ECLI:NL:TNORAMS:2021:2 Kamer voor het notariaat Amsterdam 682261/NT 20-12

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2021:2
Datum uitspraak: 07-01-2021
Datum publicatie: 14-01-2021
Zaaknummer(s): 682261/NT 20-12
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond zonder maatregel
Inhoudsindicatie:   De klacht ziet op de onwelwillende, onheuse bejegening door de notaris van klaagster, gegeven haar gerechtvaardigde belang, als nabestaande en als degene die de uitvaart moest organiseren, om de uitvaartwensen van haar oudste broer te achterhalen. Dat was de vraag die zij aan de notaris had gesteld, maar waarop zij geen antwoord kreeg, omdat de notaris zich beriep op zijn geheimhoudingsplicht. In deze zaak is echter niet aan de orde of de notaris zich al dan niet terecht op zijn geheimhoudingsplicht heeft beroepen. Ook klaagster respecteert de notariële geheimhoudingsplicht, die tot de notariële kernwaarden behoort. De kamer is echter van oordeel dat de notaris zonder zijn geheimhoudingsplicht te schenden, klaagster op weg had kunnen en moeten helpen. Klacht gegrond, geen maatregel.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing in de zaak met nummer 682261 / NT 20-12 in de klacht van:

[naam klaagster],

wonende te [plaats],

hierna: klaagster ,

tegen:

[naam notaris] ,

notaris, gevestigd te [plaats],

hierna: de notaris ,

gemachtigde: mr. G. van Atten, advocaat te Heemstede.

1.        Ontstaan en loop van de procedure

1.1       Bij beslissing van 26 maart 2020 - die in deze beslissing wordt geacht te zijn overgenomen - heeft de voorzitter van de kamer voor het notariaat de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Een afschrift van deze beslissing is klaagster bij aangetekende brief van 26 maart 2020 toegezonden.

1.2       Bij brief van 30 maart 2020, door de kamer per e-mail op 1 april 2020 ontvangen, heeft klaagster tegen de beslissing van de voorzitter verzet aangetekend en de kamer bericht dat zij in het verzet wenst te worden gehoord.

1.3       Het verzet is mondeling behandeld op 20 augustus 2020. Klaagster was aanwezig en heeft haar verzet toegelicht. Bij beslissing van 1 oktober 2020 heeft de kamer het verzet gegrond verklaard en de klacht verder in behandeling genomen.

1.4       Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 26 november 2020 waren klaagster en de notaris, bijgestaan door zijn raadsman, aanwezig. Partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. Uitspraak is bepaald op heden.

2.         De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in zijn beslissing van 26 maart 2020 heeft vastgesteld. Samengevat komen de feiten neer op het volgende. Klaagster heeft op 8 november 2019, daags na het overlijden van haar oudste broer, het notariskantoor gebeld. In het huis van haar oudste broer had klaagster flarden van het testament van haar oudste broer aangetroffen en een envelop van het notariskantoor van mr. [naam andere notaris], met daarop geschreven ‘nu [naam notaris BV]’ Klaagster wilde weten of haar broer in zijn testament zijn wensen ten aanzien van de uitvaart had neergelegd. Nadat een medewerkster van het notariskantoor klaagster aanvankelijk had meegedeeld dat zij tegen betaling een kopie van het testament kon verkrijgen, bleek dat later een vergissing te zijn: aan klaagster werd geen kopie van het testament verstrekt, omdat zij geen ‘belanghebbende’ was.

Klaagster heeft vervolgens aan de notaris in een telefoongesprek uitgelegd dat het haar uitsluitend ging om de uitvaartwensen van haar broer. De notaris heeft zich toen op zijn geheimhoudingsplicht beroepen. Dit beroep heeft hij vervolgens per e-mail herhaald.

3.         De klacht en het verweer

3.1       Het verwijt van klaagster komt er – kort samengevat – op neer dat de notaris haar onheus heeft bejegend. De notaris beriep zich op zijn geheimhoudingsplicht en deed niets om klaagster met haar vraag op weg te helpen. De reacties van de notaris , onder meer in de zin dat de oudste broer van klaagster er dan maar voor had moeten zorgen dat de boel op orde was en dat het wellicht voor klaagster onverteerbaar was om te ontdekken dat zij geen erfgenaam was, heeft klaagster als nabestaande als bot en kwetsend ervaren.

3.2       Het standpunt van de notaris wordt, voor zover van belang, in de beoordeling besproken.         

4.         De beoordeling

4.1       De kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging oplevert in de zin van artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna). Notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen voor handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wna gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen voor wie zij optreden en voor handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

4.2       Ook ter zitting heeft de notaris aangevoerd dat, hoezeer hem dat vanuit menselijk oogpunt gezien spijt, het hem op grond van zijn geheimhoudingsplicht niet vrijstond om aan klaagster informatie te verstrekken, zeker niet telefonisch, over het bij hem berustende testament. De reden hiervoor was dat klaagster niet was te beschouwen als belanghebbende.

4.3       Klaagster heeft op de zitting de wens uitgesproken dat notarissen in Nederland eensgezind omgaan met een vraag van nabestaanden over mogelijke uitvaartwensen van een overleden familielid. Klaagster meent dat een dergelijke vraag altijd beantwoord moet (kunnen) worden. In het kader van een tuchtrechtelijke beoordeling is de kamer echter niet bevoegd daarover een oordeel te geven. 

4.4       In deze zaak is niet aan de orde of de notaris zich al dan niet terecht op zijn geheimhoudingsplicht heeft beroepen. Ook klaagster respecteert de notariële geheimhoudingsplicht, die tot de notariële kernwaarden behoort. De klacht ziet op de onwelwillende, onheuse bejegening door de notaris van klaagster, gegeven haar gerechtvaardigde belang, als nabestaande en als degene die de uitvaart moest organiseren, om de uitvaartwensen van haar oudste broer te achterhalen.

Die klacht acht de kamer gegrond.

4.5       De kamer is van oordeel dat de notaris zonder zijn geheimhoudingsplicht te schenden klaagster op weg had kunnen helpen met haar vraag. Op zijn minst had hij haar duidelijk(er) moeten maken wat het begrip 'belanghebbende' in het kader van een nalatenschap inhoudt. Hij had klaagster duidelijk moeten maken dat hij uitsluitend aan de erfgenaam of executeur de verlangde informatie zou kunnen verschaffen. Ook had hij haar moeten uitleggen dat hij met een verklaring van overlijden, waarover klaagster kennelijk al beschikte, eerst het Centraal Testamentenregister diende in te zien (ter controle voor het meest recente testament) en dat dat mogelijk enige tijd zou kosten. Na deze controle had hij, in de wetenschap dat op informatie over de uitvaartwensen werd gewacht, wellicht zelf contact kunnen proberen op te nemen met de jongste broer van klaagster. Deze had immers als erfgenaam en executeur recht op een kopie van het testament. Of anders had hij aan klaagster kunnen suggereren dat degene van wie zij vermoedde dat deze erfgenaam was, contact met de notaris zou opnemen.

4.6          De opmerkingen die de notaris tegen klaagster heeft gemaakt (en door hem niet zijn bestreden) getuigen naar het oordeel van de kamer niet van een ‘zo goed, geduldig en hoffelijk mogelijk proberen om een en ander aan klaagster uit te leggen’. Terecht heeft klaagster daarover opgemerkt dat niet alle families elkaar zonder meer in de haren vliegen. Daarvan was hier ook niet gebleken. Het past een behoorlijk notaris dan ook niet zich op een dergelijke wijze uit te laten.

4.7       Hoewel de klacht gegrond is, ziet de kamer geen aanleiding voor het opleggen van een maatregel. De notaris verkeerde immers in het schemergebied tussen twee met elkaar conflicterende normen, te weten enerzijds de geheimhoudingsplicht en anderzijds de fatsoensnorm om een nabestaande die de uitvaart van een dierbare wenst te regelen, op weg te helpen. Daarnaast houdt de kamer rekening met het feit dat aan de notaris niet eerder een tuchtmaatregel is opgelegd.

