ECLI:NL:TGDKG:2023:14 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/708284 / DW RK 21/453 LvB/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2023:14
Datum uitspraak: 16-01-2023
Datum publicatie: 21-03-2023
Zaaknummer(s): C/13/708284 / DW RK 21/453 LvB/WdJ
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarder heeft in één van de drie lopende dossiers ten onrechte beslag gelegd en heeft in ander dossier ten onrechte een verhoogde betalingsregeling voorgesteld. Klacht gedeeltelijk gegrond en maatregel van waarschuwing opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 16 januari 2023 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/708284 / DW RK 21/453 LvB/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

mr. [  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 11 oktober 2021, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 14 december 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Klager heeft zijn klacht aangevuld bij e-mail van 22 november 2022 en met stukken per post, ingekomen op 25 november 2022. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 december 2022 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 16 januari 2023.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder heeft drie dossiers (te weten 18.02684, 19.03272 en 21.00838) op klager in behandeling waarvoor drie dwangbevelen door het Centraal Justitieel Incassobureau zijn uitgevaardigd.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft met betrekking tot dossiernummers 18.02684 en 19.03272 diverse betalingsregelingen getroffen met klager.

-           Omdat klager de overeengekomen betalingsregeling(en) niet correct is nagekomen is op 7 april 2021 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de gemeente Boxtel ten laste van klager ter zake dossiernummers 18.02684 en 19.03272.

-           Op 15 april 2021 is met betrekking tot dossiernummer 21.00838 een betalingsregeling van € 25,- per maand met klager overeengekomen.

-           Op 27 september 2021 is cumulatief derdenbeslag gelegd onder de gemeente Boxtel ten laste van klager ter zake dossiernummer 21.00838.

-           Bij e-mail van 13 oktober 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat ten aanzien van dossiernummer 21.00838 ten onrechte beslag ten laste van klager is gelegd.

-           Op 18 oktober 2021 heeft klager met betrekking tot dossiernummer 19.03272 een aanvullende betalingsregeling getroffen van € 25,- per maand.

3. De klacht

Klager beklaagt zich er – naar de kamer begrijpt – over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: ten onrechte beslag heeft gelegd;

b: klager beweegt tot een verhoogde aflossing terwijl er al beslag ligt onder de gemeente en klager al elke maand het afgesproken bedrag betaalt;

c: geen reactie geeft als klager meerdere malen specificaties opvraagt ten aanzien van de incassokosten, overige kosten en proceskosten en/of een overzicht van de bedragen die worden ingehouden via beslaglegging bij de gemeente.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Klager heeft zijn klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Ingevolge het arrest van 25 juni 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:2450) volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

5.2 Nu uit de klacht, alsmede de overgelegde producties, niet kan worden opgemaakt tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht is gericht dan wel welke gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk is voor het handelen dat door klager ter discussie wordt gesteld, wordt de in de aanhef van deze beslissing vermelde en aan het kantoor waartegen de klacht zich richt verbonden gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat uit de overgelegde producties en het verhandelde ter zitting is gebleken dat klager meermaals overeengekomen betalingsregelingen niet correct is nagekomen. Elke bevestigingsbrief van de overeengekomen betalingsregeling eindigt met de mededeling dat indien niet op tijd wordt betaald, dan wel geen bericht daaromtrent wordt ontvangen, de vordering direct opeisbaar is en verdere beslagmaatregelen zullen worden genomen. Nu klager de betalingsregeling met betrekking tot dossiernummers 18.02684 en 19.03272 niet correct is nagekomen, heeft de gerechtsdeurwaarder op 7 april 2021 terecht beslag gelegd op de uitkering van klager.

5.4 Ten aanzien van het gelegde beslag met betrekking tot dossiernummer 21.00838 overweegt de kamer het volgende. In de door klager overgelegde brief van de gerechtsdeurwaarder van 20 september 2021 is klager geïnformeerd dat de betalingsregeling met betrekking tot dossiernummer 21.00838 is komen te vervallen, omdat klager die regeling niet correct is nagekomen. In de brief is aan klager medegedeeld dat hij een hogere betalingsregeling kan treffen, teneinde verdere maatregelen te voorkomen. Bij e-mail van 21 september 2021 is aangegeven dat indien klager het regelingsbedrag niet verhoogt, de gerechtsdeurwaarder genoodzaakt is om in dossiernummer 21.00838 ook beslag te leggen onder de gemeente Boxtel. Dit heeft de gerechtsdeurwaarder op 27 september 2021 gedaan. Uit de e-mail van de gerechtsdeurwaarder aan klager van 13 oktober 2021 blijkt dat het gelegde beslag met betrekking tot dossiernummer 21.00838 ten onrechte is geweest. Dit klachtonderdeel is daarom terecht voorgesteld.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer dat klager met de e-mails van de gerechtsdeurwaarder van 20 en 21 september 2021, genoemd in rechtsoverweging 5.3, onder druk is gezet om een verhoogde betalingsregeling te treffen in dossiernummer 21.00838, teneinde verdere executiemaatregelen te voorkomen. Uit de overgelegde producties blijkt dat klager op 18 oktober 2021 een aanvullende betalingsregeling heeft getroffen in dossiernummer 19.03272, terwijl in dit dossier al beslag was gelegd. De kamer overweegt dat het op de weg van de gerechtsdeurwaarder had gelegen om in dit geval een meer passende oplossing met klager te bespreken. Te meer nu de gerechtsdeurwaarder op de hoogte was van de financiële situatie van klager en sprake is van één opdrachtgever, namelijk het CJIB.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder op verzoeken van klager vanaf

23 september 2021 diverse specificaties en uitleg over de opbouw van de openstaande vorderingen heeft gekregen. Dit klachtonderdeel stuit hierop af.

5.7 De kamer verklaart de klacht gedeeltelijke gegrond en acht daarvoor de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en geboden. Bij deze maatregel betrekt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder alle kosten met betrekking tot het ten onrechte gelegde beslag aan klager heeft vergoed.

5.8 Wanneer een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard én een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd. Op grond van deze richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij (bijzondere) omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

5.9 Nu de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet het door klager betaalde griffierecht ad € 50,- aan hem dient te vergoeden.

5.10 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klachtonderdelen a en b gegrond;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van waarschuwing op;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht ad € 50,- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. C.W.D. Bom en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2023, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.