ECLI:NL:TGZRAMS:2023:73 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4281

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:73
Datum uitspraak: 21-03-2023
Datum publicatie: 21-03-2023
Zaaknummer(s): A2022/4281
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/Afwijzing
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een neuroloog. Klaagster werd verwezen naar de neuroloog in verband met hevige pijnklachten in haar rug, uitstralende pijnscheuten en fors krachtsverlies in haar rechterbeen na spinaal anesthesie. Na neurologisch onderzoek concludeerde de neuroloog dat er geen sprake was van een zenuwbeknelling of zenuwbeschadiging en stelde zij de diagnose functionele neurologische stoornis (FNS). Klaagster is tegen het einde van het neurologisch consult uit haar rolstoel opgestaan en gevallen. Hierna is bij klaagster een complex regionaal pijnsyndroom (CPRS) ontstaan. Klaagster verwijt de neuroloog zakelijk weergegeven dat deze onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan, een onjuiste diagnose heeft gesteld en geen nazorg heeft gegeven. Het college heeft geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de neuroloog op onjuiste wijze onderzoek heeft verricht en/of daarover onjuist zou hebben verklaard en/of onderzoeksresultaten zou hebben verzonnen. Het college is van oordeel dat de neuroloog conform de professionele standaard onderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan de diagnose FNS kon stellen. Voorts oordeelt het college dat de neuroloog geen tuchtrechtelijk verwijt treft ten aanzien van de val van klaagster en de verleende (na)zorg. Zie voor de VIM (Veilig Incidenten Melden)-melding ten aanzien van de val van klaagster 6.11 van de beslissing. Daarnaast is het college van oordeel dat de neuroloog zich professioneel heeft opgesteld. De klacht is in al haar onderdelen ongegegrond.

A2022/4281

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 21 maart 2023 naar aanleiding van de klacht van:

A,
wonende te B, klaagster,

tegen

C,
neuroloog, werkzaam te D,
verweerster, hierna ook: de neuroloog,
gemachtigde: mr. M.L. Jinkes de Jong, werkzaam te Zoetermeer.

1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 17 mei 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het e-mailbericht met de bijlagen van 16 september 2022 van klaagster;
- het proces-verbaal van het op 12 oktober 2022 gehouden mondelinge vooronderzoek. De zaak is
behandeld op de openbare zitting van 7 februari 2023. De partijen zijn verschenen, klaagster in
gezelschap van haar echtgenoot. De neuroloog werd bijgestaan
door haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster en de
gemachtigde van de neuroloog hebben pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere
partij overgelegd.

2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1 Klaagster had na een operatie onder spinaal anesthesie (verdoving met een ruggenprik) last
van hevige pijnklachten in haar rug en uitstralende pijnscheuten met tevens fors krachtsverlies in
haar rechterbeen. Zij werd voor onderzoek verwezen naar de neuroloog. Na neurologisch onderzoek
concludeerde de neuroloog dat er geen sprake was van een zenuwbeknelling of -beschadiging en stelde
zij de diagnose functionele neurologische stoornis (FNS). Klaagster is tegen het einde van het
neurologisch consult uit haar rolstoel opgestaan en gevallen. Hierna is bij klaagster een complex
regionaal pijnsyndroom (CPRS) ontstaan.

2.2 Klaagster verwijt de neuroloog dat deze onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan, dat
deze een onjuiste diagnose heeft gesteld, dat klaagster is gevallen en dat klaagster geen nazorg heeft gekregen.

2.3 Het college komt tot de conclusie dat de neuroloog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld. Het college licht dat hierna toe.

3. Wat is er precies gebeurd?
3.1 Na een operatie aan haar rechter grote teen op 12 februari 2020 had klaagster hevige
pijnklachten in haar rug en uitstralende pijnscheuten met tevens fors krachtsverlies in haar
rechterbeen. Klaagster weet deze klachten aan een aantal pogingen tot het zetten van de ruggenprik
bij de operatie. Klaagster is door de anesthesist voor mede-beoordeling van haar pijnklachten en
het krachtsverlies verwezen naar de neuroloog.

