Zoekresultaten 9901-9910 van de 44810 resultaten
-
ECLI:NL:TGZRSGR:2021:85 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-131
- Datum publicatie: 21-06-2021
- Datum uitspraak: 21-06-2021
- ECLI:NL:TGZRSGR:2021:85
Kennelijk ongegronde klacht tegen een gynaecoloog. De gynaecoloog heeft het onderzoek juist uitgevoerd en heeft op terechte gronden geoordeeld dat er geen sprake is van genitale verminking, vrouwenbesnijdenis of baarmoederverzakking. Dat deze informatie niet aansluit bij hetgeen klaagster voelde of verwachtte, betekent niet dat er sprake zou zijn van verzwijging of onjuiste informatie. Partijen verschillen van mening over de doorverwijzing naar de seksuoloog zodat het College dit niet kan vaststellen.
-
ECLI:NL:TADRAMS:2021:125 Raad van Discipline Amsterdam 21-106/A/A 21-107/A/A
- Datum publicatie: 21-06-2021
- Datum uitspraak: 31-05-2021
- ECLI:NL:TADRAMS:2021:125
Deels gegronde klacht. Het valt verweerster 1 tuchtrechtelijk te verwijten dat zij de opdracht van klaagster heeft aangenomen zonder eerst na te gaan of er sprake was van belangenverstrengeling. Dit terwijl verweerster 1 van meet af aan wist dat zij te maken had met een vroegere wederpartij van een bestaande cliënt van haar. De raad acht hiervoor de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Verweerster 2 heeft voldaan aan de voorwaarden van Gedragsregel 15.
-
ECLI:NL:TADRAMS:2021:126 Raad van Discipline Amsterdam 21-071/A/NH
- Datum publicatie: 21-06-2021
- Datum uitspraak: 31-05-2021
- ECLI:NL:TADRAMS:2021:126
Ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder kon en mocht in het belang van zijn cliënte verlof vragen voor het leggen van conservatoir beslag. Tevens heeft hij een civiele procedure jegens klager aanhangig mogen maken, van schending van Gedagsregel 6 is geen sprake. Klager heeft onvoldoende onderbouwd dat verweerder onjuiste informatie aan de rechter heeft verstrekt en van onnodig grievende uitlatingen is ook geen sprake.
-
ECLI:NL:TNORSHE:2021:16 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/57
- Datum publicatie: 21-06-2021
- Datum uitspraak: 14-06-2021
- ECLI:NL:TNORSHE:2021:16
De klacht van klaagster valt uiteen in de volgende drie klachtonderdelen. 1) De notaris heeft partijdig gehandeld. 2) De notaris heeft onvoldoende zorgvuldigheid betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid en onafhankelijke wilsvorming van de aangetrouwde oom van klaagster (hierna: oom). 3) Klaagster vermoedt dat de notaris het verzorgingstehuis (waar haar tante verbleef) en/of de nicht van haar oom heeft geadviseerd om in strijd met de wet te handelen. De klacht wordt ongegrond verklaard. Hoewel de communicatie met klaagster beter had gekund, is volgens de kamer van de door klaagster gestelde verwijtbare partijdigheid niet gebleken. Verder is de kamer van oordeel dat de notaris in de gegeven situatie voldoende alert is geweest op de wilsbekwaamheid van oom en dat zij een voldoende zorgvuldige invulling heeft gegeven aan haar taak om te waken voor een vrije en onafhankelijke wilsvorming van oom. Ten slotte heeft de kamer geoordeeld dat er geen informatie/aanknopingspunten zijn om tot het oordeel te komen dat de notaris adviezen heeft gegeven die in strijd met de wet zijn.
