeden aan klaagster. Tot zekerheid voor de nakoming van deze voorwaardelijke vordering van klaagster heeft de zus bij hypotheekakte van 19 september 2019 ten behoeve van klaagster het recht van eerste hypotheek gevestigd op de woning tot een hoofdsom van € 100.000,--. De kamer is van oordeel dat hiermee de financiële belangen van klaagster zijn gewaarborgd.

e.     De notaris heeft voldaan aan zijn informatieplicht door klaagster voorafgaande aan het passeren van de akte afgifte legaat en hypotheekakte concepten van deze akten toe te sturen.

f.      Op een notaris rust in beginsel een ministerieplicht, die is omschreven in artikel 21 lid 1 Wna. Bij gerede twijfel aan de goede bedoelingen van zijn cliënt dient een notaris zijn dienst te weigeren of zich door nader onderzoek te overtuigen van het geoorloofde karakter ervan. De functie van de notaris in het rechtsverkeer verplicht hem onder bijzondere omstandigheden ook tot een zekere zorg voor de belangen van derden welke mogelijkerwijs zijn betrokken bij de door zijn cliënten van hem verlangde ambtsverrichtingen. Deze zorgplicht kan ertoe leiden dat een notaris gegronde redenen heeft als bedoeld in artikel 21 lid 2 Wna om de van hem gevraagde dienstverlening te weigeren of op te schorten. Klaagster heeft naar het oordeel van de kamer onvoldoende feitelijk en juridisch onderbouwd dat van gegronde redenen als bedoeld in artikel 21 lid 2 Wna sprake was.

Anders dan klaagster meent, had het niet op de weg van de notaris gelegen om eenzijdig te beslissen de akte afgifte legaat en de hypotheekakte niet te passeren. Hiervoor was - gelet op de hiervoor genoemde aspecten - geen rechtsgrond aanwezig.

4.27.     De klachtonderdelen 5 en 6 zullen ongegrond worden verklaard.

Maatregel

4.28.     Aangezien klachtonderdeel 3 deels gegrond zal worden verklaard, ziet de kamer aanleiding om een maatregel op te leggen. Gelet op de aard en de ernst van de geconstateerde tekortkoming (zoals hiervoor onder klachtonderdeel 3 is weergegeven) en de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid daarvan zal de kamer de notaris de maatregel van waarschuwing opleggen.

Kostenveroordeling

4.29.     Omdat de klacht deels gegrond wordt verklaard, moet de notaris op grond van het bepaalde bij artikel 99 lid 5 Wna het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar vergoeden.

4.30.     De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder a Wna en de Tijdelijke richtlijn kostenveroordelingen kamers voor het notariaat, te veroordelen in de volgende kosten:

-        de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00;

-        de kosten van klaagster in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld op een punt voor het indienen van de klacht en een punt voor het bijwonen van de zitting, waarbij de kamer de waarde per punt vaststelt op € 500,00, dus in totaal € 1.000,00.

De notaris moet deze kosten en het genoemde griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster vergoeden. Klaagster dient daarvoor tijdig een rekeningnummer door te geven aan de notaris.

4.31.     Gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder b Wna en de genoemde Tijdelijke richtlijn ziet de kamer verder aanleiding om de notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 3.500,00. De notaris dient deze kosten na het onherroepelijk worden van deze beslissing te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in artikel 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

5.          De beslissing

De kamer:

5.1.       verklaart klachtonderdeel 3 gegrond voor zover de notaris bij brief van 15 april 2019 bij klaagster de indruk heeft gewekt dat hij aan de kant van de executeur en de zus stond en hij dus de schijn van partijdigheid heeft gewekt (zoals weergegeven in 4.21.);

5.2.       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

5.3.       legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op;

5.4.       veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van een bedrag van:

-        €      50,00 in verband met het genoemde griffierecht;

-        €      50,00 in verband met de genoemde kosten van klaagster;

-        € 1.000,00 in verband met de genoemde kosten van rechtsbijstand van klaagster,

en bepaalt dat het totaalbedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.30. is omschreven;

5.5.       veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 3.500,00 in verband met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.31. is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend voorzitter,

mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. S. Lettinga, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2020 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter.

mr. A.R. Jansen-Castelein, secretaris                             mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter

buiten staat

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.