ECLI:NL:TNORSHE:2020:34 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/29

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2020:34
Datum uitspraak: 21-12-2020
Datum publicatie: 14-01-2021
Zaaknummer(s): SHE/2020/29
Onderwerp: Ondernemingsrecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de notaris (kort gezegd) dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij het opstellen en uitvoeren van de depotovereenkomst. Klager stelt dat de notaris de depotovereenkomst niet conform het door de meeste notarissen gehanteerde model heeft opgesteld, maar hij heeft deze stelling niet gemotiveerd en/of onderbouwd. Zo heeft klager niet concreet gemaakt op welke model-depotovereenkomst hij doelt. Los hiervan is de kamer van oordeel dat een notaris niet verplicht is om bij het opstellen van een depotovereenkomst een eventueel door veel andere notarissen gehanteerde model-depotovereenkomst te volgen. De stellingen van klager, inhoudende dat de depotovereenkomst niet voldoende duidelijk is en dat de notaris in strijd heeft gehandeld met de depotovereenkomst, houden evenmin stand.  De klacht wordt ongegrond verklaard.

Klachtnummer    : SHE/2020/29

Datum uitspraak : 21 december 2020

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

[klager] (hierna: klager),

wonende in [woonplaats], [land],

gemachtigde: mevrouw mr. S.D. Worotikan, advocaat in Heerlen/Roermond,

tegen

[de notaris] (hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats].

1.          De procedure

1.1.       Bij e-mailbericht van 11 mei 2020 heeft klager een brief van 6 mei 2020 en andere bijlagen aan de kamer voor het notariaat (de kamer) gezonden. In de brief heeft klager een klacht geformuleerd tegen de notaris.

1.2.       Bij brief van 2 juni 2020 heeft de kamer een kopie van de klacht aan de notaris gezonden en hem verzocht om zijn standpunt binnen drie weken kenbaar te maken.

1.3.       De notaris heeft bij brief van 10 juni 2020 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Dit verweerschrift is op 12 juni 2020 door de kamer ontvangen.

1.4.       Bij brieven van 29 juni 2020 heeft de kamer aan partijen meegedeeld dat in verband met de door het kabinet in het kader van het coronavirus getroffen maatregelen voor de kamer een grote vertraging dreigt om de zaak mondeling op een zitting te kunnen behandelen. Aan partijen is voorgesteld in plaats van een mondelinge behandeling de zaak na een tweede schriftelijke ronde schriftelijk af te doen.

1.5.       Klager heeft vervolgens om een mondelinge behandeling gevraagd.

1.6.       De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 19 oktober 2020, waarbij klager en de notaris zijn verschenen. Voorafgaand aan de zitting heeft de gemachtigde van klager, die zelf niet bij de zitting aanwezig kon zijn, per e-mailbericht pleitnotities en producties aan de kamer gezonden. Klager heeft in zijn spreektijd de pleitnotities tot en met randnummer 49 kunnen voordragen. Ter zitting heeft de voorzitter aan partijen meegedeeld dat de pleitnoties daarom tot en met randnummer 49 worden meegenomen in de beoordeling van de klacht en dat de pleitnoties voor het overige buiten beschouwing worden gelaten. Verder heeft de voorzitter aan partijen meegedeeld dat de door de gemachtigde van klager toegestuurde (nieuwe) bijlagen te laat zijn ingediend en daarom eveneens buiten beschouwing worden gelaten.

2.          De feiten

2.1.       Klager is bestuurder geweest van [A] B.V. (hierna: verkoper).  

2.2.       Begin februari 2018 is aan de notaris de opdracht gegeven om - met het oog op de door verkoper en [B] B.V. (hierna: koper) gewenste samenwerking - de participatie te begeleiden van koper in het kapitaal van verkoper.

2.3.       Vervolgens is tussen verkoper en koper discussie ontstaan over hun toekomstige samenwerking, waarna aan de notaris de gewijzigde opdracht is verstrekt om de overdracht te begeleiden van alle aandelen van verkoper in [C] B.V. en [D] B.V. (hierna samen te noemen: de vennootschappen) aan koper.

2.4.       Ondanks het feit dat verkoper en koper het over de financiële afwikkeling van de aandelenoverdracht nog niet eens waren, wilden zij de aandelenoverdracht wel op vrijdag 23 maart 2018 laten plaatsvinden. Zij zijn daarom overeengekomen dat een gedeelte van de overnameprijs door de notaris in depot moest worden gehouden. Toen de notaris hiervan op de hoogte werd gebracht, heeft hij per e-mailbericht van donderdag 22 maart 2018 om 11:53 uur onder meer het volgende aan klager bericht:

“Daarnaast lijkt het me niet zinvol dat ik een depot aanhoudt.

Dat heb ik nu ook niet, de koopprijs is alleen al op mijn rekening vooruit betaald.

