ECLI:NL:TGZRZWO:2022:22 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/0043

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:22
Datum uitspraak: 11-03-2022
Datum publicatie: 17-03-2022
Zaaknummer(s): Z2021/0043
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. Klaagsters dienen een klacht in over de behandeling van hun in 2020 overleden tante (patiënte) en ook over hoe zij zelf door de verpleegkundige zijn bejegend. Aangezien vaststaat dat patiënte niet had gewild dat er over de behandeling zou worden geklaagd, verklaart het college klaagsters niet-ontvankelijk voor zover de klacht daarop betrekking heeft. Wat betreft de wijze waarop klaagsters zijn bejegend door de verpleegkundige deelt het college de verwijten niet. Dat deel van de klacht verklaart het college ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 11 maart 2022 naar aanleiding van de op 8 februari 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A en B, wonende te C,

k l a a g s t e r s

-tegen-

D , verpleegkundige, (destijds) werkzaam te E,

bijgestaan door mr. I.P.C. Sindram, advocaat te Nijmegen,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 1 februari 2022, waar partijen zijn verschenen. Beklaagde werd vergezeld door haar advocaat.

Deze zaak hangt samen met drie andere klachten van klaagsters, met de kenmerken Z2021/0039, Z2021/0040 en Z2021/0042, die op dezelfde zitting zijn behandeld.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster 1 is een nicht van mevrouw F (hierna: patiënte), klaagster 2 is geregistreerd partner van klaagster 1. Patiënte, geboren in 1926, woonde vanaf april 2017 in G (hierna: zorgcentrum). In maart 2020 werd het zorgcentrum gesloten als gevolg van de coronapandemie. Bezoek was in beginsel niet meer mogelijk. Op 6 april 2020 werd patiënte door specialist ouderengeneeskunde H beoordeeld. Patiënte had volgens H op dat moment nog maar een levensverwachting van één à twee weken. Hierdoor mocht patiënte beperkt bezoek ontvangen. Op 15 april 2020 is patiënte komen te overlijden.  

Beklaagde is een van de zorgverleners die bij de behandeling van patiënte gedurende haar laatste levensdagen betrokken is geweest.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTERS EN DE KLACHT

3.1 Algemeen

In april 2020 ging de gezondheidssituatie van patiënte achteruit. Patiënte bleek terminaal te zijn met een kortdurende levensverwachting. Er werd een palliatief beleid afgesproken. Patiënte zou tot het laatst toe zo comfortabel mogelijk worden verzorgd. Tijdens de bezoeken van klaagsters bleek steeds dat patiënte onvoldoende zorg kreeg en zich niet comfortabel voelde. Klaagsters zijn van mening dat patiënte onnodig heeft geleden in haar laatste levensfase. Patiënte heeft niet tijdig de palliatieve zorg gekregen die zij nodig had en die ook afgesproken was.

3.2 Klacht

Klaagsters verwijten beklaagde – zakelijk weergegeven – dat zij:

1. onvolledig in haar verslaglegging is geweest. In aanwezigheid van een van de klaagsters heeft beklaagde op 11 april 2020 gemeten dat de saturatie 89% was. Deze meting heeft ze niet in het dossier genoteerd. Ook heeft beklaagde niet genoteerd dat patiënte koorts had (38,6°C);

2. patiënte waarschijnlijk niet zorgvuldig heeft overgedragen. Klaagsters vragen zich af of beklaagde de metingen onder 1 wel heeft doorgegeven in het telefonisch contact met de specialist ouderengeneeskunde;

3. een gebrek aan kennis had. Ondanks de saturatiewaarden beweerde beklaagde dat patiënte het niet benauwd had, omdat patiënte dit zelf zou hebben gezegd. Beklaagde heeft geen kennis van stille hypoxemie.

4. de familie zeer onheus heeft bejegend. Toen een van de klaagsters met beklaagde wilde praten over waarom zij dacht dat patiënte het op dat moment benauwd had, zei beklaagde: “En jij moet je mond houden.” Klaagsters vinden deze bejegening volstrekt onacceptabel.

5. een onprofessionele houding heeft gehad, door overtuigd te zijn van haar eigen gelijk. Het verzoek om verzorgenden die patiënte beter kenden bij de beoordeling te betrekken, wees beklaagde af.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

4.1 Ontvankelijkheid klaagsters in klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5

Beklaagde stelt zich primair op het standpunt dat klaagsters niet-ontvankelijk zijn in hun klachten over de zorg van patiënte. Op geen enkele wijze blijkt dat patiënte zou hebben ingestemd met het indienen van de onderhavige klacht. De verhouding tussen patiënte en haar zorgverleners was goed en uit niets blijkt dat patiënte ontevreden was over de zorg.

4.2 Inhoud klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5

Voor het geval klaagsters wel worden ontvangen in hun klacht over de zorg aan patiënte, heeft beklaagde de tegen haar gerichte verwijten ook inhoudelijk gemotiveerd weersproken.

4.3 Reactie klachtonderdeel 4: onheuse bejegening

Dit betreft een klachtonderdeel waarin klaagsters voor zichzelf klagen. Beklaagde herkent zich niet in de woorden die aan haar worden toegeschreven. Zij betwist dat zij “En jij moet je mond houden” of iets vergelijkbaars heeft gezegd tegen een van de klaagsters. Wel was er sprake van een verstoorde communicatie tussen beklaagde en de klaagster die bij patiënte aanwezig was op 11 april 2020. Beklaagde werd die dag gevraagd te komen door de verzorgende van patiënte die de manier waarop de toen aanwezige klaagster met haar communiceerde niet meer aankon. Ook beklaagde heeft de dwingende communicatie van klaagster als erg onprettig ervaren. Klaagster bleef maar herhalen dat patiënte morfine en/of zuurstof moest krijgen, ondanks dat patiënte dat zelf niet wilde en beklaagde dat aan klaagster probeerde uit te leggen. Dat bij beklaagde een gevoel van frustratie ontstond over de gang van zaken en de moeizame communicatie met klaagster, zal vast merkbaar zijn geweest. Dat betekent echter nog niet dat beklaagde klaagster onheus heeft bejegend. Beklaagde heeft zich steeds professioneel opgesteld.  