-
ECLI:NL:TNORAMS:2021:5 Kamer voor het notariaat Amsterdam 692466 / NT 20-46
- Datum publicatie: 21-06-2021
- Datum uitspraak: 10-06-2021
- ECLI:NL:TNORAMS:2021:5
Klagers handelen in deze zaak in de hoedanigheid van rechtsopvolgers onder algemene titel van erflater. Gelet op de ratio van (het opnemen van) de vervaltermijn in de Wna, is de kamer van oordeel dat in een geval als het onderhavige, waarin het klachtrecht van erflater zelf ten aanzien van het handelen van de notaris met betrekking tot de levering van de percelen grond is komen te vervallen, geen plaats is voor een hernieuwd klachtrecht voor klagers sub 1 in hun hoedanigheid als erven of klager sub 2 als legataris. De klachttermijnen voor klagers met betrekking tot de (totstandkoming van de) leveringsakten zijn dus niet gaan lopen vanaf het moment dat klagers (redelijkerwijs) kennis hebben kunnen nemen van de betrokkenheid van de notaris bij de leveringsakten. Bepalend is welke vervaltermijn voor erflater zou hebben gegolden. Klacht niet-ontvankelijk.
-
ECLI:NL:TAHVD:2021:105 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210004D 210007D 210008D 210009D 210010D 210012D
- Datum publicatie: 19-06-2021
- Datum uitspraak: 18-06-2021
- ECLI:NL:TAHVD:2021:105
Dekenbezwaar gericht tegen zes advocaten (verweerders) die in dienst zijn bij BrandMR, een zusteronderneming van SRK Rechtsbijstand B.V. BrandMR verleent op betalende basis rechtsbijstand aan klanten die geen rechtsbijstandverzekering hebben. Op grond van de Voda is het verweerders niet toegestaan om, terwijl zij in dienst zijn bij SRK, rechtsbijstand te verlenen aan klanten van BrandMR, omdat zij alleen klanten mogen bijstaan die verzekerd zijn op grond van een rechtsbijstandverzekering. Het hof is het eens met het standpunt van de deken dat de presentatie van verweerders op de website van BrandMR de indruk wekt dat zij diensten voor BrandMR verrichten en dit een misleidend beeld geeft. Verweerders hebben verklaard dat zij zich destijds op deze wijze op de website van BrandMR hebben gepresenteerd, omdat zij het concept van BrandMR wilden steunen en het er niet mee eens zijn dat zij geen diensten voor BrandMR mochten verrichten. Dit doel rechtvaardigt geenszins de wijze waarop verweerders zich op de website hebben gepresenteerd. De deken heeft verweerders er meerdere keren voor gewaarschuwd dat zij de gedragsregels overtraden en verweerders hebben er willens en wetens voor gekozen om de wijze waarop zij zich op de website presenteren niet in overeenstemming te brengen met de op dat moment geldende regelgeving. Het hof acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Een na de mondelinge behandeling binnengekomen intrekking van het hoger beroep (zonder nadere motivering) van een van de verweerders heeft het hof naast zich neergelegd, in dat stadium is een intrekking zoals bedoeld in artikel 56, vijfde lid van de Advocatenwet niet meer aan de orde.
-
ECLI:NL:TADRSHE:2021:108 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-351/DB/OB
- Datum publicatie: 18-06-2021
- Datum uitspraak: 17-06-2021
- ECLI:NL:TADRSHE:2021:108
Ook indien een advocaat namens zijn cliënt tijdens de onderhandelingen een gewijzigd standpunt zou hebben ingenomen, valt hem hiervan tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Een procespartij mag immers zijn standpunt aanpassen aan gewijzigde inzichten of nader opgekomen belangen. Dit zou slechts anders zijn indien de advocaat opzettelijk zijn standpunt wijzigt met het doel de wederpartij nodeloos te schaden. Daarvan is in deze zaak echter niet gebleken. Klacht kennelijk ongegrond
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2021:61 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 128/2020
- Datum publicatie: 18-06-2021
- Datum uitspraak: 18-06-2021
- ECLI:NL:TGZRZWO:2021:61
Klacht tegen GZ-psycholoog. Klager verblijft in een tbs-instelling. Beklaagde is als regiebehandelaar betrokken bij de behandeling van klager. Klager verwijt beklaagde dat zijn werkuren zijn teruggebracht van 28 naar 20 uur per week. Daarnaast meent hij dat hij geen passende therapie krijgt. De beslissing om het aantal werkuren van klager terug te brengen is ingegeven vanuit het oogpunt van klagers behandeling. De klacht met betrekking hiertoe wordt dan ook ontvankelijk geacht. De beslissing om beklaagde minder uren te laten werken is in overleg met het behandelend team genomen. De behandelaren constateerden dat het (vele) werken werd gebruikt als een vorm van coping omdat klager daarmee niet hoefde na te denken over pijnlijke zaken. De conclusie van het behandelend team dat een te vol programma het behandelproces hindert, is inzichtelijk. Daarmee is ook de beslissing het aantal uren te beperken begrijpelijk en passend bij de behandeling van klager. Uit de beschikbare stukken blijkt dat de behandeling van klager, inclusief therapie, is afgestemd op de bij hem vastgestelde diagnose. Klacht kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2021:130 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.097
- Datum publicatie: 18-06-2021
- Datum uitspraak: 18-06-2021
- ECLI:NL:TGZCTG:2021:130
Klacht tegen psychiater werkzaam voor het NIFP die op verzoek van de Reclassering een indicatiestelling heeft uitgebracht over de plaatsing van klager voor het uitvoeren van de voorwaarden van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling. Klager verwijt de psychiater dat zij zonder dat zij klager daarbij heeft betrokken, heeft geadviseerd tot klagers opname in een kliniek met het op-een-na zwaarste beveiligingsniveau. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.