Als ik een gedeelte van de koopprijs na de levering onder mij zou moeten houden, dan raak ik als partij ook betrokken. Daarvoor dien ik dan een afzonderlijke depotovereenkomst op te stellen. In die overeenkomst moeten vervolgens alle voorwaarden voor al dan niet uitbetalen opgenomen gaan worden.

Ik kan nooit beoordelen of bepaalde balansposten wel of niet kloppen, dus kan ik ook niet objectief vaststellen wanneer een “depot” uitgekeerd zou kunnen worden. Dat zullen jullie als partijen in het ergste geval onderling moeten uitvechten.”

2.5.       Bij e-mailbericht van vrijdag 23 maart 2018 om 11:12 uur heeft de notaris aan onder meer klager een concept van de akte van koop en levering van de aandelen in de vennootschappen gemaild. In dit e-mailbericht staat onder andere het volgende vermeld:

“De koopprijs voor het aandelenbelang van [verkoper] in [de vennootschappen] bedraagt € 60.000,00.

De koopprijs voor de overname van de vordering van [verkoper] op [één van de vennootschappen] zal gelijk zijn aan de nog vast te stellen hoogte van die vordering.

Van de totale tegenprestatie zal € 30.000,00 direct worden voldaan via mijn derdengeldenrekening.

Het restant van de vergoeding zal – nadat die door partijen is vastgesteld – uiterlijk op 29 april rechtstreeks door Koper aan [verkoper] worden voldaan .

Ik gaf eerder aan dat een depot bij mij in dit geval geen zin heeft. Ik word dan zelf partij (er zal daarvoor een afzonderlijke depotovereenkomst voor opgesteld moeten worden) en ik kan niet beoordelen wat de uitkomst van een geschil zou moeten zijn als er discussie over bepaalde balansposten zou zijn. Dat betekent dat zodra er overeenstemming is over de overnamebalansen en een mogelijke verrekening en zodra er overeenstemming is over de hoogte van de rekening courant vordering van [verkoper] op [één van de vennootschappen] , Koper de resterende bedragen rechtstreeks over dient te maken aan [verkoper] .

Als er een geschil daarover zou ontstaan, dan zouden jullie daarvoor met elkaar in overleg moeten en in het ergste geval een procedure moeten starten.”  

2.6.       Bij e-mailbericht van 23 maart 2018 om 14:50 uur heeft klager onder meer het volgende bericht aan de notaris:

“Inzake de afspraken zoals gesteld in je bericht hieronder constateer ik 2 zaken die afwijken van hetgeen is afgesproken:

1) Afgesproken is dat er €30.000 in depot blijft bij de notaris.

Als notaris ben of wordt je geen partij omdat je ook niet hoeft te oordelen over een eventueel geschil. Als notaris ben je hierin lijdelijk agent. Het geld geef je vrij op 29 april 2018 op basis van een akkoord door [E] en [F] . Bij een eventueel geschil wordt het restant uitgekeerd op basis van de uitkomst van dat geschil. [G] en [H] moeten binnen die 4 weken makkelijk kunnen beoordelen wat er wel en niet klopt. Na controle kan [G] , in overleg met [F] en [E] samen met [H] en mijzelf tot een besluit komen op basis van de beoordeling van de cijfers. [E] heeft duidelijk aangegeven dat het restant keurig betaald wordt als de geleverde informatie klopt.

Klopt het niet, dan kan volgens de garanties worden verrekend.”

2.7.       Bij e-mailbericht van 23 maart 2018 om 15:12 uur heeft de notaris aan onder meer klager het volgende laten weten:

*          Depotovereenkomst

Ik kan een depotovereenkomst opstellen, zoals jullie in jullie e-mails hebben aangegeven.

Bedraagt het in depot te houden bedrag dan € 36.450,00 of € 38.271,25?

Ik dien dat van beide partijen te vernemen?

Ik word overigens wel partij bij die overeenkomst en zal die zelf dan ook tekenen.

Ik bewaar de gelden maar stel zelf ook eisen aan de wijze van uitbetaling.

Ik zal daarvoor een voorzet doen.”

2.8.       Bij e-mailbericht van 23 maart 2018 om 15:32 uur heeft klager aan de notaris geantwoord dat tussen verkoper en koper een depot van € 30.000,-- is afgesproken.

2.9.       De akte van koop en levering van de aandelen in het kapitaal van de vennootschappen is op 23 maart 2018 door de notaris gepasseerd.

2.10.     Bij e-mailbericht van zaterdag 24 maart 2018 om 8:36 uur heeft de notaris aan onder meer klager een concept van de depotovereenkomst toegezonden. In dit e-mailbericht heeft de notaris een toelichting gegeven op de concept-depotovereenkomst.

