ECLI:NL:TNORARL:2021:28 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/381127/ KL RK 20-153 C/05/381976/ KL RK 21-2

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2021:28
Datum uitspraak: 07-06-2021
Datum publicatie: 29-06-2021
Zaaknummer(s):
  • C/05/381127/ KL RK 20-153
  • C/05/381976/ KL RK 21-2
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klager is als verwachter opgenomen in het testament van vader. De notaris heeft werkzaamheden verricht voor de bezwaarde erfgenaam. De notaris heeft klager niet geïnformeerd over zijn positie. Ook heeft de notaris volgens klager de bezwaarde erfgenaam niet gewezen op de plicht om een boedelbeschrijving op te maken. De kamer heeft de klacht deels niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de klachttermijn en voor het overige ongegrond.  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:          C/05/381127/ KL RK 20-153

                           C/05/381976/ KL RK 21-2

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

[ naam klager ],

wonende te [ woonplaats klager ],

hierna te noemen: klager,

tegen

1.

[ naam notaris ] ,

notaris te [ vestigingsplaats notaris ],

hierna te noemen: de notaris,

2.

[ naam kandidaat-notaris ] ,

kandidaat-notaris te [ vestigingsplaats kandidaat-notaris ],

hierna te noemen: de kandidaat-notaris.

De notaris en de kandidaat-notaris worden hierna tezamen genoemd: de notarissen.

1.          Het verloop van de procedure

1.1.        Het verloop van de procedure blijkt uit:

-        de klacht, met bijlagen, ingekomen op 14 december 2020;

-        het verweer, met bijlagen, van de notarissen van 12 februari 2021.

1.2.       De klachtzaak is ter zitting van 12 april 2021 behandeld. Klager is in persoon verschenen. De notarissen hebben middels een videobelverbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling. Ter zitting heeft klager spreekaantekeningen overgelegd.

2.          De feiten

2.1.       De vader van klager, de heer [ naam van vader ] (hierna: vader) was gehuwd met mevrouw [ X ] . Klager is een van de kinderen van vader uit een eerdere relatie. Mevrouw [ X ] had ook een zoon uit een eerdere relatie, de heer [ Y ].

2.2.       Op 11 december 2009 heeft vader ten overstaan van de notaris een testament opgemaakt. In zijn testament heeft vader mevrouw [ X ] tot zijn enig erfgenaam benoemd als bezwaarde erfgename en zijn kinderen, waaronder klager, als verwachters.

2.3.       Op 23 februari 2013 is vader overleden.

2.4.       Op 15 maart 2013 heeft klager een brief gestuurd aan de notaris met het verzoek om een afschrift van het testament van vader te verstrekken. Op deze brief heeft klager geen reactie van de notaris ontvangen. Vervolgens heeft klager telefonisch contact opgenomen met (het kantoor van) de notaris. In dat telefoongesprek is aan klager geen inhoudelijke informatie verstrekt.

2.5.       Op 19 april 2013 heeft de notaris op verzoek van mevrouw [ X ] een verklaring van erfrecht opgesteld.

2.6.       Eind november 2017 heeft klager nogmaals contact opgenomen met (het kantoor van) de notaris. In dat telefoongesprek heeft klager wederom geen inhoudelijke informatie gekregen.

2.7.       Vervolgens heeft klager mr. [ naam partijnotaris ] , notaris te [ vestigingsplaats partijnotaris ] (hierna: de partijnotaris), als partijnotaris ingeschakeld.

2.8.       Op 7 december 2017 heeft de notaris een kopie van het testament aan de partijnotaris gezonden.

2.9.       Op 15 december 2017 heeft de partijnotaris een afschrift van de verklaring van erfrecht ontvangen. Dezelfde dag heeft de partijnotaris dit afschrift doorgestuurd aan klager.

2.10.     Nadien heeft de partijnotaris contact gehad met mevrouw [ X ] en de heer [ Y ] over het opmaken van een boedelbeschrijving.

2.11.     Op 14 augustus 2018 heeft klager een schriftelijke klacht ingediend bij de notarissen. De reactie van de notaris van 23 september 2018 heeft de onvrede van klager niet weggenomen.

2.12.     Op 29 januari 2019 heeft de heer [ Y ] klager geïnformeerd dat hij (het kantoor van) de notarissen opdracht had gegeven om een boedelbeschrijving te maken.

2.13.     Op 3 mei 2019 heeft de heer [ Y ] de partijnotaris geïnformeerd dat de kandidaat-notaris geen boedelbeschrijving kon afgeven.

2.14.     Op 25 oktober 2019 heeft notaris mr. [ A ] klager geïnformeerd dat zij van mevrouw [ X ] de opdracht had gekregen behulpzaam te zijn bij het opstellen van een boedelbeschrijving. In de brief schreef zij: “Wij kunnen het erover eens zijn dat het spijtig is dat mevrouw er destijds niet op is gewezen door haar notaris, dat zij een boedelbeschrijving diende te maken. (…)”

2.15.     Klager heeft tot op heden geen boedelbeschrijving ontvangen.

3.          De klacht en het verweer

3.1.       De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen:

1)     De notaris had klager uit eigen beweging direct na het opmaken van de verklaring van erfrecht moeten laten weten dat klager als verwachter in het testament van vader was genoemd. Ook had de notaris toen direct uit eigen beweging een afschrift van het testament moeten verstrekken;

2)     De notaris had direct na het opstellen van de verklaring van erfrecht mevrouw [ X ] erop moeten wijzen dat zij een boedelbeschrijving diende te maken en deze aan de verwachters, waaronder klager, diende te verstrekken;

3)     Toen klager aan de notaris kenbaar had gemaakt dat hij een fout had gemaakt, hadden de notarissen de plicht om alles in het werk te stellen om de door de fout aangerichte schade zoveel mogelijk te beperken, hetgeen zij niet hebben gedaan. Dit heeft tot veel verdriet, frustratie en vertraging bij de afwikkeling van de nalatenschap van vader geleid.

3.2.       De notarissen hebben de klacht van klager gemotiveerd betwist. Op het verweer van de notarissen zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4.          De beoordeling

De toetsnorm

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen. De tuchtrechter toetst of het handelen en/of nalaten van een notaris in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen.

4.2.       Artikel 99 lid 21 Wna bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen.

De vervaltermijn neemt een aanvang zodra een klager kennis draagt van het handelen of nalaten van een notaris, en dus niet op het moment dat een klager tot de opvatting komt dat zodanig handelen of nalaten klachtwaardig is.

Klachtonderdeel 1

4.3.       Klager stelt dat hij zijn klacht binnen de klachttermijn van drie jaar heeft ingediend, omdat hij pas na ontvangst van de verklaring van erfrecht op 15 december 2017 op de hoogte raakte van de betrokkenheid van de notaris. Op basis van het testament wist klager weliswaar dat hij niet onterfd was, maar kon hij niet vaststellen wie er na het overlijden van vader voor mevrouw [ X ] aan de slag was gegaan.

4.4.       De kamer volgt de notaris in zijn standpunt dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is vanwege overschrijding van de klachttermijn. De partijnotaris heeft op 7 december 2017 een afschrift van het testament gekregen, welk afschrift is doorgestuurd aan klager. In het afschrift van het testament stond vermeld wie de bezwaarde was en wie de verwachters waren. Op basis hiervan kon klager weten wat voor rechten en verplichtingen hij wel of niet had. De verklaring van erfrecht bevat wat dit betreft geen nieuwe informatie.

Omdat de partijnotaris reeds op 7 december 2017 op de hoogte was van de inhoud van het testament en die wetenschap aan klager kan worden toegerekend, komt de kamer tot de conclusie dat de klachttermijn op dat moment is ingegaan. Omdat de klacht is ingekomen op 15 december 2020, komt de kamer tot het oordeel dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is.

4.5.       Ten overvloede overweegt de kamer nog als volgt. Na het overlijden van vader heeft klager eerst schriftelijk en vervolgens telefonisch contact gezocht met de notaris in 2013. Klager heeft eind 2017 nogmaals telefonisch contact gezocht met de notaris. Tussen partijen is niet in geschil dat de notaris niet heeft gereageerd op de brief van klager uit 2013. Wel hebben partijen een verschillende lezing over de telefonische contacten in 2013 en 2017 tussen klager en (een medewerker van) de notaris. Volgens de notaris is in die telefonische contacten tegen klager gezegd dat er telefonisch geen informatie kon worden gegeven omdat de identiteit van klager niet kon worden geverifieerd. Klager is daarom volgens de notaris uitgenodigd voor een bespreking op kantoor, zodat alsnog inhoudelijk op de vragen van klager kon worden gereageerd. De notaris heeft dit niet vastgelegd in zijn dossier, maar volgens hem is dit een vaste werkwijze op zijn kantoor. Klager betwist voorgaande en stelt dat hij in de betreffende telefoongesprekken niet is uitgenodigd door de (medewerker van de) notaris. Hij kreeg enkel de mededeling dat aan hem geen informatie kon worden verstrekt, aldus klager.

4.6.       Omdat de notaris naar het oordeel van de kamer te weinig in het dossier heeft vastgelegd, is het verloop van de telefonische contacten niet meer te achterhalen. De kamer kan daarom niet achterhalen of klager inderdaad is uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van de notaris. De verslaglegging van de notaris is op dit punt onvoldoende. Wel staat vast dat de notaris niet heeft gereageerd op de brief van 15 maart 2013, terwijl het wel op zijn weg lag om klager (schriftelijk) te informeren. Dit is een aandachtspunt voor de notaris.

Klachtonderdeel 2

4.7.       Ter onderbouwing van zijn klacht verwijst klager naar de brief van mr. [ A ] waarin zij stellig schreef dat het spijtig is dat mevrouw [ X ] er door de notaris niet op is gewezen dat zij een boedelbeschrijving diende te maken en deze vervolgens aan de verwachters diende te verstrekken. Ook staat vast dat de verplichting tot het maken van een boedelbeschrijving niet door de notaris in de verklaring van erfrecht is vermeld. Verder heeft de notaris weliswaar gesteld, maar niet aangetoond, dat hij meer dan eens uitgebreid met mevrouw [ X ] heeft gesproken over het opstellen van een boedelbeschrijving. De door de notaris overgelegde invullijst bewijst volgens klagers niets, omdat het slechts een invullijst betreft en klager ook niet bekend was met de begeleidende brief.

4.8.       De notaris betwist dat mevrouw [ X ] op enig moment na het overlijden niet is geïnformeerd over het opstellen van een boedelbeschrijving en de verdere afwikkeling van de nalatenschap. Tijdens de bespreking voor het opstellen van de verklaring van erfrecht is over het belang van een boedelbeschrijving gesproken en uitgelegd hoe het werkt tussen de bezwaarde en de verwachters. Bij het toezenden van afschriften van de akte is aan mevrouw [ X ] een invullijst toegestuurd die gebruikt kon worden bij opstellen boedelbeschrijving. Om haar moverende redenen heeft mevrouw [ X ] de notaris geen opdracht gegeven voor het opstellen van een boedelbeschrijving. Op 23 januari 2015 heeft de notaris nogmaals met mevrouw [ X ] gesproken en het belang van een boedelbeschrijving benadrukt.

4.9.       De kamer overweegt dat uit het testament van vader blijkt dat mevrouw [ X ] als bezwaarde erfgenaam verplicht was zo spoedig mogelijk na het openvallen van de nalatenschap een boedelbeschrijving op te maken. Mevrouw [ X ] wist dus of behoorde te weten dat zij hiertoe verplicht was. Verder heeft de kamer niet kunnen vaststellen dat de stellingen van de notaris over zijn communicatie met en voorlichting aan mevrouw [ X ] onjuist zouden zijn. De kamer gaat er dan ook vanuit dat de notaris met mevrouw [ X ] heeft gesproken over de op haar rustende verplichting om een boedelbeschrijving op te maken. De stelling van mr. [ A ] doet hier niets aan af omdat zij niet betrokken is geweest bij de contacten tussen de notaris en mevrouw [ X ]. Ook hoefde de notaris de verplichting tot het opmaken van een boedelbeschrijving niet op te nemen in de verklaring van erfrecht, omdat een verklaring van erfrecht niet tot doel heeft om de verplichtingen van de erfgenamen vast te leggen. Bij gebrek aan feitelijke grondslag zal de kamer dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 3

4.10.     Op basis van hetgeen klager ter zitting heeft verklaard, begrijpt de kamer dat klager dit klachtonderdeel richt tegen de kandidaat-notaris.

4.11.     Uit het verweer van de kandidaat-notaris blijkt dat zij op 29 januari 2019 een bespreking heeft gehad met mevrouw [ X ] en haar zoon. Mevrouw [ X ] verzocht de kandidaat-notaris om als partijnotaris voor haar op te treden. De kandidaat-notaris heeft na grondige bestudering van de stukken de opdracht niet aangenomen.

4.12.     Klager verwijt de kandidaat-notaris dat zij kennelijk alleen heeft nagedacht over een ‘gedegen weerwoord’ en geen poging heeft ondernomen om klager en [ X ] tot elkaar te brengen. Hoewel zij partijnotaris zou zijn geworden van mevrouw [ X ], diende zij volgens klager in zekere mate ook de belangen van de andere betrokkenen in ogenschouw te nemen. De kandidaat-notaris had moeten helpen en zowel klager als mevrouw [ X ] moeten uitnodigen voor een bespreking, aldus klager.

4.13.     Naar het oordeel van de kamer treft de kandidaat-notaris op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt. De kandidaat-notaris heeft aangevoerd dat zij op basis van haar bespreking met mevrouw [ X ] sterk de indruk had dat bemiddeling tussen klager en mevrouw [ X ] onvoldoende zou opleveren. Dit is de kandidaat-notaris niet aan te rekenen. Verder heeft de kandidaat-notaris aangevoerd dat zij niet achter het standpunt van mevrouw [ X ] stond en dat het opstellen van een weerwoord op de stellingen van de partijnotaris veel tijd zou kosten. De tijd die de kandidaat-notaris echter beschikbaar had, was niet afdoende om een voorspoedige afwikkeling te bewerkstelligen. Daarom heeft zij de opdracht niet aangenomen. Naar het oordeel van de kamer mocht de kandidaat-notaris de opdracht vanwege de door haar genoemde redenen afhouden. Zij was niet verplicht te bewerkstelligen dat er alsnog spoedig een boedelbeschrijving van de nalatenschap van vader zou komen.

4.14.     Gelet op voorgaande wordt als volgt beslist.

5.          De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden:

-        verklaart klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk;

-        verklaart klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen, voorzitter, mr. F.E.J. Goffin en mr. G. Venema, leden, en in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2021.

De secretaris

De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.