-
ECLI:NL:TACAKN:2021:39 Accountantskamer Zwolle 20/1841 Wtra AK
- Datum publicatie: 18-06-2021
- Datum uitspraak: 18-06-2021
- ECLI:NL:TACAKN:2021:39
Klacht over samenstellen jaarrekening en over het, als adviseur in het kader van onderhandelingen over overname van de onderneming, opstellen van een overnamebalans. Klacht deels gegrond; strijd met fundamenteel beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid; oplegging maatregel van berisping. De Accountantskamer stelt vast dat de onderneming, zoals vermeld in de jaarrekening, weliswaar een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vormde meteen andere onderneming, maar gesteld noch gebleken is dat de ondernemingen ook voor de loonbelastingbelasting een fiscale eenheid vormden. Voor een dergelijke fiscale eenheid voor de loonbelasting is op grond van artikel 27e van de Wet op de loonbelasting 1964 een beschikking van de inspecteur vereist. Niet gebleken is dat een dergelijke beschikking ten behoeve van de onderneming is afgegeven. Verder heeft een schuldoverneming pas werking tegenover de schuldeiser indien deze voor die overneming zijn toestemming heeft gegeven. Gesteld noch gebleken is dat de Belastingdienst voor de schuldoverneming toestemming heeft gegeven. De onderneming kon dus nog altijd tot betaling worden aangesproken door de Belastingdienst, wat ook daadwerkelijk is gebeurd. De Accountantskamer is daarom van oordeel dat de schuld aan de Belastingdienst in de jaarrekening van de onderneming had moeten worden verwerkt. De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene over de boekjaren voorafgaand aan 2018 de jaarrekening van de onderneming heeft opgesteld. Betrokkene heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat hij niet uitdrukkelijk opdracht had gehad om ook voor het boekjaar 2018 de jaarrekening samen te stellen, maar zoals volgt uit Standaard 4410 paragraaf A45 hoeft een samenstellend accountant niet iedere verslagperiode een nieuwe opdrachtbevestiging of een andere schriftelijke overeenkomst te sturen. Uit niets blijkt dat de onderneming de doorlopende opdracht voor het samenstellen van de jaarrekening voor wat betreft het boekjaar 2018 had beëindigd of dat betrokkene uit eigen beweging zijn werkzaamheden als samenstellend accountant van de onderneming had beëindigd. De enkele verklaring van betrokkene dat hij meende dat hij niet langer samenstellend accountant was is onvoldoende. Nergens blijkt dat betrokkene dat heeft onderkend en hij heeft naar aanleiding hiervan geen maatregel genomen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de onderneming gedurende enkele jaren rekeningen van de accountantsorganisatie niet had betaald. De openstaande vordering van de accountantsorganisatie zou voldaan kunnen worden uit de opbrengst van de verkoop. In zoverre had de accountantsorganisatie dan ook belang bij een goede afloop van het verkooptraject. Betrokkene heeft de bedreiging die uitging van de samenloop van het zijn van financieel adviseur en het belang van de accountantsorganisatie bij een goede afloop van het verkooptraject, niet onderkend en hij heeft naar aanleiding hiervan niet beoordeeld of het nodig was een maatregel te nemen om deze bedreiging weg te nemen.