Zoekresultaten 3191-3200 van de 42613 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:73 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4281

    Ongegronde klacht tegen een neuroloog. Klaagster werd verwezen naar de neuroloog in verband met hevige pijnklachten in haar rug, uitstralende pijnscheuten en fors krachtsverlies in haar rechterbeen na spinaal anesthesie. Na neurologisch onderzoek concludeerde de neuroloog dat er geen sprake was van een zenuwbeknelling of zenuwbeschadiging en stelde zij de diagnose functionele neurologische stoornis (FNS). Klaagster is tegen het einde van het neurologisch consult uit haar rolstoel opgestaan en gevallen. Hierna is bij klaagster een complex regionaal pijnsyndroom (CPRS) ontstaan. Klaagster verwijt de neuroloog zakelijk weergegeven dat deze onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan, een onjuiste diagnose heeft gesteld en geen nazorg heeft gegeven. Het college heeft geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de neuroloog op onjuiste wijze onderzoek heeft verricht en/of daarover onjuist zou hebben verklaard en/of onderzoeksresultaten zou hebben verzonnen. Het college is van oordeel dat de neuroloog conform de professionele standaard onderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan de diagnose FNS kon stellen. Voorts oordeelt het college dat de neuroloog geen tuchtrechtelijk verwijt treft ten aanzien van de val van klaagster en de verleende (na)zorg. Zie voor de VIM (Veilig Incidenten Melden)-melding ten aanzien van de val van klaagster 6.11 van de beslissing. Daarnaast is het college van oordeel dat de neuroloog zich professioneel heeft opgesteld. De klacht is in al haar onderdelen ongegegrond.

  • ECLI:NL:TGDKG:2023:12 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/705672 / DW RK 21/354 LvB/WdJ

    De gerechtsdeurwaarder heeft één e-mail van de raadsman van klager niet  beantwoord. De klacht betreft verder de verschuldigde alimentatie en opslagkosten. Klacht is gedeeltelijk gegrond. Maatregel van waarschuwing opgelegd.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:74 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4137

    Ongegronde klacht tegen een neurochirurg. Nadat bij klaagster de diagnose supinatorsyndroom was vastgesteld werd zij in 2018 geopereerd aan haar rechter onderarm door de orthopedisch chirurg en de neurochirurg. Toen de klachten aan haar rechter onderarm toch weer toenamen, heeft de neurochirurg een heroperatie voorgesteld wegens verdenking van een terugkeer van het supinatorsyndroom. Bij een second opinion in een ander ziekenhuis is bij klaagster de diagnose Multifocale Motore Neuropathie gesteld waardoor de diagnose supinatorsyndroom verworpen kon worden en een operatie niet langer geïndiceerd was. Klaagster verwijt de neurochirurg dat hij onvoldoende zorgvuldig tot zijn diagnose is gekomen, er geen sprake was van een informed consent voor een (tweede) operatie en hij geen inlevingsvermogen toonde en zijn excuses niet heeft aangeboden. De neurochirurg heeft de klacht bestreden. Het college is van oordeel dat de neurochirurg voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en oog heeft gehad voor alternatieven en dus niet vanuit een tunnelvisie heeft gehandeld. Daarnaast is het college van oordeel dat niet is gebleken van een dermate groot gebrek in de informatieverstrekking dat er geen sprake is van informed consent. Niet kan worden vastgesteld of de neurochirurg in een telefoongesprek met klaagster voldoende inlevingsvermogen heeft getoond. De klacht is in al haar onderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TGDKG:2023:13 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/707654 / DW RK 21/429 LvB/WdJ

    De gerechtsdeurwaarder heeft de nieuwe wetgeving betreffende de beslagvrije voet niet juist uitgevoerd. Verder kan de toonzetting in e-mails van de gerechtsdeurwaarder niet als professioneel worden aangemerkt. Klacht gegrond, maatregel van berisping opgelegd en veroordeling in proceskosten.

  • ECLI:NL:TGDKG:2023:14 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/708284 / DW RK 21/453 LvB/WdJ

    De gerechtsdeurwaarder heeft in één van de drie lopende dossiers ten onrechte beslag gelegd en heeft in ander dossier ten onrechte een verhoogde betalingsregeling voorgesteld. Klacht gedeeltelijk gegrond en maatregel van waarschuwing opgelegd.