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1 Ontvankelijkheid klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5

Het college staat allereerst voor de vraag of klaagsters in hun verwijten jegens beklaagde ontvangen kunnen worden voor zover de verwijten betrekking hebben op de zorg aan patiënte. Klaagster 1 is een nicht van de overleden patiënte, klaagster 2 is de partner van klaagster 1 en zij trad op als eerste contactpersoon. Klaagsters beogen als naaste betrekkingen van de overleden patiënte de door de beklaagde verleende zorg aan een tuchtrechtelijke toets te onderwerpen.

Zoals uit artikel 65, eerste lid onder a, van de Wet BIG volgt, wordt een tuchtzaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van onder meer een rechtstreeks belanghebbende. Het recht van een naaste betrekking zoals klaagsters om een klacht in te dienen ten aanzien van de medische behandeling van een overleden patiënt berust niet op een eigen klachtrecht van de naaste betrekking, maar op een klachtrecht dat is afgeleid van de veronderstelde wil van de patiënt. Van belang is dus of klaagsters de veronderstelde wil van patiënte uitdrukken met het indienen van de onderhavige klacht. Aangezien op geen enkele wijze uit het dossier blijkt dat patiënte op enig moment jegens iemand heeft aangegeven dat zij ontevreden was over de verleende zorg, zijn klaagsters hierover bevraagd door het college op de zitting. Klaagsters hebben hierop met zoveel woorden gezegd dat het absoluut niet de bedoeling van patiënte zou zijn geweest dat zij deze klacht hebben ingediend. De beslissing van hen om deze klacht toch in te dienen, vloeit voort uit hun belofte aan patiënte om goed voor haar te zorgen. Klaagsters hebben gemeend dat die belofte met zich brengt dat zij na het overlijden van patiënte deze klacht behoorden in te dienen, omdat klaagsters ontevreden zijn over hoe de zorgverlening verlopen is. Het is op zichzelf te prijzen dat klaagsters ook na het overlijden van patiënte op zo’n betrokken wijze invulling proberen te geven aan hun belofte jegens haar. Tegelijkertijd moet geconcludeerd worden dat vaststaat dat klaagsters met het indienen van deze klacht niet de wil van de overleden patiënte vertegenwoordigen. Dit betekent dat klaagsters niet ontvangen kunnen worden in de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5.

Aan een inhoudelijke beoordeling van de betreffende klachtonderdelen komt het college niet toe.

5.2 Klachtonderdeel 4: onheuse bejegening 

Partijen zijn het erover eens dat het contact tussen beklaagde en een van de klaagsters op 11 april 2020 moeizaam is verlopen. Zij verschillen echter van mening over wat er nu precies over en weer gezegd is op deze datum. Het dossier biedt hierin ook geen uitsluitsel. Dit betekent dat het college niet kan vaststellen wat er werkelijk is gezegd en door wie. Het gevolg hiervan is dat dit klachtonderdeel niet gegrond verklaard kan worden. Daarvoor is namelijk in ieder geval vereist dat vaststaat dat datgene waarover wordt geklaagd ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Nu hiervan geen sprake is, zal dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

- verklaart klaagsters niet-ontvankelijk in klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5; 

- verklaart klachtonderdeel 4 ongegrond.

Aldus gegeven door H.L. Wattel, voorzitter, B. Nijhuis-Prigge en C.J.M. Smulders, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van L.C. Commandeur, secretaris                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  • Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
    - het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
    - als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  • Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  • Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Verbetering van de op 11 maart 2022 gegeven beslissing op de klacht van:

A EN B , wonende te C,

k l a a g s t e r s

-tegen-

D , verpleegkundige, (destijds) werkzaam te E,

bijgestaan door mr. I.P.C. Sindram, advocaat te Nijmegen,

b e k l a a g d e ,

1.     DE OVERWEGING

In deze zaak is op 11 maart 2021 een beslissing gegeven. De voorzitter heeft geconstateerd dat onderaan de beslissing bij de vermelding van de leden-beroepsgenoten, een vergissing is gemaakt. Ten onrechte wordt daar het lid C.J.M. Smulders vermeld in plaats van het lid M.G. Roseboom-Coenen. Het laatstgenoemde lid-beroepsgenoot is degene die – ter vervanging van het eerstgenoemde lid-beroepsgenoot – daadwerkelijk heeft deelgenomen aan de beoordeling van de onderhavige klacht.

De vergissing is een kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel.

Derhalve wordt als volgt beslist.

2.      DE BESLISSING

De beslissing wordt als volgt verbeterd:

Verbetert de beslissing van 11 maart 2022 in dier voege dat op bladzijde 5 “C.J.M. Smulders” wordt vervangen door: “M.G. Roseboom-Coenen”.

Deze verbetering zal worden aangetekend op de beslissing van

11 maart 2022 en maakt door aanhechting onderdeel uit van deze beslissing.

Aldus gegeven op 25 maart 2022 door H.L. Wattel, voorzitter, in tegenwoordigheid van L.C. Commandeur, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris