ECLI:NL:TNORAMS:2021:15 Kamer voor het notariaat Amsterdam 693278/NT 20-48

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2021:15
Datum uitspraak: 28-04-2021
Datum publicatie: 08-07-2021
Zaaknummer(s): 693278/NT 20-48
Onderwerp: Registergoed
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Als de klacht al ontvankelijk zou kunnen worden geacht, zou deze niet gegrond zijn bevonden. De klacht komt er in de kern op neer dat de notaris de positie van klager als erfgenaam van erflater heeft genegeerd. Dat klager op enige wijze rechten op de nalatenschap van erflater kan doen gelden heeft hij echter op geen enkele wijze onderbouwd en is ook verder niet gebleken. Het enkele feit dat klager tot het overlijden van erflater met erflater heeft samengewoond is onvoldoende om klager als geregistreerd partner te definiëren en dat van een huwelijk sprake is geweest blijkt nergens uit. Dat klager (dus) ten onrechte is ontruimd kan – nog los van het feit dat niet valt in te zien welk verwijt de notaris daarvan valt te maken – niet worden aangenomen. De woning is op verzoek van de erfgenamen op grond van een geldige titel (het vonnis van de voorzieningenrechter) ontruimd. Voor zover klager zich erop beroept dat hij ‘de zaak’ heeft gewonnen in hoger beroep, geldt dat daaruit niet kan worden afgeleid dat de woning ten onrechte is ontruimd. Het arrest van het gerechtshof Amsterdam ziet immers niet op hoger beroep van het vonnis van de voorzieningenrechter, maar op een jegens klager aanhangig gemaakte strafzaak. Uit de door de notaris overgelegde correspondentie blijkt verder dat de notaris zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de (grondslag van de) aanspraak van klager op de nalatenschap en ook overigens heeft geprobeerd klager te helpen, onder meer door een advocaat voor hem te zoeken die hem zou kunnen bijstaan.            Van enig klachtwaardig handelen is de kamer niet gebleken.  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing van 28 april 2021 in de klacht met nummer 693278/NT 20-48 van:

[Klager],

wonende te [woonplaats],

klager ,

tegen:

[Notaris],

notaris, gevestigd te [vestigingsplaats],

de notaris .

1.          Het verloop van de procedure

1.1.       De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

- het klaagschrift van 17 november 2020, per e-mail ingediend;

- het verweerschrift met bijlagen van 3 december 2020;

- de brief van klager van 17 februari 2021, met bewijsstukken;

- de reactie van de notaris van 9 maart 2021, met bewijsstukken.

1.2.       Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 16 maart 2021 zijn klager, vergezeld door de heer [A], en de notaris verschenen.  Partijen hebben het woord gevoerd. Klager heeft aantekeningen overgelegd. Uitspraak is bepaald op heden.

2.          De feiten

De kamer gaat uit van de volgende voor de beoordeling van de klacht van belang zijnde feiten en omstandigheden:

2.1.       Op 21 januari 2013 is de partner van klager, de heer [B] (hierna:

erflater), overleden. Naar aanleiding van het overlijden van erflater heeft de notaris   op 23 december 2014 een verklaring van erfrecht afgegeven.

2.2.       Uit voornoemde verklaring van erfrecht blijkt het volgende:

-       volgens inlichtingen van de gemeente [gemeente] was erflater ten tijde van zijn overlijden ongehuwd en niet als partner geregistreerd (en ook niet eerder gehuwd of als partner geregistreerd) en had hij geen afstammelingen;

-       erflater had geen uiterste wil opgemaakt en van een codicil is de notaris niet gebleken;

-       op de nalatenschap van erflater is Nederlands erfrecht van toepassing;

-       erflater heeft volgens zowel de Nederlandse als de Franse wet als erfgenamen achtergelaten: zijn moeder ([C]) en zijn zuster ([D]) (hierna tezamen: de erfgenamen);

-       de erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.

2.3.       Tot de nalatenschap van erflater behoorde onder meer de woning, gelegen aan [adres] (hierna: de woning), waarin klager en erflater sinds 26 juni 2007 samenwoonden.