2.11.     Op maandag 26 maart 2018 is de depotovereenkomst getekend door de bestuurder van koper, door klager in zijn hoedanigheid van bestuurder van verkoper en door de notaris in zijn hoedanigheid van bestuurder van zijn onderneming (hierna te noemen: het notariskantoor). In deze depotovereenkomst staat onder meer het volgende vermeld:

“overwegende:

a.      [verkoper] en [koper] hebben de Koopovereenkomst gesloten;

b.      [verkoper] en [koper] hebben afgesproken dat zij vóór 27 april 2018 een regeling zullen treffen over de financiële afwikkeling van de Koopovereenkomst, waarvan blijkt uit de akte waarin de Koopovereenkomst is opgenomen;

c.      In dat verband zijn Partijen overeengekomen dat [het notariskantoor] een door [koper] te storten bedrag als Depot zal houden, waarover Partijen nadere afspraken hebben gemaakt die zij in deze akte wensen vast te leggen,

verklaren :

DEFINITIES :

In deze akte wordt verstaan – zowel in enkel- als in meervoud, afhankelijk van de context – onder:

(…)

-       de Koopovereenkomst:

de koopovereenkomst zoals is vastgelegd in een akte van koop en levering aandelen in het kapitaal van [de vennootschappen] op drie en twintig maart tweeduizend achttien (23-03-2018) verleden voor [de notaris] (…);

-       de Regeling:

de regeling die [verkoper] en [koper] treffen over de financiële afwikkeling van de koop en levering van aandelen;

-       het Depot:

een bedrag van dertig duizend euro (€ 30.000,00) dat door [koper] wordt gestort en dat [het notariskantoor] in depot zal houden onder de bepalingen van deze Overeenkomst; en

-       de Overeenkomst:

de overeenkomst die is vastgelegd in deze akte.

1. Aard van het Depot

1.1.        Het Depot en de eventueel daarover gekweekte rente strekken tot zekerheid van de nakoming van de    Regeling.

1.2.        De Regeling dient te zijn getroffen op uiterlijk zeven en twintig april tweeduizend achttien (27-04-2018).

1.3.        Indien de Regeling tijdig is getroffen, zullen [verkoper] en [koper] gezamenlijk [het notariskantoor] verzoeken het Depot uit te keren.

1.4.        Vaststelling dat de Regeling is getroffen, zal op de volgende wijze plaatsvinden:

              Op schriftelijk bericht van [verkoper] dat de Regeling is getroffen, zal [koper] in de gelegenheid worden gesteld om dat te bevestigen. Na bevestiging door [koper] dat de Regeling is getroffen, is het bepaalde onder 1.3 van toepassing.

1.5.        Indien de Regeling niet is getroffen op de onder 1.2. vermelde datum, komt het Depot aan [verkoper] toe en kan [verkoper] [het notariskantoor] om uitkering van Depot aan haar verzoeken. [Verkoper] dient [koper] van dat verzoek direct schriftelijk op de hoogte te stellen.

               [Het notariskantoor] zal niet eerder uitkeren dan nadat vier (4) weken zijn verstreken nadat het verzoek door [het notariskantoor] is ontvangen. [Het notariskantoor] zal echter niet uitkeren indien  [koper] voordat die termijn van vier weken is verstreken jegens [verkoper] een geschil aanhangig maakt als hierna in artikel 1.6 bedoeld, teneinde te doen vaststellen dat [verkoper] ten onrechte om uitkering verzoekt.

1.6.        Indien ter zake van het vorenstaande tussen Partijen een verschil van mening ontstaat, is sprake van een geschil dat dient te worden beslecht door de Rechtbank voor Oost-Brabant (het “geschil”).

2. Het Depot

(…)

3. Einde Depot

3.1.        [Verkoper] en [koper] zijn te allen tijde bevoegd het Depot te beëindigen en wel door middel van een gezamenlijke mededeling daartoe aan [het notariskantoor] , die ook dient in te houden aan wie het Depot moet worden uitgekeerd en, indien het Depot aan beiden moet worden uitgekeerd, in welke delen.

3.2.        Indien op grond van de beslechting van een geschil in eerste instantie (ongeacht enig hoger beroep), het Depot aan [verkoper] dan wel [koper] toekomt, is [het notariskantoor] verplicht op eerste verzoek daartoe van de desbetreffende partij het Depot dienovereenkomstig uit te keren.

3.3.        Indien [het notariskantoor] tot uitkering van het Depot overgaat respectievelijk indien [het notariskantoor] het Depot continueert, kan dat niet leiden tot enige aansprakelijkheid van [het notariskantoor] .

            [Verkoper] en [koper] vrijwaren [het notariskantoor] voor elke aanspraak van derden en voor alle kosten die zij moet maken indien zij bij weigering tot uitkering van het depotbedrag in rechte wordt betrokken.