4.8       Omdat de kamer de klacht tegen de notaris gegrond verklaart, dient de notaris wel het door klaagster betaalde, wettelijke, griffierecht van € 50 op grond van artikel 99 lid 5 Wna aan klaagster te vergoeden. De notaris dient het griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster te voldoen. Klaagster dient daartoe tijdig schriftelijk haar rekeningnummer aan de notaris door te geven.

BESLISSING

De kamer voor het notariaat:

-      verklaart de klacht gegrond, maar legt de notaris daarvoor geen maatregel op;

-      veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van € 50 griffierecht, op de wijze en binnen de termijn als onder 4.8 bepaald.

  Deze beslissing is gegeven door mrs. J.J. Dijk, voorzitter, N.C.H. Blankevoort en C.E. Jonker, leden.

  Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2021 door mr. O.J. van Leeuwen, voorzitter, in aanwezigheid van de secretaris.

  Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing in de zaak met nummer 682261 / NT 20-12 in het verzet van:

[naam klaagster],

wonende te [plaats],

hierna: klaagster ,

tegen de beslissing van de voorzitter van 26 maart 2020 in de klacht met nummer 676078 / NT 19-58 tegen:

[naam notaris] ,

notaris, gevestigd te [plaats],

hierna; de notaris .

1. Ontstaan en loop van de procedure

1.1       Bij de hiervoor genoemde beslissing van 26 maart 2020 - die in deze beslissing wordt geacht te zijn overgenomen - heeft de voorzitter van de kamer voor het notariaat de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Een afschrift van deze beslissing is klaagster bij aangetekende brief van 26 maart 2020 toegezonden.

1.2       Bij brief van 30 maart 2020, door de kamer per e-mail op 1 april 2020 ontvangen, heeft klaagster tegen de beslissing van de voorzitter verzet aangetekend en de kamer bericht dat zij in het verzet wenst te worden gehoord.

1.3       Het verzet is behandeld op 20 augustus 2020. Klaagster was aanwezig en heeft haar verzet toegelicht. De notaris was niet aanwezig. Uitspraak is bepaald op 1 oktober 2020.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster kan in haar verzet tegen de beslissing van de voorzitter worden ontvangen, nu zij het verzet heeft ingesteld binnen de bij de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) bepaalde termijn van 14 dagen na de datum waarop de kamer aan klaagster aangetekend een afschrift van de voorzittersbeslissing heeft verzonden.

3. De gronden van het verzet

3.1       Klaagster begrijpt dat het op 17 maart 2020 geplande voorzittersgesprek door de maatregelen in verband met het covid-19 virus niet kon plaatsvinden. De beslissing van de voorzitter heeft klaagster echter verrast. Terwijl klaagster in de veronderstelling verkeerde dat het gesprek was uitgesteld, bleek uit die uitspraak dat het was afgesteld.

3.2       Klaagster meent dat de voorzitter haar klacht op een verkeerde wijze heeft geïnterpreteerd.

In de voorzittersuitspraak is in de feiten vermeld dat klaagster de notaris om een kopie van het testament had verzocht. Dat is echter nooit gebeurd. De medewerkster van de notaris had dat (aanvankelijk) zelf aangeboden en kwam daarop later terug, omdat klaagster ‘geen belanghebbende’ zou zijn. Het was klaagster echter niet te doen om de (volledige) inhoud van het testament. De enige vraag waarop klaagster antwoord wilde, was of haar broer uitvaartwensen in zijn testament had opgenomen, zodat die wensen gerespecteerd konden worden. Immers: als een uitvaart wordt georganiseerd die niet conform de wens van de overledene is, kan dat later niet meer worden goedgemaakt. De notaris was echter niet-ontvankelijk voor de argumenten van klaagster en wilde haar niet helpen.

