Zoekresultaten 431-440 van de 2792 resultaten

  • ECLI:NL:TNORAMS:2021:15 Kamer voor het notariaat Amsterdam 693278/NT 20-48

    Als de klacht al ontvankelijk zou kunnen worden geacht, zou deze niet gegrond zijn bevonden. De klacht komt er in de kern op neer dat de notaris de positie van klager als erfgenaam van erflater heeft genegeerd. Dat klager op enige wijze rechten op de nalatenschap van erflater kan doen gelden heeft hij echter op geen enkele wijze onderbouwd en is ook verder niet gebleken. Het enkele feit dat klager tot het overlijden van erflater met erflater heeft samengewoond is onvoldoende om klager als geregistreerd partner te definiëren en dat van een huwelijk sprake is geweest blijkt nergens uit. Dat klager (dus) ten onrechte is ontruimd kan – nog los van het feit dat niet valt in te zien welk verwijt de notaris daarvan valt te maken – niet worden aangenomen. De woning is op verzoek van de erfgenamen op grond van een geldige titel (het vonnis van de voorzieningenrechter) ontruimd. Voor zover klager zich erop beroept dat hij ‘de zaak’ heeft gewonnen in hoger beroep, geldt dat daaruit niet kan worden afgeleid dat de woning ten onrechte is ontruimd. Het arrest van het gerechtshof Amsterdam ziet immers niet op hoger beroep van het vonnis van de voorzieningenrechter, maar op een jegens klager aanhangig gemaakte strafzaak. Uit de door de notaris overgelegde correspondentie blijkt verder dat de notaris zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de (grondslag van de) aanspraak van klager op de nalatenschap en ook overigens heeft geprobeerd klager te helpen, onder meer door een advocaat voor hem te zoeken die hem zou kunnen bijstaan.            Van enig klachtwaardig handelen is de kamer niet gebleken.  

  • ECLI:NL:TNORAMS:2021:16 Kamer voor het notariaat Amsterdam 695247 / NT 20-56 en 695248 / NT 20-57

    De notaris heeft in zijn verweer betoogd dat de onderhavige klacht een wederklacht is van klager, omdat de notaris een klacht aangaande klager heeft ingediend bij de deken, zulks na voorafgaande consultering van een oud-deken. De notaris heeft daarbij aangevoerd dat het tuchtrecht als hoofddoelstelling het bewaken van de integriteit van de beroepsgroep heeft, waarbij – naast het belang van de beroepsgroep – ook een algemeen belang een rol speelt: het goed functioneren van het publieke vertrouwen in het notariaat, maar dat het tuchtrecht niet is bedoeld is voor een klacht als de onderhavige.  De kamer overweegt in dit verband allereerst dat klager niet als (ex-) vertegenwoordiger van [F] zijn klacht heeft ingediend maar in zijn hoedanigheid van advocaat pro se, die door de notarissen schriftelijk en telefonisch is benaderd en daarbij – naar hij meent – op onoorbare en onnodig grievende wijze op zijn handelen is aangesproken. Nu de notarissen klager uit eigener beweging hebben benaderd over een door hem opgestelde overeenkomst in een zaak waarin zij betrokken notaris zijn, hem daarbij telefonisch en schriftelijk hebben geadresseerd over zijn handelen, heeft klager een ‘eigen belang’ om het handelen van de notarissen aan de kamer voor te kunnen leggen. Tegen de achtergrond dat blijkens de parlementaire geschiedenis een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure is beoogd, wordt klager in zijn klacht ontvangen. Dat  klager zijn klacht volgens de notaris als ‘wederklacht’ heeft ingediend - wat daar ook van zij - doet daar niet aan af.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2021:13 Kamer voor het notariaat Amsterdam 684368 / NT 20-24 en 684372 / NT 20-25