3.5.        Indien [het notariskantoor] op 27 april 2018 nog geen mededeling heeft ontvangen als bedoeld onder 1.3 ten aanzien van de Regeling, is [het notariskantoor] bevoegd deze overeenkomst door middel van een opzegging te beëindigen.

              Binnen vijftien (15) dagen na de opzegging zullen [verkoper] en [koper] meedelen aan [het notariskantoor] aan wie het Depot moet worden uitgekeerd en, indien het Depot aan beiden moet worden uitgekeerd, in welke delen.

              Indien daarover tussen [verkoper] en [koper] geen overeenstemming bestaat, of om wat voor reden ook geen mededeling hierover ontvangen is, zal   [het notariskantoor] het Depot uitkeren aan   [verkoper]. [Het notariskantoor] zal die uitkering vier weken tevoren aan [verkoper] en [koper]  aankondigen.

            [Het notariskantoor] zal die uitkering echter niet aan [verkoper] doen, indien [koper] vóórdat die termijn van vier weken is verstreken jegens [verkoper] een geschil aanhangig maakt als hiervoor in artikel 1.6 bedoeld teneinde te doen vaststellen dat het Depot niet aan [verkoper] toekomt. Het onder  3.2 en 3.3 bepaalde is overeenkomstig van toepassing.

4. Diversen

4.1.        Op deze Overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.

4.2.        De Algemene termijnenwet is op deze Overeenkomst van overeenkomstige toepassing.

(…)”

2.12.     Bij e-mailbericht van 23 april 2018 heeft de notaris aan onder meer klager het volgende bericht:

“Hebben jullie al overeenstemming bereikt over de uitbetaling van het door mij aangehouden depot?

In dat geval ontvang ik deze week nog graag een gezamenlijk verzoek tot uitbetaling op de wijze zoals opgenomen in de depotovereenkomst.

Als er geen overeenstemming wordt bereikt, dan zal de andere procedure uit de depotovereenkomst gevolgd moeten worden.

Uiteraard zou ik graag op de hoogte gehouden willen worden.”

2.13.     Bij e-mailbericht van klager van 25 april 2018 heeft klager het volgende aan de notaris geantwoord:

“Wat ons betreft wordt het depot aanstaande vrijdag volledig uitbetaald, mijn akkoord daarvoor heb je. Van kopers hebben wij nog geen akkoord gekregen, dus wij kunnen vooralsnog niets anders doen dan afwachten lijkt me.”

2.14.     Bij e-mailbericht van 26 april 2018 aan een adviseur van koper - die cc onder meer naar de notaris is verzonden - is klager inhoudelijk ingegaan op de discussie tussen verkoper en koper. In dit e-mailbericht staat onder meer het volgende vermeld:

“Uitbetaling van het depot wordt door mij verlangd conform de bepalingen van de depotovereenkomst.”

2.15.     Bij brief van 18 mei 2018 heeft de advocaat van koper aan verkoper een voorstel gedaan en aangegeven dat ingeval verkoper niet (positief) op het voorstel reageert, koper overeenkomstig de depotovereenkomst een procedure aanhangig zal maken bij de rechtbank Oost-Brabant. Koper heeft op dezelfde dag een kopie van deze brief aan de notaris verstrekt. 

2.16.     De notaris heeft bij e-mailbericht van 24 mei 2018 aan onder meer klager het volgende te kennen gegeven:

“Los van enkele tussen partijen onderlinge correspondentie ter zake, heb ik van partijen niets meer vernomen ten aanzien van het depot.

Ik ga er dus van uit dat er vooralsnog onderling geen overeenstemming is over een uitbetaling van het depot.

Verder heb ik ook geen verzoek tot uitbetaling van het depot ontvangen, overeenkomstig het bepaalde in de depotovereenkomst.

Omdat ik het depot niet onder mij wens te houden, zeg ik hierbij de depotovereenkomst op, op grond van artikel 3.5 van de overeenkomst.

Ik ontvang derhalve graag binnen 15 dagen na vandaag alsnog een gezamenlijk bericht aan wie het depot uitgekeerd dient te worden.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.5 van de depotovereenkomst, kondig ik hierbij reeds aan partijen aan, dat wanneer ik geen gezamenlijk bericht van partijen ontvang over de uitkering, ik op vrijdag 22 juni 2018 het depot zal uitkeren aan [verkoper] .

Mocht echter [koper] voor 22 juni een geschil aanhangig hebben gemaakt, dan bewaar ik de gelden tot er een gerechtelijke uitspraak hierover zal zijn gewezen.”

2.17.     Bij e-mailbericht van 4 juni 2018 heeft de toenmalige advocaat van verkoper (hierna: advocaat 1) aan de notaris laten weten dat verkoper in het e-mailbericht van 26 april 2018 tijdig een verzoek heeft gedaan tot uitbetaling van het depot aan verkoper. Aan de notaris wordt daarom verzocht om het depot alsnog aan verkoper uit te keren.