3.2 In verband met de Covid-19 epidemie was het eerste consult van de neuroloog met klaagster op
19 maart 2020 telefonisch. Hierin heeft de neuroloog de anamnese afgenomen en werd afgesproken een
MRI van de lumbale wervelkolom (LWK) te verrichten. Deze MRI LWK werd op 25 maart 2020 vervaardigd.
Daarop werden geen afwijkingen gevonden, met name geen zenuwbeknelling in de rug en geen
aanwijzingen voor complicaties van de ruggenprik. Deze uitslag heeft de neuroloog telefonisch met
klaagster besproken. De neuroloog heeft klaagster toen aangeraden alvast met fysiotherapie te
starten en heeft tevens een afspraak gemaakt met klaagster voor een fysiek vervolgconsult op 1
april 2020.

3.3 Klaagster kwam bij het vervolgconsult op 1 april 2020 in een manueel aanstuurbare rolstoel en
had gips om haar rechterenkel. De neuroloog heeft opnieuw de anamnese afgenomen en haar daarna op
de onderzoeksbank laten plaatsnemen en lichamelijk onderzocht, waarbij zij onder andere de
spierkracht, coördinatie en reflexen van klaagster heeft getest. Tevens heeft zij klaagster op
beide benen laten staan. Na het lichamelijk onderzoek heeft de neuroloog een Elektromyografie (EMG)
aangevraagd om pathologie van de perifere zenuwen uit te sluiten. De EMG is diezelfde middag
gemaakt. Daarbij werden geen aanwijzingen voor een neuropathie (zenuwaandoening) van de nervus
peroneus (kuitbeenzenuw), tibialis (scheenbeenzenuw) of suralis (huidzenuw onderbeen) rechts
gezien. Deze uitslag heeft de neuroloog dezelfde middag met klaagster besproken.

3.4 In de brief aan de huisarts van klaagster d.d. 1 april 2020 staat over dit consult het
volgende aangetekend (alle citaten voor zover van belang en inclusief eventuele taal- en
typefouten):
“…: bij het van zittende in liggende houding op de onderzoeksbank komen raakt pte met de handen het
rechterbeen aan de bovenkant aan, maar been wordt zonder ondersteuning op de bank gelegd. Barré
negatief, in de armen en linkerbeen geen paresen. Rechterbeen: bij Mingazzini met benen een voor
een afzonderlijk kan pte het rechterbeen even gebogen in de lucht houden, zakt vervolgens
gecontroleerd uit. Rechterbeen blijft in gebogen houding op onderzoeksbank staan. Abductoren en
adductoren rechts MRC 5. M IP/hamstrings/quadriceps rechts intermitterend aanspannen maar zeker MRC
5-. Voetheffers en buigers lastig te testen dor gips, lijken zeker MRC 3. Teenheffers rechts zeker
MRC 3, teenbuigers MRC 0, maar lastig te testen door gips. Pte kan zonder de armen te gebruiken vanuit zittende houding tot stand komen. Vervolgens leunt zij erg op linkerbeen maar kan bij navraag het gewicht wat meer over beide benen verdelen, zakt niet door rechterknie heen.
Sens: globaal intact. Coord: VTNP gb.
Refl: BPR/TPR/KPR/APR allen normaal sym, VZR links plantair (rechts ntb bij gips). Lasègue bdz
negatief.
…………..

Conclusie:
Hevige lumbago en uitstralende pijnscheuten rechterbeen, met tevens fors krachtverlies rechterbeen,
ontstaan na aantal maal poging tot spinaal anesthesie. Geen evidente afwijkingen bij neurol oz, mn
geen paresen in rechter bovenbeen, of er geen milde paresen van voetheffers/-buigers is is lastig
te zeggen. Geen afwijkingen op MRI LSWK. Geen afwijkingen bij EMG. Er is vrijwel zeker sprake van
een functionele neurologische stoornis.
…………..
Beleid:
-Pte denkt na over start psychosomatische fysiotherapie.
-Belafspraak: over 2 weken.”

