Zoekresultaten 151-160 van de 182 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3047

    Klacht IGJ tegen verpleegkundige. De verpleegkundige gaat mee als vrijwilliger bij een vakantie-organisatie voor ouderen met en zonder zorgvraag. Een deelnemer, verder te noemen A., gaat eerst mee als mantelzorger voor zijn dementerende echtgenote. Na het overlijden van zijn echtgenote gaat A. nogmaals mee op een reis, waarbij beklaagde ook vrijwilliger is. Na de reizen ontstaat een in intensiteit snel groeiende vriendschap tussen A. en de verpleegkundige. Er is na verloop van tijd sprake van substantiële financiële donaties aan de verpleegkundige. De IGJ meent dat de verpleegkundige tekort geschoten in de zorg jegens A.. Er was sprake van een zorgrelatie die zij als verpleegkundige had met de echtgenote van A.. Tevens was zij gebonden om zo nodig ook zorg te verlenen aan A., die op dat moment ook klachten had. Desondanks is beklaagde zonder een afkoelingsperiode in acht te nemen een vriendschappelijke band met A. aangegaan. Zij heeft een volmacht geaccepteerd om zijn financiële en medische belangen te behartigen, ze heeft de voorziening in zijn nalatenschap geaccepteerd en andere geschenken en aankopen van hem aangenomen. Zij heeft ten opzichte van A. verschillende rollen (zorgprofessional, vriendin/’adoptiedochter’, gevolmachtigde, executeur testamentair, erfgenaam, ontvanger van geschenken, lening en geld) aangenomen die niet verenigbaar zijn met haar verantwoordelijkheid als zorgprofessional.  De IGJ stelt dat de verpleegkundige aldus in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt door niet te handelen conform haar professionele verantwoordelijkheid. Het tuchtcollege overweegt onder meer dat vast staat dat de verpleegkundige geen zorg heeft verleend aan A.. A. heeft zelf gedurende beide reizen geen zorg afgenomen. Ook is niet gebleken dat A. met de reis is meegegaan met het oogmerk om zelf desnoods zorg te kunnen afnemen. De financiële gunsten die A. haar gaf vonden plaats vanaf ongeveer een half jaar na het overlijden van de echtgenote van A. Een notaris heeft vastgesteld dat A. destijds wilsbekwaam was en dat er geen sprake was van ongepaste invloeden van de verpleegkundige. Het college is van oordeel dat het verband met beklaagdes beroep als verpleegkundige in deze specifieke context onvoldoende overtuigend is komen vast te staan om beklaagde daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De klacht is ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:28 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3264

    Klacht tegen verpleegkundige. Klaagster functioneert al ruim 40 jaar liggend. In verband hiermee heeft zij zeven dagen per week zorg nodig in de vorm van verpleging en verzorging. Hiervoor ontvangt zij een persoonsgebonden budget op grond van de Zorgverzekeringswet. In verband met de aanvraag van een herindicatie is de verpleegkundige, in opdracht van de zorgverzekeraar, bij klaagster op huisbezoek geweest. Hier heeft zij klaagster vragen gesteld om haar zorgbehoefte in kaart te brengen. De aanvraag is vervolgens afgewezen, onder de motivering dat de verpleegkundige niet in de gelegenheid is gesteld om de aanvraag te toetsen door middel van het huisbezoek, omdat klaagster geen antwoord gaf op de inhoudelijke vragen.Klaagster maakt de verpleegkundige een aantal verwijten, onder andere dat zij zich tijdens het huisbezoek niet heeft willen legitimeren, dat het verslag van het huisbezoek onwaarheden bevat en dat de verpleegkundige tijdens het huisbezoek geweigerd heeft bepaalde informatie van haar en de huisarts in ontvangst te nemen. Naar het oordeel van het college zijn de gemaakte verwijten niet terecht. Voor zover klaagster het niet eens is met het systeem van indicatiestelling, overweegt het college dat dit systeem voor de verpleegkundige een gegeven is, waar zij niets aan kan veranderen en waarover haar geen verwijten kunnen worden gemaakt.Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:29 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3234