2.18.     Bij e-mailbericht van 7 juni 2018 heeft de notaris aan onder meer klager onder andere het volgende te kennen gegeven:

“Conform het bepaalde in de depotovereenkomst, heb ik de depotovereenkomst onlangs opgezegd.

Uitgangspunt in de depotovereenkomst is dat er een regeling komt tussen twee partijen en dat zij vervolgens gezamenlijk om uitkering van het depot verzoeken. Ik heb geen gezamenlijk verzoek ontvangen.

Een bericht van de ene partij aan de wederpartij over uitbetaling betrof meerdere betalingen en hield niet eenduidig een verzoek aan [het notariskantoor] tot uitkering in. Om toch een einde aan het depot te kunnen maken, heeft [het notariskantoor] op eigen gronden de depotovereenkomst opgezegd.”

2.19.     Bij e-mailbericht van 14 juni 2018 heeft advocaat 1 de notaris wederom verzocht om het depot aan verkoper uit te keren.

2.20.     Bij e-mailbericht van 15 juni 2018 heeft de advocaat van koper aan de notaris te kennen gegeven het standpunt van de notaris te delen. Verder heeft de advocaat van koper meegedeeld dat als koper en verkoper niet tijdig overeenstemming bereiken, koper een dagvaarding aan verkoper zal laten uitbrengen.

2.21.     Bij e-mailbericht van 18 juni 2018 heeft de notaris aan onder meer klager te kennen gegeven dat hij bij zijn standpunt blijft en dat de opzegtermijn op 22 juni 2018 eindigt.

2.22.     Bij e-mailbericht van 20 juni 2018 heeft de notaris aan onder meer klager het volgende bericht:

“Voor de goede orde attendeer ik u er nog eens op dat vrijdag 22 juni het depot eindigt.

Uiterlijk morgen dient actie te zijn ondernomen om dan de aangekondigde uitkering te voorkomen.

Uitkering belemmert partijen overigens niet om daarna nog actie te ondernemen.”

2.23.     Bij e-mailbericht van 21 juni 2018 om 12:33 uur heeft de advocaat van koper aan de notaris te kennen gegeven dat op dezelfde dag een dagvaarding is uitgebracht aan verkoper. Bij dit e-mailbericht zit als bijlage het e-mailbericht van het betreffende gerechtsdeurwaarderskantoor met de dagvaarding gedateerd 21 juni 2018. In het e-mailbericht van het betreffende gerechtsdeurwaarderskantoor staat vermeld dat die dagvaarding op 21 juni 2018 is verzonden naar de ontvangende instantie (zijnde een gerechtsdeurwaarder) in [land].

2.24.     Bij e-mailbericht van 21 juni 2018 om 14:02 uur heeft de notaris aan de advocaat van koper gevraagd of hij nog kan bevestigen dat de dagvaarding ook is ingediend bij de rechtbank.

2.25.     Bij e-mailbericht van 21 juni 2018 om 14:20 uur heeft de advocaat van koper aan de notaris geantwoord dat een geding aanhangig wordt gemaakt door het uitbrengen van de dagvaarding en dat dat is gebeurd doordat de Nederlandse deurwaarder de dagvaarding aan zijn collega in [land] heeft gezonden.

2.26.     Bij e-mailbericht van 21 juni 2018 om 15:42 uur heeft de notaris aan onder meer klager het volgende bericht:

“Ik begreep van [de advocaat van koper] dat nog een geschil aanhangig is gemaakt.

Daarom zal Ik morgen geen uitkering doen.”    

2.27.     Bij e-mailbericht van 29 juni 2018 heeft een nieuwe advocaat van verkoper (hierna: advocaat 2) een brief aan de notaris gezonden. In deze brief (die abusievelijk 14 mei 2018 is gedateerd) stelt advocaat 2 zich op het standpunt dat er door koper nog geen geschil aanhangig is gemaakt bij de rechtbank Oost-Brabant en dat aan verkoper ook geen dagvaarding is uitgebracht. De notaris wordt daarom verzocht het depotbedrag aan verkoper uit te keren. Bovendien wordt de notaris aansprakelijk gehouden voor de eventueel door verkoper geleden/te lijden schade wegens te late uitkering van het depotbedrag.

2.28.     Bij e-mailbericht van 2 juli 2018 aan onder andere klager heeft de notaris onder meer het volgende te kennen gegeven:

“De ene partij stelt dat er geen geschil aanhangig is gemaakt. De andere partij stelt dat er wel een geding aanhangig is gemaakt. De onverenigbaarheid van die stellingen alleen al maakt dat ik als notaris, uit zorgvuldigheid geen betaling kan verrichten.

Verder lees ik artikel 125 lid 1 Rv.