3.5 De neuroloog heeft tegen het einde van het consult haar diagnose, een FNS, met klaagster
besproken. Zij heeft klaagster uitgelegd dat er een blokkade in haar zenuwstelsel is waardoor de
signalen vanuit haar hersenen naar haar been geblokkeerd worden. De neuroloog heeft geadviseerd met
psychosomatische fysiotherapie te starten. Mindfulness training kan een onderdeel zijn van die
therapie. Tegen het einde van het consult heeft klaagster aan de neuroloog gevraagd of zij kon
staan. De neuroloog heeft daarop bevestigend geantwoord. Klaagster is vervolgens naar het bureau
van de neuroloog gereden, opgestaan uit haar rolstoel en is daarna gevallen. Haar eveneens
aanwezige echtgenoot heeft haar weer in haar rolstoel teruggeholpen. Klaagster gaf daarna geen
pijnklachten aan. Klaagster heeft de diagnose en het behandelvoorstel van de neuroloog niet
geaccepteerd. Klaagster heeft bij brieven van 1 april 2020 en 6 april 2020 haar ontevredenheid
geuit over het verloop van het consult van 1 april 2020.

3.6 De neuroloog heeft op 17 april 2020, na overleg met de klachtenfunctionaris, een VIM-melding
gedaan naar aanleiding van de val van klaagster. De neuroloog heeft klaagster bij brief van 21
april 2020 haar excuses aangeboden voor de val. Op 18 juni 2020 heeft een gesprek tussen de
neuroloog en klaagster plaatsgevonden in aanwezigheid van de klachtenfunctionaris. Dit heeft
partijen niet nader tot elkaar gebracht. Op 14 april 2022 heeft er op initiatief van klaagster een
voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden bij de rechtbank Den Haag, waarbij klaagster, haar
echtgenoot en de neuroloog gehoord zijn.

4. Wat houdt de klacht in?
Volgens klaagster heeft de neuroloog onzorgvuldig en onjuist gehandeld, omdat zij (zakelijk
samengevat):
a) het lichamelijk onderzoek niet juist heeft verricht en daarover onjuist heeft verklaard;
b) de EMG niet adequaat heeft verricht;
c) ten onrechte de diagnose functionele neurologische stoornis heeft gesteld;
d) niet heeft voorkomen dat klaagster is gevallen en daarna geen (na)zorg heeft verleend, waardoor
bij klaagster een CRPS is ontstaan;
e) te laat een VIM-melding heeft gedaan en geweigerd heeft deze ter inzage te verstrekken;
f) zich niet professioneel heeft opgesteld, klaagster niet serieus heeft genomen en meinedige
verklaringen heeft afgelegd.

5. Wat is het verweer?
De neuroloog heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

6. Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.1 De vraag is of de neuroloog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende neuroloog. Bij de beoordeling wordt
rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap
ten tijde van het handelen. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd
genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

Klachtonderdeel a) onjuist verrichten van en onjuist verklaren over lichamelijk onderzoek
6.2 Klaagster verwijt de neuroloog dat zij het lichamelijk onderzoek van 1 april 2020 niet
(voldoende) heeft voorbereid, dat zij geen informatie heeft opgevraagd bij collegae en dat zij de
krachtmetingen niet juist heeft verricht. De neuroloog zou bovendien sommige onderzoeksresultaten
zelf verzonnen hebben. De neuroloog heeft dit gemotiveerd betwist onder verwijzing naar de
aantekeningen in de neurologische decursus, haar brief aan de huisarts van 1 april 2020 en haar
verklaring tijdens het getuigenverhoor. Hieruit is af te leiden dat zij op de hoogte was van de
neurologische voorgeschiedenis van klaagster. Verder heeft zij er op gewezen dat zij al eerder
telefonisch de anamnese had afgenomen en ter voorbereiding de MRI LWK heeft bekeken. De neuroloog
stelt op 1 april 2020 na het opnieuw afnemen van de anamnese een standaard neurologisch onderzoek
te hebben gedaan inclusief de gebruikelijke krachtmetingen. Zij heeft de verschillende functies van
het zenuwstelsel getest, zoals motoriek, coördinatie en reflexen, met speciale focus op het
rechterbeen. Zij heeft haar bevindingen gedetailleerd in het dossier beschreven en met klaagster
besproken, inclusief discrepanties die wijzen op FNS, alsmede psychosomatische fysiotherapie
geadviseerd. In de stelling van klaagster dat de neuroloog sommige onderzoeksresultaten zelf
verzonnen heeft, herkent de neuroloog zich niet.