    Klacht tegen internist, inhoudende dat hij niet heeft toegezien op het zorgvuldig omgaan met het EPD, hij de kritieke toestand van de patiënt niet heeft opgemerkt en is tekortgeschoten in zijn rol als supervisor en opleider. Ook wordt beklaagde verweten dat hij als eindverantwoordelijke op de IC niet het onverwachte en snelle overlijden van de patiënt heeft opgepakt om na te gaan of gedurende de behandeling iets niet goed is verlopen. Tevens zou hij als betrokkene op de IC de casus in de necrologiecommissie mede hebben beoordeeld en daarbij onzorgvuldig hebben gehandeld.Het college is ten aanzien van klachtonderdeel 1 van oordeel dat de verslaglegging te summier is en dat hij als hoofdbehandelaarverantwoordelijk is voor een gedegen dossiervoering. Dit klachtonderdeel is gegrond. Met betrekking tot klachtonderdelen 2,3 en 4 acht het college het handelen van beklaagde medisch technisch correct en te billijken. Voorts valt het beklaagde niet te verwijten dat hij de kans op overlijden niet heeft gecommuniceerd met de nabestaanden daar reeds met de patiënt en diens echtgenoot was gesproken over de psychische belasting van een IC-opname. Klachtonderdelen 5 en 6 zijn eveneens ongegrond. Beklaagde heeft ter zitting verklaard geen betrokkenheid te hebben gehad bij de beoordeling van de casus van de patiënt. Het college constateert dat enkel sprake is van een verwijt en heeft reden om aan het handelen van beklaagde een eenmalig verzuim betreft en legt geen maatregel op.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3236

    Klacht tegen cardioloog, inhoudende dat hij onvoldoende inzicht heeft getoond in de snelheid van achteruitgang van de cardiologische problemen, hij te laat de patiënt en diens echtgenote heeft geïnformeerd over de uitslag van de echo, hij te laat het vervolgconsult heeft ingepland, hij onvoldoende duidelijk heeft gecommuniceerd met de patiënt en nabestaanden, de dossiervoering niet op orde was en hij de huisarts onvoldoende heeft geïnformeerd.Met betrekking tot klachtonderdeel 1 is het college van oordeel dat beklaagde de gezondheidssituatie van de patiënt voldoende serieus heeft genomen en dat hem niet kan worden verweten dat hij onvoldoende inzicht heeft getoond in de snelle achteruitgang van de cardiologische problemen van de patiënt, nu daar geen sprake van was. Het klachtonderdeel is

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:30 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3235

    Klacht tegen internist, inhoudende dat hij de kritieke toestand van de patiënt niet heeft opgemerkt, hij niet heeft toegezien op een correcte naleving van de medicatievoorschriften en hij in zijn rol als supervisor tekort is geschoten. Ook heeft hij op geen enkel moment de ernst van de toestand van de patiënt, noch de kans op overlijden, aan patiënt en nabestaanden gecommuniceerd. Tot slot verwijt klager beklaagde dat hij niet het snelle overlijden van de patiënt heeft opgepakt om na te gaan of iets niet goed is verlopen.Het college oordeelt klachtonderdeel 1, 3 en 5 gegrond. Beklaagde had op grond van de SIRS-criteria de (dreigende) sepsis moeten vaststellen, antibiotica moeten voorschrijven en het lactaat moeten bepalen. Alhoewel de klinische indruk het beeld schetste van een adequaat reagerende patiënt, had beklaagde oog moeten hebben voor deze criteria (ongeacht de cardiale voorgeschiedenis van de patiënt), daar er minstens twee van de vier criteria aanwezig waren. Ook in zijn hoedanigheid van eindverantwoordelijke op de afdeling interne geneeskunde en van supervisor had van beklaagde verwacht mogen worden dat hij zich niet enkel had laten leiden door de cardiale voorgeschiedenis van de patiënt, maar dat hij de aanwezige criteria voor een (dreigende) sepsis had moeten opmerken. Door dit na te laten heeft beklaagde de sepsis ook niet in zijn opleidersrol kunnen betrekken.Met betrekking tot klachtonderdeel 2 is het college van oordeel dat beklaagde het toedienen van de antibiotica mocht overlaten aan de assistent en dat hij er vervolgens vanuit mag gaan dat de opdracht wordt uitgevoerd conform de door hem gegeven instructie. Voor wat betreft klachtonderdeel 4 is het college van oordeel dat het dossier blijk geeft van het feit dat de door hem gestelde diagnose en het door gem gevoerde beleid uitvoerig met de familie is besproken. Nu het college klachtonderdeel 1, 3 en 5 gegrond acht legt het de maatregel van waarschuwing op.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3162

    Beklaagde is als GZ-psycholoog betrokken geweest bij het opstellen van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Het rapport was gemaakt in opdracht van de rechtbank in het kader van een aldaar door klager ingediend verzoek om omgang met de kinderen van zijn ex-partner. Klager verwijt beklaagde dat zij ondanks de door hem aangeleverde informatie onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de aanwezigheid van (stief)ouderverstoting en niet heeft onderkend dat daar sprake van was. De conclusie in het rapport dat klager een mooie aanvulling zou zijn in het leven van de kinderen, maar dat het wegvallen van contact niet leidt tot zorg voor de ontwikkeling van de kinderen is navolgbaar en inzichtelijk, dat geldt ook voor de conclusie dat een gedwongen contact tegen de wens van de kinderen (en de ouders) naar verwachting ernstig nadeel zal opleveren voor de ontwikkeling van de kinderen.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:26 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3361

    Klacht tegen verpleegkundige GGD over het zonder toestemming van klager geven van inlichtingen aan Veilig Thuis over diens minderjarige kinderen. Formeel is de klacht ongegrond omdat beklaagde op basis van artikel 5.2.6 van de WMO en de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling voor verpleegkundigen, verzorgenden en verpleegkundig specialisten, versie 2019, inlichtingen mocht geven indien klager op de hoogte was van het verzoek van Veilig Thuis. Inhoudelijk is de mededeling dat vader minder open lijkt te staan voor contact niet feitelijk en nodeloos tendentieus. Geen maatregel omdat beklaagde tevoren advies had gevraagd aan de aandachtsfunctionaris kindermishandeling binnen de GGD en het college ervan uitgaat dat hij er lering uit heeft getrokken.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:27 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3221

    Klager was gedetineerd in de PI waar beklaagde als huisarts werkt. Klager verwijt beklaagde dat zij de door haar gestelde diagnose PDS onvoldoende toegankelijk heeft gemaakt voor andere zorgverleners. Daarnaast verwijt hij haar een onvoldoende zorgvuldige overdracht. Het college komt tot het oordeel dat beklaagde de (werk)diagnose PDS voor de (opvolgende) zorgverleners voldoende toegankelijk heeft gemaakt en dat een zorgvuldige overdracht voldoende gewaarborgd was. Klacht kennelijk ongegrond. 

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:21 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/0039,0040,0042

    Klachten tegen drie artsen. Klaagsters klagen over de wijze waarop de artsen hun tante (patiënte), die in 2020 is overleden, in haar laatste levensfase hebben behandeld. Vast staat dat patiënte het indienen en de behandeling van deze klachten niet zou hebben gewild. Het college verklaart klaagsters om die reden niet-ontvankelijk in hun klachten.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:22 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/0043

    Klacht tegen verpleegkundige. Klaagsters dienen een klacht in over de behandeling van hun in 2020 overleden tante (patiënte) en ook over hoe zij zelf door de verpleegkundige zijn bejegend. Aangezien vaststaat dat patiënte niet had gewild dat er over de behandeling zou worden geklaagd, verklaart het college klaagsters niet-ontvankelijk voor zover de klacht daarop betrekking heeft. Wat betreft de wijze waarop klaagsters zijn bejegend door de verpleegkundige deelt het college de verwijten niet. Dat deel van de klacht verklaart het college ongegrond.