De enkele bewering dat er geen geschil aanhangig is gemaakt, kan ik niet beoordelen en ik zit ook niet op de stoel van de rechter, waardoor ik nog steeds niet zou kunnen betalen.

Ik attendeer partijen echter op de mogelijkheid om mij in kort geding te laten veroordelen tot uitbetaling zoals u zich voorstelt, dan beslist wel een rechter.

Daarvoor verwijs ik partijen naar hun advocaten.”

2.29.     Bij e-mailbericht van 20 juli 2018 om 12:58 uur heeft klager namens verkoper aan de notaris (cc aan koper) meegedeeld dat hij onder protest een regeling met koper heeft getroffen over de financiële afwikkeling van de koop en levering van aandelen. Verder heeft hij de notaris, mede namens koper, verzocht om € 20.000,-- van het depot aan koper uit te keren en € 10.000,-- van het depot aan een schuldeiser van verkoper uit te keren.

2.30.     De notaris heeft klager dezelfde dag gebeld en aangegeven dat hij het depot niet aan derden mag uitkeren.

2.31.     Bij e-mailbericht van 20 juli 2018 om 13:37 uur heeft klager het volgende aan de notaris (cc aan koper) te kennen gegeven:

“Zojuist ben ik gebeld door de notaris dat deze niet kan uitbetalen aan andere partijen dan in de depot overeenkomst genoemd. De wet verbiedt de notaris dat te doen.

Met de notaris heb ik afgesproken om volledigheidshalve dit bericht ter informatie te sturen dat betaling door de notaris dus gaat geschieden aan partijen zoals genoemd in de depot overeenkomst.

Na ontvangst van het deel door [verkoper] zal [verkoper] dit direct overmaken aan [haar schuldeiser].

2.32.     Vervolgens heeft de notaris het depot aan koper en verkoper uitgekeerd. Bij e-mailbericht van 20 juli 2018 om 13:56 uur heeft de notaris dit aan klager en koper bevestigd.

2.33.     Bij brief van 7 mei 2020 heeft de huidige gemachtigde van klager aan de notaris te kennen gegeven dat verkoper van mening is dat de notaris in strijd heeft gehandeld met de bepalingen uit de depotovereenkomst. Volgens de huidige gemachtigde van klager heeft verkoper hierdoor aanzienlijke schade geleden. De notaris wordt voor deze schade aansprakelijk gehouden.  

3.          De klacht

3.1.       Klager verwijt de notaris (kort gezegd) dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij het opstellen en uitvoeren van de depotovereenkomst. De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen.

1.     De door de notaris opgestelde depotovereenkomst komt niet overeen met de door de meeste notarissen gehanteerde model-depotovereenkomst. De voorwaarden waaronder het depot werd aangehouden, zijn niet voldoende duidelijk en volledig geformuleerd.

2.     De notaris heeft in strijd gehandeld met de depotovereenkomst.

3.2.       De notaris heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

Klachtonderdeel 1 (opstellen depotovereenkomst)

4.2.       Klager verwijt de notaris dat de depotovereenkomst niet overeenkomt met de door de meeste notarissen gehanteerde model-depotovereenkomst. De voorwaarden waaronder het depot werd aangehouden zijn niet voldoende duidelijk en volledig door de notaris geformuleerd. Volgens klager is in de depotovereenkomst bijvoorbeeld niet duidelijk beschreven op welke wijze een juridische procedure wordt gestart en hoe en op welke wijze het depot wordt uitgekeerd ingeval van een gerechtelijke procedure. Over een mogelijke hoger beroepstermijn vermeldt de depotovereenkomst in het geheel niets.

4.3.       De notaris voert hiertegen aan dat klager zijn stelling, inhoudende dat de depotovereenkomst niet conform het door de meeste notarissen gehanteerde model zou zijn opgesteld, niet onderbouwt. Volgens de notaris bestaat er geen algemeen model voor een depotovereenkomst. Verder voert de notaris aan dat de verwijten van klager over onduidelijkheden in de depotovereenkomst (ten aanzien van het opstarten van een gerechtelijke procedure en een mogelijk hoger beroep) niet ter zake doen. Er is uiteindelijk namelijk geen vonnis gewezen door een rechter. Partijen hebben zelf overeenstemming bereikt over uitbetaling van het depot.

4.4.       De kamer overweegt het volgende. Klager stelt dat de notaris de depotovereenkomst niet conform het door de meeste notarissen gehanteerde model heeft opgesteld, maar hij heeft deze stelling niet gemotiveerd en/of onderbouwd. Zo heeft klager niet concreet gemaakt op welke model-depotovereenkomst hij doelt. Los hiervan, is een notaris niet verplicht om bij het opstellen van een depotovereenkomst een eventueel door veel andere notarissen gehanteerde model-depotovereenkomst te volgen.

De stelling van klager dat de depotovereenkomst niet voldoende duidelijk is, houdt evenmin stand. In de depotovereenkomst staat weliswaar niet vermeld op welke wijze een geschil aanhangig moet worden gemaakt bij de rechtbank, maar de depotovereenkomst vermeldt in artikel 4.1. wél dat op de depotovereenkomst Nederlands recht van toepassing is. Uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt op welke wijze een gerechtelijke procedure aanhangig wordt gemaakt.

Verder houdt de depotovereenkomst - anders dan klager meent - wel degelijk een regeling in voor het geval er een gerechtelijke procedure aanhangig wordt gemaakt. In artikel 3.2. van de depotovereenkomst staat namelijk vermeld dat, indien de rechter in eerste aanleg beslist dat het depot aan verkoper dan wel koper toekomt, het notariskantoor verplicht is om het depot op eerste verzoek van de betreffende partij overeenkomstig de beslissing van de rechter uit te keren. Uit deze bepaling volgt bovendien dat deze verplichting ook op het notariskantoor rust als hoger beroep tegen de beslissing mocht zijn ingesteld.

4.5.       In het licht van het voorgaande is de kamer niet gebleken dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Klachtonderdeel 1 zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 2 (uitvoeren depotovereenkomst)

4.6.       Klachtonderdeel 2 bestaat uit drie subonderdelen (a tot en met c). De kamer zal deze subonderdelen hierna puntsgewijs behandelen.

            a) artikel 1.5. van de depotovereenkomst versus artikel 3.5. van de depotovereenkomst

4.7.       Klager verwijt de notaris het volgende. Bij e-mailbericht van 26 april 2018 heeft de toenmalige advocaat van verkoper de notaris verzocht om uitbetaling van het depot aan verkoper. Omdat koper niet binnen vier weken na dat verzoek een geschil aanhangig heeft gemaakt jegens verkoper, had de notaris het depot op grond van artikel 1.5. van de depotovereenkomst eind mei 2018 moeten uitkeren aan verkoper. Dit heeft de notaris niet gedaan door ten onrechte een beroep te doen op artikel 3.5. van de depotovereenkomst.

4.8.       De notaris voert hiertegen aan dat hij op 26 april 2018 geen verzoek van de advocaat van verkoper heeft ontvangen om het depot aan verkoper uit te keren. Pas op 4 juni 2018 heeft de notaris van advocaat 1 een e-mailbericht ontvangen, waarin advocaat 1 aangeeft dat het - niet aan de notaris gerichte - e-mailbericht van klager van 26 april 2018 door de notaris had moeten worden opgevat als een verzoek van verkoper tot uitkering van het depot als bedoeld in artikel 1.5. van de depotovereenkomst. Anders dan klager meent, kan zijn e-mailbericht van 26 april 2018 niet als zodanig worden aangemerkt. Er is op 26 april 2018 dan ook geen termijn gaan lopen. De notaris heeft de depotovereenkomst naar eigen zeggen terecht opgezegd op grond van artikel 3.5. van de depotovereenkomst.

4.9.       De kamer is van oordeel dat de notaris het e-mailbericht van (klager namens) verkoper van 26 april 2018 terecht niet heeft aangemerkt als een verzoek tot uitkering van het depot in de zin van artikel 1.5. van de depotovereenkomst. Bij dit oordeel zijn de volgende aspecten van belang.

-        In artikel 1.5. van de depotovereenkomst staat vermeld dat, indien verkoper en koper op de in artikel 1.2. van de depotovereenkomst vermelde datum geen regeling hebben getroffen over de financiële afwikkeling van de koop en levering van de aandelen, verkoper kan verzoeken om uitkering van het depot. In artikel 1.2. staat vermeld dat de regeling uiterlijk op 27 april 2018 dient te zijn getroffen. Hieruit volgt dat een verzoek als bedoeld in artikel 1.5. van de depotovereenkomst niet eerder dan op 27 april 2018 had kunnen worden gedaan. Voor zover het e-mailbericht van 26 april 2018 dus als een verzoek tot uitkering van het depot kan worden aangemerkt, is dit verzoek te vroeg en daarom voorbarig gedaan.

-        Verder volgt uit artikel 1.5. van de depotovereenkomst dat verkoper aan het notariskantoor een verzoek tot uitkering van het depot moet doen. Het e-mailbericht van 26 april 2018 is verstuurd door (klager namens) verkoper. Uit de aanhef blijkt dat dit bericht niet aan de notaris en/of het notariskantoor is gericht. Verder is het e-mailbericht slechts cc naar de notaris gestuurd. Reeds hierom kan het e-mailbericht van 26 april 2018 - waarin verkoper aangeeft uitkering van het depot te verlangen - niet worden aangemerkt als een verzoek aan de notaris/het notariskantoor tot uitkering van het depot.