6.3 Het college heeft geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de neuroloog op onjuiste wijze
onderzoek heeft verricht en/of daarover onjuist zou hebben verklaard en/of onderzoeksresultaten
verzonnen zou hebben. Evenmin heeft het college aanknopingspunten om te oordelen dat de neuroloog
niet van de relevante neurologische voorgeschiedenis van klaagster op de hoogte was. Uit het door
de neuroloog bijgehouden dossier blijkt dat de neuroloog goed geïnformeerd was. De aantekeningen in
het dossier komen verder overeen met de gebruikelijke wijze van het verrichten van een neurologisch
onderzoek. De neuroloog heeft hierover bovendien zowel ter zitting van het college als tijdens het
door klaagster geëntameerde voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank Den Haag consistent
verklaard. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b) het niet juist verrichten van de EMG
6.4 Klaagster verwijt de neuroloog dat het onmogelijk was om bij haar een adequaat EMG te
verrichten omdat klaagster op dat moment gips om haar voet/enkel had en/of omdat de temperatuur van
haar been te laag was. Een EMG is bedoeld om de werking van spieren en zenuwen te controleren. De
neuroloog heeft gemotiveerd betwist dat het niet mogelijk is een adequate EMG te verrichten als een
voet/enkel in het gips zit en/of de temperatuur van het been laag is. Het onderzoek werd wel
enigszins bemoeilijkt doordat klaagster gips om haar rechter enkel en voet had, waardoor de
signalen niet op de standaardplaatsen konden worden gemeten, maar het was niet onmogelijk, aldus de
neuroloog. Met die omstandigheden moet bij de interpretatie van de onderzoeksresultaten wel
rekening worden gehouden en dat is wat de neuroloog naar haar zeggen ook heeft gedaan. Het
elektroden- en naaldonderzoek kon volgens de neuroloog op een adequate manier worden verricht. Zij
kon net boven het gips om de rechter enkel een klein stukje zenuwactiviteit meten. De temperatuur
van het been was volgens de neuroloog boven de drempelwaarde die nodig is om de metingen als
betrouwbaar te classificeren. De neuroloog heeft verklaard dat zij bij klaagster, ondanks dat haar
been wat kouder was en haar rechter voet/enkel in het gips zat, een normale zenuwprikkelgeleiding
heeft gezien en dat er geen aanwijzingen voor een neuropathie waren. Daarvan heeft zij aantekening
gemaakt in de decursus en zij heeft dit vermeld in de brief aan de huisarts. De neuroloog heeft na
het EMG-onderzoek dezelfde dag nog de onderzoeksresultaten met klaagster besproken en haar
conclusies uitgelegd. Het college heeft geen aanknopingspunten om vast te stellen dat de neuroloog
het EMG- onderzoek niet juist zou hebben verricht. Haar beschrijving van de wijze waarop zij het
onderzoek heeft uitgevoerd en daarvan aantekening heeft gemaakt, is conform de professionele
standaard. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel c: ten onrechte de diagnose functionele neurologische stoornis gesteld
6.5 Klaagster verwijt de neuroloog dat de diagnose FNS op basis van ondeugdelijk onderzoek tot
stand is gekomen. De neuroloog heeft aangevoerd dat zij adequaat de anamnese, lichamelijk onderzoek
en aanvullend onderzoek in de vorm van een MRI LWK en EMG heeft verricht. Haar conclusie was dat er
vrijwel zeker sprake was van een FNS bij klaagster. Het college heeft hiervóór, bij de
klachtonderdelen a en b, geoordeeld dat de anamnese en het lichamelijk onderzoek, inclusief de
voorbereiding, en de MRI LWK en de EMG correct zijn uitgevoerd en geïnterpreteerd. Op basis daarvan kon de neuroloog de diagnose FNS stellen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel d: niet voorkomen dat klaagster is gevallen en daarna geen (na)zorg verleend,
waardoor bij klaagster CRPS is ontstaan

6.6 Klaagster verwijt de neuroloog dat zij is gevallen en dat haar daarna geen (na)zorg is
verleend. Hierdoor zou bij klaagster CRPS zijn ontstaan. Klaagster stelt dat het onverantwoord was
dat de neuroloog haar liet staan en dat de neuroloog niet op de hoogte was van haar enkelbreuk en
haar operatieverslag niet gelezen had. De neuroloog heeft over dat laatste tijdens het voorlopig
getuigenverhoor verklaard dat zij inderdaad voorafgaand aan het consult het operatieverslag niet
gelezen had, maar dat zij op de hoogte was van de eerdere fractuur in de rechterteen en dat
klaagster gips om haar enkel droeg.

6.7 Volgens de aantekeningen in het dossier en de verklaringen tijdens de voorlopige
getuigenverhoren heeft klaagster tijdens het consult van 1 april 2020 twee keer gestaan. De eerste
keer was tijdens het lichamelijk neurologisch onderzoek en de tweede keer na het EMG-onderzoek na
terugkeer in de kamer van de neuroloog waar het consult plaatsvond. De tweede keer is klaagster
gevallen. Bij het lichamelijk neurologisch onderzoek kon klaagster volgens de neuroloog zonder haar
handen te gebruiken gaan staan en kon zij op verzoek kortdurend op haar rechterbeen leunen. Dit
heeft de neuroloog ook aangetekend in het dossier. Tegen het einde van het consult heeft klaagster
gevraagd of de neuroloog dacht dat klaagster kon staan. Toen de neuroloog daarop bevestigend
antwoordde, is klaagster met haar rolstoel naar het bureau van de neuroloog gereden en is zij
onverwachts gaan staan, waarna zij gevallen is. De neuroloog heeft verklaard dat het haar spijt dat
klaagster gevallen is, maar dat zij verrast was door het feit dat en de snelheid waarmee klaagster
ging staan. Klaagster is volgens de neuroloog gecontroleerd gevallen en leek geen pijn te hebben.
Haar echtgenoot heeft haar weer in haar rolstoel geholpen. Achteraf had de neuroloog klaagster
wellicht kunnen helpen overeind te komen, zo erkent zij, maar zij was overdonderd door de situatie.

6.8 Klaagster heeft de neuroloog hierna twee brieven geschreven, namelijk een brief gedateerd op
1 april 2020 en een brief gedateerd op 6 april 2020. In de brief van 1 april 2020 werd geen melding
gemaakt van de val of eventuele gevolgen daarvan, maar gaf klaagster blijk van veel vragen, wensen
en ontevredenheid over de diagnose. In de brief van 6 april 2020 vermeldde klaagster wel de val en
de mogelijke schade. In haar brief van 21 april 2020 aan klaagster heeft de neuroloog op de brieven
van klaagster gereageerd, heeft de neuroloog haar excuses voor de val aangeboden, heeft zij een
verwijzing voor een second opinion naar een academisch ziekenhuis aangeboden en heeft zij een
gesprek aangeboden in aanwezigheid van de klachtenfunctionaris.

6.9 Het college oordeelt dat de neuroloog geen tuchtrechtelijk verwijt treft ten aanzien van de
val van klaagster en de verleende (na)zorg. Het college kan niet vaststellen dat er een verband is
met het later bij klaagster ontstane CRPS. De tweede keer dat klaagster ging staan kwam onverwacht en de val leek geen schade tot gevolg te hebben. Klaagster is die keer op eigen initiatief gaan staan. Dit heeft de neuroloog begrijpelijkerwijs overvallen. Het ware beter geweest als de neuroloog klaagster had kunnen opvangen of direct na de val haar in haar rolstoel had kunnen helpen, zoals de neuroloog ook erkend heeft, maar dat is onvoldoende om het handelen van de neuroloog tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten.

