ECLI:NL:TGZRZWO:2022:28 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3264

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:28
Datum uitspraak: 21-03-2022
Datum publicatie: 28-03-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3264
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. Klaagster functioneert al ruim 40 jaar liggend. In verband hiermee heeft zij zeven dagen per week zorg nodig in de vorm van verpleging en verzorging. Hiervoor ontvangt zij een persoonsgebonden budget op grond van de Zorgverzekeringswet. In verband met de aanvraag van een herindicatie is de verpleegkundige, in opdracht van de zorgverzekeraar, bij klaagster op huisbezoek geweest. Hier heeft zij klaagster vragen gesteld om haar zorgbehoefte in kaart te brengen. De aanvraag is vervolgens afgewezen, onder de motivering dat de verpleegkundige niet in de gelegenheid is gesteld om de aanvraag te toetsen door middel van het huisbezoek, omdat klaagster geen antwoord gaf op de inhoudelijke vragen.Klaagster maakt de verpleegkundige een aantal verwijten, onder andere dat zij zich tijdens het huisbezoek niet heeft willen legitimeren, dat het verslag van het huisbezoek onwaarheden bevat en dat de verpleegkundige tijdens het huisbezoek geweigerd heeft bepaalde informatie van haar en de huisarts in ontvangst te nemen. Naar het oordeel van het college zijn de gemaakte verwijten niet terecht. Voor zover klaagster het niet eens is met het systeem van indicatiestelling, overweegt het college dat dit systeem voor de verpleegkundige een gegeven is, waar zij niets aan kan veranderen en waarover haar geen verwijten kunnen worden gemaakt.Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 21 maart 2022 naar aanleiding van de op 12 augustus 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , verpleegkundige, D, bijgestaan door E, verbonden aan G te H (de gemachtigde).

d e  v e r p l e e g k u n d i g e

1. KERN VAN DE ZAAK EN DE BESLISSING

1.1

Klaagster, 59 jaar, functioneert vanaf haar 17de liggend. In verband hiermee heeft zij zeven dagen per week zorg nodig in de vorm van verzorging en verpleging. Klaagster ontvangt hiervoor een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Vanwege de afloop van haar eerdere pgb-indicatie, heeft klaagster op 1 december 2020 bij zorgverzekeraar F opnieuw een pgb voor verzorging en verpleging aangevraagd.

De verpleegkundige indiceert op verzoek van F aanvragen voor Persoons Gebonden zorg (PGB-zorg) als die van klaagster aan de hand van gestandaardiseerde vragenlijsten. Naar aanleiding van de aanvraag van klaagster is de verpleegkundige op 23 maart 2021 bij klaagster op huisbezoek geweest voor de herindicatiestelling van deze PGB zorg.

Vervolgens is bij besluit van 14 april 2021 op de aanvraag door F beslist. De aanvraag is afgewezen, onder de motivering dat de wijkverpleegkundige niet in de gelegenheid is gesteld om de aanvraag te toetsen door middel van het huisbezoek, omdat klaagster geen antwoord gaf op de inhoudelijke vragen. Doordat klaagster en de huisarts niet hebben meegewerkt aan het huisbezoek, miste F de benodigde informatie om een akkoord af te geven, zo valt in het besluit te lezen.

1.2

Klaagster verwijt de verpleegkundige -zakelijk weergegeven- dat:

  • zij zich niet heeft willen legitimeren bij het huisbezoek. De vraag van de huisarts naar de BIG-registratie werd volgens klaagster genegeerd;
  • aan klaagster inzage in het verslag van het huisbezoek werd geweigerd en ook een kopie werd geweigerd. De advocaat van klaagster heeft meerdere verzoeken gedaan voordat hij inzage kreeg in het verslag. Ook verwijt klaagster de verpleegkundige dat zij geen toegang had tot het eerdere indicatieverslag;
  • de rapportage geen naam, handtekening, BIG-nummer en F-logo bevat;
  • de rapportage onwaarheden bevat, namelijk dat klaagster en de huisarts niet hebben meegewerkt;
  • er tijdens het huisbezoek schriftelijke informatie van klaagster en de huisarts werd geweigerd.

Volgens klaagster heeft de verpleegkundige hiermee de Wet BIG en de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden overtreden.