    De gebrekkigheid van de formulering klemt te meer nu klager naar aanleiding van het eerste en tweede concept een bemerking op de winstrechtclausule heeft gemaakt. Daarbij heeft klager aangegeven dat het hem ging om de verkoop van het onroerend goed en hij op verduidelijking heeft aangedrongen, hetgeen niet is gebeurd. Daaraan doet niet af dat klagers opmerking bij het eerste concept (primair) op een ander aspect (de mogelijkheid van schuiven met de overdrachtsdatum) betrekking had. Een en ander had aanleiding moeten zijn om met klager contact op te nemen om achtergrond, details, gevolgen en risico’s nader in kaart te brengen en zo nodig hem te waarschuwen voor risico’s en gevolgen, zeker nu niet eerder met klager was gesproken. Ook dit is niet gebeurd. Daarnaast hadden de behandelend (kandidaat-) notarissen kunnen en moeten voorzien dat, gegeven de mogelijkheid om slechts één van de twee panden en/of een deel van het gebouw te verkopen, of een deel vóór en een deel nà 31 december 2020, de vraag wat dan heeft te gelden, zich zou kunnen voordoen. Zij hadden dit uitdrukkelijk bij de partijen aan de orde moeten stellen, al dan niet met een tekstvoorstel voor een voorziening hiervoor. Het behoort immers tot de kerntaken van het notariaat om in het belang van de rechtszekerheid akten en contractuele bepalingen zodanig te redigeren, dat deze zo min mogelijk aanleiding kunnen geven tot geschillen. In plaats daarvan is klager, waarmee dusgeen enkel contact is geweest en ten aanzien van wie geen enkele indicatie over zijn deskundigheid bestond, afgewimpeld met een mededeling van [kandidaat-notaris B] over wat  [A], zijn contractuele wederpartij, had medegedeeld  over de clausule; te weten dat “ook” het OG onder het gemelde in artikel 4 valt. Dit zonder dat aan klager werd gevraagd of dit juist was, laat staan te verifiëren of hiermee naar zijn oordeel de onduidelijkheid was weggenomen. Vervolgens is de akte gepasseerd met gebruikmaking van de volmacht, zonder aan klager, in strijd met wat deze uitdrukkelijk kenbaar had gemaakt, nog afzonderlijke toestemming te vragen. Dit alles is vergaand onzorgvuldig.

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:31 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/381692 / KL RK 20-160

      Gelet op artikel 99 lid 1 Wna kan klager voor zover hij voor zich zelf klaagt, niet in zijn klacht worden ontvangen, aangezien niet is komen vast te staan dat klager als oud-notaris een zelfstandig en redelijk belang heeft bij deze klacht. De notaris mag de kosten voor een passeer-volmacht (al dan niet in verband met Corona maatregelen) in rekening brengen, maar dient zijn cliënten tevoren wel over deze kosten in te lichten. De kosten van betalingsverkeer vallen onder de organisatie van het geldverkeer en daarmee onder het tarief van de notaris. Klaagster maakt dus terecht bezwaar tegen de doorberekening van deze kosten en de klacht wordt daarom op dit onderdeel gegrond verklaard, echter in verband met specifieke omstandigheden geen maatregel.

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:29 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/381173 / KL RK 20-154

    Klager klaagt dat de notaris hem niet van te voren heeft geinformeerd over de levering van het registergoed van zijn ouders aan zijn zus en zwager alsmede dat de notaris onvoldoende navraag heeft gedaan. Daarnaast klaagt klager over de communicatie met de notaris. Klacht is op alle onderdelen ongegrond verklaard.  

  • ECLI:NL:TNORARL:2020:51 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/369184 KL RK 20-51

    De kamer stelt vast dat de notaris de akte aanvaarding en overdracht executele heeft gepasseerd terwijl zij op de hoogte was van de beslissing van de kantonrechter tot schorsing van de executeur. De kamer is van oordeel dat de aard en strekking van de schorsingsbeslissing voor de notaris duidelijk geweest moeten zijn. De in verweer aangevoerde omstandigheden nemen immers niet weg dat de notaris uit de schorsingsbeslissing had moeten begrijpen dat het passeren van de akte aanvaarding en overdracht executele zou (kunnen) leiden tot strijd met het recht of de openbare orde als bedoeld in artikel 21 lid 2 Wna. Daarbij komt dat niet aannemelijk is geworden dat ten tijde van de akte aanvaarding en overdracht executele sprake was van een (acute) noodzaak tot beheer van de nalatenschap of van gegronde vrees dat de nalatenschap langere tijd onbeheerd zou blijven. De notaris had partijen kunnen adviseren de uitkomst van de ontslagprocedure bij de kantonrechter af te wachten, alvorens al dan niet de akte te passeren. De notaris heeft voor een dergelijk advies kennelijk geen aanleiding gezien of in ieder geval niet toegelicht welke afweging zij in dit verband gemaakt heeft. De kamer is daarom van oordeel dat het tuchtrechtelijk verwijt dat klaagster de notaris hier maakt, terecht is en de klacht dus gegrond is.  

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:27 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/379874 / KL RK 20 - 137

      De oud-notaris heeft, ondanks daartoe expliciet in de gelegenheid te zijn gesteld,  geen inzicht heeft gegeven in de gang van zaken rondom het opstellen en passeren van het testament  en de wijze waarop de oud-notaris zich, bezien ook in het licht van de indicatoren van het Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid, een oordeel heeft gevormd over de wilsbekwaamheid van erflater. De enkele omstandigheid dat de oud-notaris - zonder nadere feitelijke onderbouwing - stelt dat een andere notaris erflater op een later moment ook nog wilsbekwaam heeft geacht, zegt immers niets over de zorgvuldigheid waarmee de oud-notaris de wilsbekwaamheid van erflater heeft vastgesteld en het is nu juist op dat punt dat de oud-notaris hier gevraagd is verantwoording af te leggen. De oud-notaris is daar naar het oordeel van de kamer niet in geslaagd en dit valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. De klacht wordt daarom gegrond verklaard.  

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:28 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/381127/ KL RK 20-153 C/05/381976/ KL RK 21-2

    Klager is als verwachter opgenomen in het testament van vader. De notaris heeft werkzaamheden verricht voor de bezwaarde erfgenaam. De notaris heeft klager niet geïnformeerd over zijn positie. Ook heeft de notaris volgens klager de bezwaarde erfgenaam niet gewezen op de plicht om een boedelbeschrijving op te maken. De kamer heeft de klacht deels niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de klachttermijn en voor het overige ongegrond.  

  • ECLI:NL:TNORAMS:2020:15 Kamer voor het notariaat Amsterdam 675686/NT 19-54 en 675688/NT 19-55

    5.5 De voorzitter constateert dat, zoals klagers zelf ook in punt 2 van hun nieuwe klaagschrift toelichten, de huidige klacht uitsluitend ziet op feiten die na de kamerbeslissing van 5 juni 2018 aan het licht zijn gekomen maar die de notarissen in de voorafgaande procedure ten onrechte hebben verzwegen of waarover zij andersluidende mededelingen hebben gedaan. Daarmee stellen klagers zelf voorop, dat het feiten betreft die volgens hen bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen en/of nalaten van de notarissen waarover klagers reeds hebben geklaagd relevant hadden kunnen zijn. De nieuw aangedragen feiten, wat daar verder van zij en kort gezegd neerkomende op het achteraf bij klagers bekend worden dat notaris [B] en notaris [C] niet alleen kantoorgenoten maar ook elkaars levenspartners zijn en de nieuw verkregen informatie over het adviseurschap van notaris [B] en het door hem onderkennen van en waarschuwen voor het risico dat ABN AMRO de investering van klagers zou gebruiken om de overstand in te lopen en niet opnieuw een overstand toe te staan, betreffen feiten en omstandigheden die ook volgens klagers de tuchtrechtelijke beoordeling van datgene waarover klagers eerder hebben geklaagd anders (kunnen) inkleuren. Dat geldt ook voor het huidige klachtonderdeel dat notaris [C] (ook) een financieel belang in [D b.v.] had via een door haar (vennootschap) verstrekte achtergestelde lening. Voor zover daar in de vorige procedure niet expliciet over is geklaagd, heeft dit nieuwe feit, wat daar verder van zij, evenals het feit dat zij levenspartner van notaris [B] is, evenzeer betrekking op de stelling dat notaris [C] niet had mogen meewerken aan de [D b.v.]-akte en deze niet had mogen verlijden, hetgeen reeds tuchtrechtelijk beoordeeld is. Aldus richten de nieuwe klachten zich tegen hetzelfde feitencomplex waarover eerder is geklaagd en is het ne bis in idem-beginsel toepasselijk, zodat klagers in hun klacht niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2021:12 Kamer voor het notariaat Amsterdam 698650 / NT 21-18, 698659 / NT 21-19

    Ongeacht hetgeen hiervoor is overwogen, is de kamer echter van oordeel dat de exacte rechtsgrond van de betaling van (de vennootschap van) notaris [C] aan [D b.v.] in het midden kan blijven. De tuchtrechter moet (enkel) beoordelen of de notarissen in de gegeven omstandigheden hebben gehandeld overeenkomstig de tuchtnorm. Ook indien aangenomen moet worden dat notaris [C] geen lening heeft verstrekt aan [D b.v.], acht de kamer het onbegrijpelijk en ernstig nalatig dat haar eigen vennootschap [G Beheer b.v.] genoemd bedrag rechtstreeks aan [D b.v.], één van de zakelijke cliënten van het notariskantoor, heeft voldaan, gezien haar rol als passerend notaris voor partijen. Gelet op het voorgaande is dan ook het klachtonderdeel 4.2.2. niet alleen gegrond in die zin dat notaris [C] de akte niet had mogen passeren terwijl haar levenspartner notaris [B] een eigen financieel belang in [D b.v.] had, maar ook heeft zij door genoemde betaling zelf een schijn van financiële verwevenheid met [D b.v.] in het leven geroepen. Notaris [C] had eventuele betalingen en/of geldstromen van haar eigen vennootschap met haar partner gescheiden dienen te houden van het zakelijke betalingsverkeer met cliënten van het kantoor en bij gebreke daarvan, waar zij meende wel te kunnen optreden in zaken betreffende die cliënten, ook hier transparanter moeten zijn naar partijen. Indien sprake zou zijn geweest van een verrekening in rekening-courant met [H Beheer b.v.], zoals door de notarissen wordt betoogd, was het zuiverder geweest deze betaling eerst aan de vennootschap van notaris [B] te doen, waarna deze aan [D b.v.] had moeten betalen. Dit hebben de notarissen niet gedaan, hetgeen hen tuchtrechtelijk valt te verwijten.