4. De beoordeling

4.1       Op grond van artikel 99 lid 18 Wna kan de kamer voor het notariaat zonder nader onderzoek het verzet ongegrond verklaren indien zij van oordeel is dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is, echter niet dan na de klager die daarom vroeg, in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord.

4.2       Met klaagster is de kamer van oordeel dat de voorzitter in zijn uitspraak van 26 maart 2020 de aard van haar klacht niet goed heeft onderkend. Uit het verzet is de kamer immers gebleken dat de essentie van die klacht niet ligt in het niet geven van informatie over de inhoud van het testament van haar broer, maar ziet op het niet op weg helpen van klaagster door de notaris na haar vraag of haar broer daarin uitvaartwensen had neergelegd. De zaak kan daarom niet zonder nader onderzoek worden beslist. De kamer zal het verzet gegrond verklaren.

BESLISSING

De kamer voor het notariaat:

-      verklaart het verzet gegrond;

-      bepaalt dat de kamer de zaak in verdere behandeling neemt; de kamer zal partijen binnen zes weken na deze uitspraak informeren over de voortgang.

Deze beslissing is gegeven door mrs. A.H. Schotman, voorzitter, T.H. van Voorst Vader en C.E. Jonker, leden.

Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2020 door mr. O.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter. 

 Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing van de voorzitter van 26 maart 2020 als bedoeld in artikel 99 lid 11 van de Wet op het notarisambt (Wna) in de zaak met nummer 676078 / NT 19-58 van:

[naam klaagster],

wonend te [plaats],

hierna: klaagster,

tegen:

[naam notaris],

notaris, gevestigd te [plaats],

gemachtigde: mr. G. van Atten, advocaat te Heemstede,

hierna: de notaris.

1. Ontstaan en loop van de procedure

1.1 De voorzitter gaat uit van de volgende stukken:

-       klaagschrift plus bijlagen, ingekomen bij e-mail van 1 december 2019;

-       verweerschrift van 27 januari 2020.

1.2 Bij brief van 29 januari 2020 heeft de voorzitter van de kamer klaagster en de notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, uitgenodigd voor een gesprek ten kantore van de kamer op 17 maart 2020.

2. De feiten

2.1 Op 7 november 2019 is de oudste broer van klaagster, de heer [naam] (hierna: erflater), overleden. Erflater was ongehuwd en had geen kinderen.

Naast klaagster liet erflater twee broers achter.

2.2 Klaagster wilde het regelen van de uitvaart van haar broer op zich nemen; zij vond in het huis van erflater een envelop van het notariskantoor van [naam andere notaris] , met daarop geschreven ‘nu [naam notariskantoor van de notaris]’

Op 8 november 2019 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met het notariskantoor van de notaris met de vraag of zij een kopie van het testament kon komen ophalen. De medewerkster van het notariskantoor heeft klaagster toen meegedeeld dat tegen betaling van € 25 een kopie van een testament te verkrijgen is. Later heeft de medewerkster klaagster teruggebeld met de mededeling dat zij geen kopie van het testament van erflater aan klaagster kon verstrekken, aangezien klaagster geen belanghebbende was. Vervolgens heeft de notaris klaagster telefonisch te woord gestaan.

2.3 Bij e-mailbericht van 18 november 2019 heeft klaagster de notaris haar ongenoegen geuit over de omgang van het notariskantoor en de notaris met haar.

Daarop heeft de notaris klaagster bij e-mailbericht van 21 november 2019 onder meer geantwoord: “Het enkele feit dat er een testament is opgesteld, betekent

niet automatisch dat ik als notaris weet wat de uitvaartwensen van een overledene zijn. Die wensen zijn in de praktijk vrijwel nooit bij de notaris bekend. Zo ik die

uitvaartwensen al ken, dan vallen die onder mijn geheimhoudingsplicht. Dit betreft op dat moment namelijk de inhoud van een testament of ander stuk dat aan mij toevertrouwd is (…) Zoals telefonisch al aangegeven (..) mag ik als notaris niet aan iedereen die (telefonisch) contact met mij opneemt, vertellen wat er in een testament staat. In elk geval was op het moment dat u telefonisch contact zocht met mijn kantoor en uiteindelijk met mij, het nog niet mogelijk om via het Centraal Testamentenregister met zekerheid te kunnen achterhalen of en wanneer uw broer voor het laatst een testament had laten opstellen. Ik kon en kan bevestigen dat uw broer een testament heeft opgesteld bij de heer [naam andere notaris]. Of dit ook het laatste testament is, kan ik niet bevestigen omdat daarvoor inzage gedaan moet worden in het Centraal Testamentenregister. U hebt vervolgens gevraagd de inhoud van het bekende testament met u te delen zodat u wist welke uitvaartwensen er waren. Vooropgesteld zal dit nooit telefonisch gebeuren. Ook wanneer u wel belanghebbende zou zijn bij de inhoud van het testament, waren er meerdere controles uitgevoerd. Zoals echter ook al telefonisch aangegeven bent u geen belanghebbende bij de inhoud van het testament en zal ik de inhoud van het testament niet met u delen. Het is kennelijk destijds de keuze van uw broer geweest om u niet in zijn testament te noemen en daarmee u geen belanghebbende te willen laten zijn. (..) Samenvattend vind ik mijn geheimhoudingsplicht naar uw overleden broer van groter belang dan uw belang om de inhoud van het testament te weten te krijgen. (..)”

2.4 Bij e-mail van 21 november 2019 heeft klaagster de notaris geschreven: “U geeft aan er niets van te begrijpen. Wat meelevender en ons op de goede weg helpen was fijn geweest, hoort ook bij de taak van notaris. Dat ontbreekt bij u. Als uw wel belanghebbende dhr. (..) is, mijn andere broer, dan had u die kunnen spreken, die stond naast mij. (..)”

Daarop heeft de notaris bij e-mail van 22 november 2019 geantwoord dat hij ook aan de broer van klaagster op dat moment, en zeker niet telefonisch, geen inhoudelijke mededelingen had kunnen doen, omdat hij daarmee mogelijk zijn geheimhoudingsplicht had geschonden.

3. De klacht en het verweer

De standpunten van klager en de notaris worden, voor zover van belang, in de beoordeling besproken.

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat- notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wna gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van diegenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.

4.2 Op grond van artikel 99 lid 11 Wna kan de voorzitter een klacht over hiervoor bedoeld handelen of nalaten terstond bij met redenen omklede beslissing afwijzen indien hij van oordeel is dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is.

4.3 Klaagster heeft noch via de overgelegde  correspondentie noch anderszins aangetoond dat de notaris inhoudelijk onjuist en daarom klachtwaardig heeft gehandeld. Ook komt uit de bijgevoegde correspondentie geen klachtwaardige bejegening naar voren. Kennelijk heeft klaagster de toon van de notaris als hooghartig en onaangenaam ervaren, terwijl in de visie van de notaris hij klaagster zo goed mogelijk heeft geprobeerd uit te leggen waarom het hem (op grond van zijn wettelijke geheimhoudingsplicht) niet vrijstond om mededelingen te doen over de inhoud van het onder hem berustende testament van erflater. Teneinde een beter inzicht te krijgen in de kennelijk bij klaagster gerezen irritatie en om de kwestie uit te praten en zo mogelijk die irritatie weg te nemen, had de voorzitter, zoals ook namens de notaris door diens gemachtigde in het verweerschrift aangeboden, partijen voor een voorzittersgesprek uitgenodigd.   

Dat dat gesprek door overmacht vanwege het COVID-19-virus niet mogelijk was, is te betreuren. Dat neemt echter niet weg dat de zaak thans door een voorzitters-beslissing kan worden afgedaan.

4.4 Op grond van het voorgaande beslist de voorzitter als volgt.

BESLISSING

De voorzitter:

-                wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Deze beslissing is op 26 maart 2020 gegeven door mr. O.J. van Leeuwen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.B.T. Kienhuis , secretaris.

  Tegen deze beslissing kan klaagster binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk in verzet gaan bij de kamer voor het notariaat.