  • ECLI:NL:TGDKG:2023:10 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/719492 / DW RK 22/252 LvB/WdJ

    Beslissing op verzet. De klacht betreft het ontvangen vonnis, het niet verstrekken van informatie en de hoogte van de beslagvrije voet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:52 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1492

    Klacht tegen bedrijfsarts. Klager heeft zich ziekgemeld bij zijn werkgever. Na betrokkenheid van meerdere bedrijfsartsen heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager en de bedrijfsarts. Werkgever heeft op enig moment een deskundigenoordeel gevraagd aan het UWV. Aan de bedrijfsarts is gevraagd een medische onderbouwing te geven van de door hem vastgestelde belastbaarheid. Dit heeft de bedrijfsarts gedaan. Klager verwijt de bedrijfsarts (1) dat hij adviezen heeft gegeven zonder daarvoor informatie te hebben ingewonnen bij de behandelaar van klager, (2) dat hij zijn adviezen, waaronder een door hem opgestelde probleemanalyse en plan van aanpak, niet heeft afgestemd met klager en (3) dat hij zich in zijn berichtgeving aan het UWV zodanig heeft uitgelaten dat dit schadelijk is voor (de reputatie van) klager. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klachten ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klachtonderdeel 3 gegrond, omdat de bedrijfsarts zich niet had moeten laten leiden door persoonlijke frustraties en zich in meer neutrale bewoordingen over klager had moeten uitlaten. Berisping.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:72 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4665

    Ongegronde klacht tegen een huisarts. Klager verwijt de huisarts dat hij geweigerd heeft een psa-bepaling te laten doen. Ook verwijt hij de huisarts dat hij heeft gerommeld in het medisch dossier. De huisarts heeft uitleg gegeven over het in de NHG-standaard “Mictieklachten bij mannen” beschreven terughoudende beleid. Daarbij heeft hij uitleg gegeven over de waarde van psa-bepaling voor de diagnostiek van prostaatkanker, en over de mogelijk negatieve gevolgen zowel na een positieve als een negatieve uitslag. Hij concludeerde dat er geen aanleiding bestond voor een periodieke psa-bepaling, maar dat hij wel bereid was om een eenmalige psa-bepaling te doen, waarop klager besloot daarvan af te zien. Het college oordeelt dat de huisarts niet in strijd met de richtlijn heeft gehandeld. Het overige klachtonderdeel is ook ongegrond verklaard. Klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:61 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-416/AL/MN

    Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Verweerder heeft echtscheidingsbeschikking niet binnen de daarvoor geldende termijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en klaagster hier niet over geïnformeerd. Beroepsfout. Dit nalaten van verweerder raakt aan de kernwaarden deskundigheid en integriteit. Bij de bepaling van de op te leggen maatregel zijn de persoonlijke omstandigheden van verweerder, zoals ter zitting besproken, meegewogen, en ook het tuchtrechtelijke verleden van verweerder. Deze beide aspecten baren ernstige zorgen, zowel ten aanzien van verweerder persoonlijk als ten aanzien van zijn beroepsuitoefening als advocaat. Verweerder is, zoals ter zitting is besproken, anderhalf jaar geleden door een ervaren advocaat begeleid bij zijn praktijkvoering, maar die begeleiding heeft niet kunnen voorkomen dat verweerder in het geval van klaagster opnieuw met termijnen de fout in is gegaan. Verder hebben de beperking van het aantal zaken en de hulp van derden, onder wie zijn vrouw, bij de planning en termijnbewaking niet tot verbetering geleid. Verweerder heeft in verband met zijn persoonlijke situatie ter zitting aangegeven dat hij zichzelf ook afvraagt of hij nog wel als advocaat werkzaam moet blijven en of hij niet beter ander werk kan gaan doen. Tot slot weegt mee dat ook de eerder opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen, waaronder twee voorwaardelijke schorsingen, voor vergelijkbaar klachtwaardig handelen, blijkbaar onvoldoende zijn geweest om het tij te keren. De belangen van (toekomstige) cliënten kunnen niet meer aan verweerder worden toevertrouwd. Schrapping.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:72 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3661

