ECLI:NL:TGZRZWO:2022:26 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3361

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:26
Datum uitspraak: 15-03-2022
Datum publicatie: 17-03-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3361
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige GGD over het zonder toestemming van klager geven van inlichtingen aan Veilig Thuis over diens minderjarige kinderen. Formeel is de klacht ongegrond omdat beklaagde op basis van artikel 5.2.6 van de WMO en de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling voor verpleegkundigen, verzorgenden en verpleegkundig specialisten, versie 2019, inlichtingen mocht geven indien klager op de hoogte was van het verzoek van Veilig Thuis. Inhoudelijk is de mededeling dat vader minder open lijkt te staan voor contact niet feitelijk en nodeloos tendentieus. Geen maatregel omdat beklaagde tevoren advies had gevraagd aan de aandachtsfunctionaris kindermishandeling binnen de GGD en het college ervan uitgaat dat hij er lering uit heeft getrokken.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG GRONINGEN

Beslissing d.d. 15 maart 2022 naar aanleiding van de op 26 juli 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , verpleegkundige, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. M.F. Mooibroek, advocaat bij KBS Advocaten te Utrecht,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

  • het klaagschrift met bijlage;
  • het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 15 februari 2022 waar beide partijen zijn verschenen, beklaagde bijgestaan door zijn advocaat.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

2.1     Klager is gescheiden vader van twee minderjarige kinderen: E (destijds 9) en F (destijds 11).

2.2     Beklaagde is sinds april 2020 als verpleegkundige bij Jeugdgezinszorg (JGZ) van de GGD G verbonden aan de school van de twee kinderen en verricht daar algemene gezondheidscontroles bij de leerlingen. Op 21 oktober 2020 kwam E, vergezeld door de moeder, bij beklaagde op controle. Bij controle bleek E tegen obesitas aan te zitten.

2.3     Veilig Thuis H (hierna: VT H) heeft beklaagde per e-mail van

9 februari 2021 op de hoogte gebracht dat het vanuit de school een melding had ontvangen waarin zorgen zijn geuit over het gezin en hem gevraagd of VT H hem in verband met het onderzoek voor informatie kon benaderen. 

2.4     Hierop heeft beklaagde de ‘aandachtsfunctionaris kindermishandeling’ binnen de GGD gevraagd of hij deze informatie mocht verstrekken en of hij zich daarbij aan bepaalde (privacy-)regels moest houden. De collega antwoordde dat VT H voor onderzoek informatie bij hem mocht ophalen en heeft hem geadviseerd:

En dat zou ik zekers in een telefonisch gesprek doen.

Ik zou zekers vragen of de ouders hiervan op de hoogte zijn?

Waar zij de info voor gaan gebruiken?

En dat jij de info die zij gebruiken bv in een overdracht, eerst leest voordat het wordt verzonden.”

2.5     Beklaagde heeft onder het kopje ‘over E’ onder meer aan VT H gemeld: “In maart 2020 was er ook een consult gepland maar kwam E niet op de afspraak zonder bericht. Er is geprobeerd vader te bellen, en toen dit niet lukte is moeder gesproken.”

Beklaagde heeft onder het kopje ‘over F ’ onder meer aan VT H gemeld: “Vader lijkt minder open te staan voor contact: In maart 2020 is geprobeerd telefonisch contact te leggen met vader. Hier is niet op gereageerd. Het contact loopt vooral via moeder.”

2.6     Beklaagde heeft bij e-mail van 10 februari 2021 de arts jeugdgezondheidszorg van de GGD gemeld dat hij die ochtend in het kader van een melding informatie over het gezin van klager aan VT H heeft verschaft. “Het gesprek was om informatie op te vragen vanuit de JGZ. Moeder was hiermee akkoord, vader is hierover geïnformeerd. Ouders zijn gescheiden. Ik heb een verslagje van het gesprek al gekregen, kleine wijzigingen aangebracht en weer terug gestuurd. Op het moment dat ik het definitieve verslagje weer terug heb wat ook naar de ouders gaat, zal ik het in het dossier doen.”

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, schending van het beroepsgeheim door zonder klagers toestemming, zonder (een poging tot) overleg met klager en zonder noodzaak in een rapport aan VT H informatie te verstrekken over klager en zijn minderjarige kinderen, zonder dat beklaagde hen ooit had gezien of gesproken. Bovendien bevat de verstrekte informatie tendentieuze opmerkingen, welke klager zonder noodzaak in een negatief daglicht zetten.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert, zakelijk weergegeven, aan dat hij vanwege het onderzoek door VT H op basis van artikel 5.2.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO) en artikel 6 van de KNMG-meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld en de toelichting daarop, een beperkte afwegingsruimte had om te beslissen het beroepsgeheim al dan niet te doorbreken. Beklaagde heeft een zorgvuldige afweging gemaakt alvorens zijn geheimhoudingsplicht te doorbreken, hij heeft de informatie schriftelijk verschaft en daarmee de regie behouden en hij heeft voorafgaand gevraagd of de informatieverstrekking met toestemming of medeweten van de ouders geschiedde. Volgens VT H had de moeder toestemming gegeven en was klager ervan op de hoogte.

De verschafte informatie sloot precies aan op de vraagstelling en kon niet minder vergaand.

De opmerking “Vader lijkt minder open te staan voor contact: In maart 2020 is geprobeerd telefonisch contact te leggen met vader. Hier is niet op gereageerd.” is een zo feitelijk mogelijke opmerking die letterlijk zo in het dossier staat. Omdat klager zonder bericht niet op een afgesproken consult verscheen en telefonisch niet bereikbaar was, is het logisch om te stellen dat klager niet open lijkt te staan voor contact. Door het gebruik van het woord ‘lijkt’ is juist een tendentieuze toon voorkomen.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1 

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

De formele vereisten

5.2

Het door beklaagde genoemde artikel 5.2.6 van de WMO houdt in:

‘Derden die beroepshalve beschikken over inlichtingen die noodzakelijk kunnen worden geacht om een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken, kunnen aan Veilig Thuis deze inlichtingen desgevraagd of uit eigen beweging verstrekken zonder toestemming van degene die het betreft en indien nodig met doorbreking van de plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift op grond van hun ambt of beroep”.

Dit artikel geeft, geen vrijbrief om zonder meer informatie aan Veilig Thuis te geven. Op de achtergrond speelt het conflict tussen de verplichting tot geheimhouding en die om (in dit geval) kinderen te beschermen tegen huiselijk geweld en kindermishandeling. Het college toetst, anders dan beklaagde, diens handelen in dit kader aan de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling voor verpleegkundigen, verzorgenden en verpleegkundig specialisten, versie 2019.

5.3

Nu VT H in het kader van zijn onderzoek naar aanleiding van een melding beklaagde om inlichtingen vroeg, mocht beklaagde ervan uitgaan dat het een kwestie betrof die voldeed aan de vereisten van (onderzoek naar) huiselijk geweld of kindermishandeling die hem in beginsel legitimeerde om zijn beroepsgeheim te doorbreken.

Het is positief dat beklaagde zich heeft gerealiseerd dat hij niet zomaar inlichtingen mocht geven en aan de aandachtsfunctionaris kindermishandeling advies heeft gevraagd.

Zowel de aandachtsfunctionaris als VT H heeft hem laten weten dat voldoende was dat klager op de hoogte was. Dat is in overeenstemming met de regel in de eerdergenoemde meldcode bij informatieverstrekking aan derden, inhoudend dat de ouders moeten weten dat Veilig Thuis een zorgverlener zal benaderen. Klager heeft desgevraagd ter zitting laten weten dat hij mogelijk een bericht van VT H heeft gekregen dat (onder meer) bij de afdeling JGZ van de GGD inlichtingen zouden worden ingewonnen.

Beklaagde had beter zelf nog contact met klager kunnen opnemen, nu daartoe in verband met de aard van de dreiging geen beletsel was. Allereerst had hij daarbij kunnen proberen toestemming te krijgen voor het geven van inlichtingen, waarmee hij mogelijk de relatie met klager in stand had kunnen houden (klager heeft die nu verbroken). Het had ook de gelegenheid geboden om hetgeen in het dossier is genoteerd te toetsen. En tot slot had het hem, gehoord klager ter zitting, een klacht bespaard. Maar het gaat er in het tuchtrecht, zoals onder 5.1 overwogen, niet om of het beter had gekund. Nu beklaagde heeft gehandeld overeenkomstig de voor hem geldende meldcode, kan hem wat de formele kant van de zaak betreft geen verwijt worden gemaakt.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

De inhoud van de inlichtingen

5.4

Anders is dat wat de inhoud van de inlichtingen betreft. Klager heeft gelijk dat de opmerking “Vader lijkt minder open te staan voor contact” nodeloos tendentieus is. Dit strookt ook met het vermelde in de meldcode dat zo min mogelijk oordelen of conclusies moeten worden gegeven. Ook al zou het zo zijn, zoals beklaagde stelt, dat dit zo in het dossier is genoteerd, dan nog had beklaagde zich moeten realiseren dat die conclusie

- hoe voorzichtig ook geformuleerd - niet is te trekken uit een eenmalig niet-verschijnen op een consult en het daarna niet telefonisch bereikbaar zijn. Dit geldt temeer omdat beklaagde klager niet kende en hij die conclusie ook niet zelf had getrokken. Ook had beklaagde zich vanuit zijn functie moeten realiseren dat deze formulering, letterlijk overgenomen in het verslag van VT H, onbedoeld steun zou kunnen lijken voor de stelling van de moeder dat vader de controles in verband met het dreigende overgewicht van E niet serieus nam.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

De maatregel

5.5

Beklaagde heeft vooraf moeite gedaan zich te laten adviseren. Het college heeft voorts het een en ander ter zitting met beklaagde besproken en gaat ervan uit dat hij hier lering uit heeft getrokken. Daarom kan een maatregel achterwege blijven.

6. DE BESLISSING

Het college:

  • verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond zoals hierboven aangegeven;
  • legt aan beklaagde geen maatregel op.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, A.L. Smit, lid-jurist,

R. Broeren-Woudstra, G.C. van der Weerd en B.F.A. Goosselink, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van Y.M.C. Bouman, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  • Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
    - het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
    - als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  • Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  • Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.