6.10 Klaagster maakte in haar brief van 1 april 2020 na het consult zelf geen melding van de val
en de eventuele consequenties. Na het consult van 1 april 2020 was een telefonisch consult gepland
op 15 april 2020. Dit consult heeft klaagster echter zelf afgezegd in haar brief van 6 april 2020.
In deze brief maakte zij wel melding van de val en de mogelijke schade. Daarna heeft de neuroloog
een VIM-melding gedaan. In haar brief van 21 april 2020 heeft de neuroloog haar excuses voor de val
aangeboden en klaagster gezien het in haar geschade vertrouwen een second opinion in een academisch
ziekenhuis aangeboden. Van dit laatste heeft klaagster, voor zover het college bekend, geen gebruik
gemaakt. Het door de neuroloog aangeboden gesprek in aanwezigheid van de klachtenfunctionaris heeft
op 18 juni 2020 plaatsgevonden, maar heeft partijen niet dichter bij elkaar gebracht. Het college
kan voor wat betreft de nazorg niet vaststellen dat de neuroloog tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel e: te laat VIM-melding gedaan en weigering inzage in VIM-melding
6.11 Klaagster verwijt de neuroloog een te late VIM-melding en wenst de VIM-melding ter inzage,
hetgeen de neuroloog geweigerd heeft. De neuroloog heeft toegelicht dat zij in eerste instantie
niet de indruk had dat klaagster schade door de val had opgelopen en dat het poliklinisch minder
gebruikelijk is een VIM-melding te doen na een val. Nadat klaagster in haar brief van 6 april 2020
een klacht had ingediend en melding had gemaakt van de val als incident, heeft de neuroloog in
overleg met de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis alsnog een VIM-melding gedaan. Het college
kan begrijpen dat de neuroloog de val in eerste instantie niet als een incident heeft
gekwalificeerd. Klaagster leek immers geen nadelige gevolgen van de val te hebben ondervonden. Na
de brief van klaagster van 6 april 2020 en na overleg met de klachtenfunctionaris, heeft de
neuroloog een VIM-melding gedaan. Het college acht dat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De interne
melding van een incident maakt op grond van artikel 9 van de Wet Kwaliteit, Klachten en Geschillen
Zorg (Wkkgz) geen onderdeel uit van het patiëntendossier, kan niet gebruikt worden in een
juridische procedure en is niet openbaar (zie hierover recent: Hoge Raad, 10 februari 2023,
ECLI:NL:HR:2023:202, in het bijzonder de rechtsoverwegingen 3.4.2 en 3.4.6). Klaagster kan dan ook
geen inzage in de melding afdwingen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel f: zich niet professioneel opgesteld, klaagster niet serieus genomen en meinedige
verklaringen afgelegd

6.12 De neuroloog heeft gemotiveerd betwist dat zij zich niet professioneel heeft opgesteld en
klaagster niet serieus heeft genomen. De neuroloog heeft zorgvuldig neurologisch onderzoek gedaan
en heeft haar diagnose adequaat onderbouwd en toegelicht, zowel tijdens als na het consult van 1
april 2020, zowel schriftelijk als mondeling en in samenspraak met de klachtenfunctionaris. De neuroloog heeft uitgelegd dat zij een verwijzing naar een psychosomatisch fysiotherapeut zinvol achtte en dat mindfulness training daar een onderdeel van kan zijn. Zij betreurt het dat klaagster zich daardoor niet serieus genomen voelt. Klaagster
verwijt de neuroloog verder dat zij in de brief aan de huisarts van 1 april 2020 geen melding van
de val heeft gemaakt. De neuroloog heeft uitgelegd dat zij bij het schrijven van de brief geen
behandelconsequenties aan de val had verbonden, zodat melding aan de huisarts haar niet
noodzakelijk leek. In de decursus stond de val wel vermeld. De neuroloog heeft tot slot – onder
verwijzing naar het proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor – betwist dat zij meineed
heeft gepleegd.

6.13 Het college ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat de neuroloog zich niet
professioneel zou hebben opgesteld. Uit de stukken en haar verklaringen blijkt dat zij ruim de tijd
voor klaagster heeft genomen, zorgvuldig neurologisch onderzoek heeft gedaan, en zo tot haar
diagnose is gekomen. Het college ziet evenmin aanknopingspunten voor het verwijt dat de neuroloog
klaagster niet serieus heeft genomen. Het door klaagster geëntameerde voorlopig getuigenverhoor
vond plaats ruim twee jaar na het consult van 1 april 2020. Dat de neuroloog zich op dat moment
mogelijk niet meer alle feiten tot in detail kon herinneren, acht het college tuchtrechtelijk niet
verwijtbaar. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat de neuroloog onder ede opzettelijk
onjuist verklaard heeft. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Conclusie
6.14 De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

6 De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, W.R. Kastelein, lid-jurist,
W.P. Vandertop, E.J. van Lindert, W.M. Mulleners, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
F.J.E. van Geijn, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.