1.3

Het college verklaart de klacht ongegrond, omdat de verwijten van klaagster niet terecht zijn. Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure tot nu toe is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.

2. DE PROCEDURE TOT NU TOE

Klaagster heeft haar klacht op papier gezet en met bijlagen naar het college gestuurd. Op 12 augustus 2021 heeft het college deze stukken ontvangen. De verpleegkundige heeft vervolgens schriftelijk gereageerd op de klacht en eveneens verschillende bijlagen toegevoegd. Deze reactie heeft het college op 8 oktober 2021 ontvangen. Verder heeft er op 23 december 2021 een mondeling vooronderzoek plaatsgevonden, waarbij beide partijen (klaagster via een videoverbinding) zijn verschenen. De verpleegkundige is daarbij bijgestaan door haar gemachtigde.

3. UITLEG VAN DE BESLISSING

Waarom verklaart het tuchtcollege de klacht ongegrond?

3.1

Vaststaat dat klaagster al ruim 40 jaar zorg behoeft. Het college begrijpt dat het voor klaagster veel impact heeft om telkens, jaar in jaar uit, ‘gekeurd’ te moeten worden, terwijl haar medische situatie alleen maar verslechtert.

Dat neemt niet weg dat de looptijd van een Zvw-pgb beperkt is; volgens het ‘Reglement Zvw-pgb in het kader van Verpleging en Verzorging’ bedraagt de looptijd in beginsel maximaal twee jaar. Het is daarmee onvermijdelijk dat er om de zoveel tijd een herindicatie en daarbij behorend onderzoek met betrekking tot indicatiestelling van de zorg dient plaatst te vinden, hoe frustrerend klaagster dat ook vindt. Dit systeem van indicatiestelling is voor de verpleegkundige een gegeven, waar zij niets aan kan veranderen en waarover haar geen verwijten kunnen worden gemaakt.

In dit geval bestonden er na de aanvraag om herindicatie en de schriftelijke informatie die klaagster daarbij al had gegeven, nog vragen die F voor de definitieve beoordeling van de aanvraag van belang achtte. De verpleegkundige heeft uitvoering gegeven aan deze opdracht vanuit F door een huisbezoek af te leggen, waar zij de betreffende vragen met klaagster wilde bespreken.

3.2

Volgens klaagster heeft de verpleegkundige zich tijdens het huisbezoek niet willen legitimeren. Dit kan het college op grond van de stukken echter niet vaststellen. De verpleegkundige heeft hierover zelf verklaard dat zij zich inderdaad niet gelegitimeerd heeft, maar dat dit niet bewust is gebeurd. Volgens de verpleegkundige is het haar uiteindelijk ontschoten om zich te legitimeren, omdat klaagster direct haar ongenoegen uitte over het nut van het onderzoek.

Omdat partijen op dit punt beiden een andere lezing van de feiten hebben en het college op basis van objectieve bronnen niet kan vaststellen welke lezing juist is, kan het college hier geen uitspraak over doen en kan dit klachtonderdeel niet slagen.

3.3

Daarnaast verwijt klaagster de verpleegkundige inzage in het verslag van het huisbezoek te hebben geweigerd. Dit verwijt is niet terecht.

De verpleegkundige heeft hierover uitgelegd dat dergelijke verzoeken bij F binnenkomen en ook door F worden afgehandeld. Zelf heeft ze niet zo’n verzoek ontvangen. Voor zover F het verzoek van klaagster niet met voortvarendheid heeft afgehandeld, kan dat naar het oordeel van het college niet aan de verpleegkundige worden verweten.

Klaagster heeft er ook op gewezen dat de verpleegkundige zelf geen inzage had in het eerdere indicatieverslag. Het is het college niet duidelijk welk tuchtrechtelijk verwijt de verpleegkundige hiermee gemaakt zou kunnen worden. Zoals door de verpleegkundige uitgelegd, voerde zij een onderzoek uit voor F, die vanwege de nieuwe aanvraag een aantal vragen beantwoord wilde zien. Met die vragen is de verpleegkundige op pad gegaan en dat is ook aan klaagster gecommuniceerd. Voor zover klaagster het niet eens is met deze wijze van onderzoek door F, heeft het college hierboven onder 3.1 al toegelicht dat dat niet onder de beoordeling van het college valt.

Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft klaagster in aanvulling op dit klachtonderdeel nog opgemerkt dat de verpleegkundige tijdens het huisbezoek geen kennis had van welk document dan ook. Gelet hierop was zij onvoldoende tot niet voorbereid, aldus klaagster.

Volgens de verpleegkundige had zij wel degelijk kennisgenomen van deel één en deel twee van het aanvraagformulier en had ze deze ook meegenomen op haar laptop tijdens het huisbezoek.

Omdat klaagster haar verwijt niet heeft onderbouwd en de verpleegkundige dit zelf ontkent, ziet het college geen aanknopingspunten om klaagster hierin te volgen.

3.4

Het volgende verwijt dat klaagster de verpleegkundige maakt, is dat de adviesrapportage geen naam, handtekening, BIG-nummer en F-logo bevat.

Hierover heeft de verpleegkundige naar het oordeel van het college terecht opgemerkt dat deze door F gehanteerde werkwijze haar niet te verwijten valt. Overigens kan in dit geval niet gesproken worden van een standaard adviesrapportage. Omdat de vragen omtrent de zorgvraag tijdens het huisbezoek onbeantwoord zijn gebleven, zijn deze vragen in de adviesrapportage ook niet inhoudelijk beantwoord, maar telkens afgedaan met de opmerking: ‘dit is tijdens het huisbezoek niet inzichtelijk geworden’. Dit is gedaan door een medewerker van F. Deze medewerker heeft ook het advies gegeven om de aanvraag af te wijzen. Voor het overige bevat de rapportage enkel de werkaantekeningen die de verpleegkundige van het huisbezoek heeft gemaakt.

3.5

Volgens klaagster bevat het verslag van het huisbezoek onwaarheden, namelijk dat klaagster en de huisarts niet hebben meegewerkt aan het onderzoek. Ook dit verwijt is niet terecht.

Ondanks dat het college op basis van objectieve bronnen niet kan vaststellen hoe een en ander precies is gegaan, kan het college wel vaststellen dat tijdens het huisbezoek niet tot een beantwoording van de onderzoeksvragen is gekomen. Daarnaast heeft klaagster zelf verklaard dat zij het niet nodig vond om de vragen te beantwoorden die de verpleegkundige stelde, omdat zij de gevraagde informatie volgens haar al had gegeven in het aanvraagformulier. Hieruit kan naar het oordeel van het college worden afgeleid dat klaagster aan het onderzoek niet de medewerking heeft verleend die van haar mocht worden verwacht en die nodig was om de aanvraag te beoordelen. 

3.6

Tot slot verwijt klaagster de verpleegkundige dat zij tijdens het huisbezoek geweigerd heeft bepaalde informatie van haar en de huisarts in ontvangst te nemen.

Het college stelt vast dat de verpleegkundige inderdaad geweigerd heeft een bepaald stuk van klaagster in ontvangst te nemen. Volgens de verpleegkundige betrof het een euthanasieverklaring die klaagster wilde overleggen. Deze wilde de verpleegkundige niet in ontvangst nemen, enerzijds vanwege de gevoeligheid van de daarin opgenomen informatie en anderzijds omdat dit geen feitelijke informatie betrof. Volgens klaagster was het geen euthanasieverklaring die zij wilde overleggen, maar ging het om de brief van de huisarts van 23 maart 2021 die zij als bijlage bij haar klaagschrift heeft gevoegd. Deze brief bevat volgens klaagster wel degelijk feitelijke informatie.

Het college heeft de brief van de huisarts van 23 maart 2021 gelezen. Deze brief bevat een welgemeende noodkreet van klaagsters huisarts over haar situatie. In de brief wordt onder meer ingegaan op de omstandigheid dat sprake is van een uitzichtloos, ondraaglijk lijden en dat klaagster een weloverwogen vraag om euthanasie heeft. De afweging van de verpleegkundige om deze brief niet in ontvangst te nemen omdat deze geen zakelijke input voor de beoordeling oplevert, acht het college navolgbaar. Het verzoek van de verpleegkundige om deze brief per post aan F toe te sturen is in de ogen van het college ook navolgbaar en in deze context niet verwijtbaar.  

Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel niet slaagt.

4.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, B. Nijhuis-Prigge en J. Mulder, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.