    Klacht tegen vertrouwensarts bij AMK. Kindje vertoonde vanaf enige tijd na haar geboorte een ernstige groeiachterstand (“failure to thrive”). Zij werd herhaaldelijk opgenomen in verschillende ziekenhuizen. Er werd geen medische oorzaak gevonden voor de achterblijvende groei en het uitblijven van inhaalgroei. Bij het geven van voeding via een centrale lijn was sprake van lijninfecties, die niet verklaard konden worden. Er werden breedspectrum antibiotica toegediend en er bleken steeds verschillende faecale bacteriën uit de genomen kweken, waarvan de bron onduidelijk bleef. Het kindje werd op 11 juni opgenomen in het ziekenhuis in verband met een septische shock. Na het inwinnen van een second opinion bij een ander ziekenhuis deed het ziekenhuis op 5 juli een melding bij het AMK. Het AMK schakelde de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) in. De Raad heeft bij de kinderrechter een verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft dat verzoek afgewezen, omdat er kort gezegd geen causaal verband was komen vast te staan tussen de diagnose PCF en een doen of laten door de ouders. Ook was niet gebleken van korte termijn risico’s op herhaling van groeistagnaties, omdat de hulpverlening was gestart en de ouders op dat moment volledig meewerkten. Deze beschikking van de kinderrechter is door het hof bekrachtigd. Op 17 januari heeft beklaagde aangifte van kindermishandeling gedaan tegen de ouders, klagers inde tuchtzaak.Klagers stellen onder meer dat beklaagde aan een tunnelvisie leed en, ondanks de rechterlijke uitspraken, zonder goede reden bleef volharden in een diagnose waar het dossier onvoldoende grondslag voor bood. Beklaagde heeft daardoor ten onrechte aangifte gedaan tegen klagers. Ook had zij een te grote persoonlijke betrokkenheid bij de zaak en mogelijk zelfs een persoonlijk motief omdat zij op het onderwerp PCF wilde promoveren.Het college overweegt dat het dossier reden tot grote zorg gaf. Zowel het ziekenhuis als de second opinion noemden PCF of PFD als mogelijke oorzaak. Ook het hof vond het waarschijnlijk dat het kindje slachtoffer is geworden van PCF, al stond volgens het hof niet vast dat de ouders daarvoor verantwoordelijk waren. Volgens het college was op het moment van aangifte het vermoeden van PCF nog steeds actueel. In het ziekenhuis had het kindje namelijk vanaf 5 juli – toen zij grotendeels afgezonderd werd van haar ouders en onder video-observatie kwam te staan – een consistente groei laten zien. De onverklaarbare lijninfecties met faecale bacteriën behoorden vanaf dat moment tot het verleden. De civiele rechterlijke uitspraken stonden volgens het college niet in de weg aan het doen van aangifte. Deze gaven slechts aan dat op het moment van de beoordeling volgens de normen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek geen aanleiding bestond voor de civiele maatregelen tot ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing. De vraag of er tegenover het kindje een strafbaar feit was gepleegd, lag niet voor aan de kinderrechter en het hof. Het doen van aangifte had ook toegevoegde waarde, omdat het openbaar ministerie opsporingsbevoegdheden ten dienste staan waarover de Raad en het AMK niet beschikten. Dat beklaagde in de aangifte de ouders noemt, acht het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, nu PCF naar zijn aard als regel op betrokkenheid van een ouder of verzorgende wijst en beklaagde geen redelijke aanwijzingen had voor de feitelijke betrokkenheid van anderen. Dat beklaagde te persoonlijk betrokken was bij de casus, neemt het college niet aan, omdat uit het dossier blijkt dat binnen het AMK collegiaal is besloten tot het doen van aangifte en niet door beklaagde persoonlijk. De beschuldiging dat beklaagde een persoonlijk motief had bij de aangifte, omdat zij overwoog op het onderwerp PCF te promoveren, wijst het college af, omdat daarvoor geen redelijke aanwijzing is. Het college acht de klachten ongegrond.