2.4.       Bij brief van 23 december 2014 heeft de notaris op verzoek van de erfgenamen, die de woning wensten te verkopen, klager aangezegd dat hij de woning op uiterlijk 1 maart 2015 diende te verlaten.

2.5.       Bij e-mail van 16 februari 2015 heeft klager de notaris geschreven:

“-Voor u ik geen advocaat nodig

  -Stoppen met, Ik moet mijn huis verkoop

In Nederland hebben we drie verschillende of huwelijk

1.     Het burgerlijk huwelijk altijd met (advocaat)

2.     Het geregistreerd partnership altijd (Gemeente)

3.     Samenlevingscontract altijd (Notaris)

Velen hebben de wens hun relatie juist op die manier te bevestigen. (..)”

2.6.       Bij e-mail van 27 februari 2015 heeft de notaris klager geschreven: “(..) Kunt u mij nu aangeven welk soort huwelijk van toepassing op de heer [B] en u? Zolang ik van u geen concrete informatie heb ontvangen met bewijsstukken kan ik niets anders doen dan verder te gaan met de voorbereiding tot verkoop.

U zult dan het huis moeten verlaten.”

2.7.       Bij e-mail van 28 februari 2015 heeft klager de notaris geschreven: “I and my partner Mr [B] family don’t want you to work for as. Please don’t ask me any documents of question without the agreement of a judge. Thank you”

2.8.       Bij e-mail van 3 maart 2015 heeft de notaris klager bericht: “Although I regret your rather non-cooperative attitude in this case I won’t ask you for any documents anymore but keep in mind that you will have to leave the house in due delay.”

2.9.       Bij brief van 15 juni 2015 heeft de notaris de IND verzocht of het mogelijk was dat de IND een verblijfsvergunning op 6 september 2007 aan klager had verstrekt op grond van een samenlevingscontract en om deze alsdan toe te zenden. Een medewerker van de IND heeft daarop bij brief van 10 augustus 2015 aan de notaris geantwoord dat zij niet over een samenlevingscontract van klager en erflater beschikken en dat het beschikken daarover ook niet voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning is vereist.

2.10.     Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 30 december 2015 is klager op vordering van de erfgenamen veroordeeld om de woning te ontruimen, omdat hij de woning (in elk geval sinds 1 december 2015) zonder recht of titel bewoonde. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat voorshands onvoldoende aannemelijk was dat klager met erflater was gehuwd of een geregistreerd partnerschap was aangegaan, als gevolg waarvan hij rechten op de nalatenschap had kunnen doen gelden.

2.11.     Op 2 maart 2016 is de woning op grond van het vonnis van de voorzieningenrechter door de deurwaarder ontruimd.

2.12.     Bij arrest van 1 september 2017 heeft het Gerechtshof te Amsterdam klager vrijgesproken van een tweetal hem ten laste gelegde strafbare feiten die zich zouden hebben voorgedaan bij de ontruiming op 2 maart 2016.

2.13.     Bij akte van 30 januari 2017, verleden ten overstaan van de notaris, is de woning, tezamen met de bedrijfsruimte op de begane grond, door de erfgenamen geleverd aan [E] B.V., die daartoe op 10 oktober 2016 ten overstaan van de notaris met de erfgenamen een koopovereenkomst had gesloten. 

3.          De klacht

Klager stelt dat hij de weduwnaar en wettige erfgenaam van erflater is en dat de notaris de woning onterecht, middels een valse akte, via het kadaster op 31 januari 2017 aan de heer [F] en mevrouw [G] heeft verkocht. Volgens klager had dit nooit en zeker niet zonder zijn toestemming mogen gebeuren.

4.          Het verweer

De notaris heeft primair betoogd dat de klacht niet-ontvankelijk is, met een beroep op de vervaltermijn van artikel 99 lid 21 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna). Subsidiair heeft de notaris de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5.          De beoordeling

ontvankelijkheid

5.1.       Ter beoordeling staat allereerst of klager zijn klacht tijdig heeft ingediend. Artikel 99 lid 21 Wna bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. Deze vervaltermijn neemt een aanvang zodra een klager kennis draagt van het handelen of nalaten van een notaris, en dus niet op het moment dat een klager tot de opvatting komt dat zodanig handelen of nalaten klachtwaardig is.

5.2.       De klacht van klager concentreert zich kennelijk op de betrokkenheid van de notaris bij de (door)levering van de woning eind januari 2017. Voor de vraag of klager in zijn klacht kan worden ontvangen is van belang op welk moment klager bekend is geraakt met deze betrokkenheid van de notaris. Als hij hiermee vóór 17 november 2017 al bekend was, is zijn recht om hierover te klagen op grond van voormeld artikel komen te vervallen. Ter zitting heeft klager desgevraagd verklaard dat hij in 2017 het kadaster heeft geraadpleegd om te onderzoeken wie nu eigenaar van de woning was en toen heeft ontdekt dat de woning met medewerking van de notaris was verkocht.  Klager heeft, ondanks herhaalde pogingen van de kamer om op deze vraag een duidelijker antwoord te verkrijgen, niet kunnen of willen specificeren op welke datum in 2017 hij het kadaster heeft geraadpleegd. Dit had gezien het verweer van de notaris op het punt van de ontvankelijkheid wel op zijn weg gelegen. Tegen de achtergrond van de betrokkenheid van de notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater en de door de erfgenamen jegens klager afgedwongen ontruiming van de woning, die – naar klager bekend was – was ingegeven door hun wens om de woning te verkopen, acht de kamer het daarnaast niet aannemelijk dat klager pas op of na 17 november 2017 het kadaster heeft geraadpleegd. De kamer gaat er dan ook vanuit dat klager begin 2017 al op de hoogte moet zijn geweest van de betrokkenheid van de notaris bij de verkoop van de woning. Aangezien het klaagschrift dateert van 17 november 2020 is de vervaltermijn van drie jaren overschreden. Klager is dus niet-ontvankelijk in zijn klacht.

inhoudelijk

5.3.       De kamer hecht eraan om in dit geval, waar klager heeft duidelijk gemaakt de klacht te hebben ingediend om (uiteindelijk) de woning op zijn naam te kunnen zetten, ten overvloede het volgende te overwegen.

5.4.       Als de klacht al ontvankelijk zou kunnen worden geacht, zou deze niet gegrond zijn bevonden. De klacht komt er in de kern op neer dat de notaris de positie van klager als erfgenaam van erflater heeft genegeerd. Dat klager op enige wijze rechten op de nalatenschap van erflater kan doen gelden heeft hij echter op geen enkele wijze onderbouwd en is ook verder niet gebleken. Het enkele feit dat klager tot het overlijden van erflater met erflater heeft samengewoond is onvoldoende om klager als geregistreerd partner te definiëren en dat van een huwelijk sprake is geweest blijkt nergens uit. Dat klager (dus) ten onrechte is ontruimd kan – nog los van het feit dat niet valt in te zien welk verwijt de notaris daarvan valt te maken – niet worden aangenomen. De woning is op verzoek van de erfgenamen op grond van een geldige titel (het vonnis van de voorzieningenrechter) ontruimd. Voor zover klager zich erop beroept dat hij ‘de zaak’ heeft gewonnen in hoger beroep, geldt dat daaruit niet kan worden afgeleid dat de woning ten onrechte is ontruimd. Het arrest van het gerechtshof Amsterdam ziet immers niet op hoger beroep van het vonnis van de voorzieningenrechter, maar op een jegens klager aanhangig gemaakte strafzaak. Uit de door de notaris overgelegde correspondentie blijkt verder dat de notaris zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de (grondslag van de) aanspraak van klager op de nalatenschap en ook overigens heeft geprobeerd klager te helpen, onder meer door een advocaat voor hem te zoeken die hem zou kunnen bijstaan.           

Van enig klachtwaardig handelen is de kamer niet gebleken.

5.5.       Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor het notariaat:

-      verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Deze beslissing is gegeven door mrs. S.P. Pompe, voorzitter, C.E. van Oosten - van Smaalen, en A.C. Stroeve, leden, in het openbaar uitgesproken op 28 april 2021.

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).