-        Gesteld noch gebleken is dat verkoper en/of klager de notaris in de periode van 27 april tot en met 23 mei 2018 een verzoek tot uitkering van het depot heeft/hebben gedaan.

-        Artikel 3.5. van de depotovereenkomst bepaalt onder meer dat als het notariskantoor op 27 april 2018 nog geen mededeling van verkoper en koper heeft ontvangen ten aanzien van een regeling over de financiële afwikkeling van de koop en levering van de aandelen, het notariskantoor bevoegd is om de depotovereenkomst door middel van een opzegging te beëindigen. De notaris heeft van deze mogelijkheid gebruikgemaakt. Bij e-mailbericht van 24 mei 2018 heeft de notaris klager laten weten dat hij de depotovereenkomst op grond van artikel 3.5. van de depotovereenkomst opzegt.

4.10.     Op grond van het vorenstaande is de kamer van oordeel dat de notaris geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Hij is terecht uitgegaan van zijn eigen opzegging van de depotovereenkomst op basis van artikel 3.5. van de depotovereenkomst. Subonderdeel a van klachtonderdeel 2 zal daarom ongegrond worden verklaard.

b) termijn van artikel 3.5. van de depotovereenkomst

4.11.     Klager stelt dat de notaris in het eerder genoemde e-mailbericht van 24 mei 2018 een onjuiste termijn heeft genoemd. De notaris heeft namelijk aan onder meer klager meegedeeld dat hij het depot op 22 juni 2018 aan verkoper zou uitkeren, tenzij koper vóór die datum een geschil aanhangig zou hebben gemaakt. De notaris had moeten aangeven dat die termijn op 21 juni 2018 om 14:36 uur afliep, aangezien de opzegging vier weken eerder op 24 mei 2018 om 14:36 uur had plaatsgevonden. 

4.12.     De kamer volgt klager niet in zijn standpunt. In artikel 3.5. van de depotovereenkomst staat namelijk vermeld dat het notariskantoor het depot niet aan verkoper zal uitkeren, indien koper een geschil aanhangig maakt bij de rechtbank, voordat een termijn van vier weken is verstreken. In de depotovereenkomst wordt de toepasselijke termijn dus omschreven in weken en niet in uren, minuten en/of seconden. Daar komt bij dat volgens artikel 4.2. van de depotovereenkomst de Algemene termijnenwet van toepassing is. Uit artikel 4 van de Algemene termijnenwet vloeit voort dat deze wet niet geldt voor termijnen omschreven in uren, minuten en/of seconden, maar uitgaat van termijnen omschreven in dagen, weken of maanden.

4.13.     Op grond van het vorenstaande is de kamer van oordeel dat de notaris terecht is uitgegaan van een termijn van vier weken. De notaris heeft daarbij zorgvuldig gehandeld door klager te bevestigen op welke datum deze termijn concreet zou aflopen. Subonderdeel b van klachtonderdeel 2 zal daarom ongegrond worden verklaard.      

c) verificatie door de notaris

4.14.     Klager stelt dat de notaris is afgegaan op de verklaring van de advocaat van koper, inhoudende dat koper op 21 juni 2018 een geschil aanhangig zou hebben gemaakt. De notaris had die mededeling volgens klager moeten controleren, hetgeen de notaris niet heeft gedaan.

4.15.     De notaris voert hiertegen aan dat op grond van artikel 125 Rv een geding aanhangig is vanaf de dag van dagvaarding. Op 21 juni 2018 heeft hij van de advocaat van koper per e-mail de bevestiging ontvangen dat door koper een geschil jegens verkoper aanhangig was gemaakt. Bij dit e-mailbericht zat ook de dagvaarding van 21 juni 2018 en de bevestiging van het betreffende gerechtsdeurwaarderskantoor dat de dagvaarding die dag was verzonden naar de ontvangende instantie (zijnde een gerechtsdeurwaarder) in [land]. De notaris is naar eigen zeggen dus niet alleen afgegaan op een mededeling van de advocaat van koper.

4.16.     De kamer overweegt het volgende. Klager heeft - gelet op het gemotiveerde verweer van de notaris - onvoldoende aanknopingspunten aangedragen ter onderbouwing van zijn verwijt dat de notaris onvoldoende zou hebben geverifieerd of koper op 21 juni 2018 een gerechtelijke procedure aanhangig had gemaakt. Daar komt bij dat klager ter zitting heeft erkend dat koper op 21 juni 2018 een gerechtelijke procedure aanhangig heeft gemaakt. In het licht hiervan is de kamer niet gebleken dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Subonderdeel c van klachtonderdeel 2 zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.          De beslissing

De kamer:

verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend voorzitter,

mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. S. Lettinga, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2020 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter.

mr. A.R. Jansen-Castelein, secretaris                             mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter

buiten staat

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.