ECLI:NL:TGZRSGR:2021:107 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2310-2021-014
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2021:107 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-08-2021 |
Datum publicatie: | 03-08-2021 |
Zaaknummer(s): | D2021/2310-2021-014 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een kinderarts. Klager klaagt over de behandeling van zijn minderjarige dochter, gediagnosticeerd met anorexia nervosa. De dochter is ten tijde van het indienen van de klacht twaalf jaar. Klager is als wettelijk vertegenwoordiger van zijn dochter rechtstreeks belanghebbende in deze klacht en bevoegd de klacht in te dienen, zonder dat de dochter met het indienen van de klacht heeft ingestemd. De kinderarts heeft na het somatische deel van de behandeling een juiste doorverwijzing voor het psychiatrische deel van de behandeling gegeven. Klager heeft niet nader onderbouwd waarom het verrichte onderzoek onvoldoende was en niet geconcretiseerd naar wie zijn dochter zou moeten worden doorverwezen. Het dossier biedt geen grond voor het oordeel dat de kinderarts brieven van klager onbeantwoord heeft gelaten dan wel anderszins onzorgvuldig heeft gehandeld door klager onvoldoende te informeren. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C, kinderarts,
werkzaam te D,
beklaagde,
gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 26 januari 2021;
- het aanvullend klaagschrift, ontvangen op 19 februari 2021;
- het verweerschrift met bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 16 juni 2021.
1.2 Het College heeft de klacht op 22 juni 2021 in raadkamer behandeld.
2.
De feiten
2.1 Klager heeft een dochter, geboren in maart 2008 (hierna: de dochter). Op
25 mei 2020 is de dochter door de huisarts met spoed verwezen naar de kinderarts in het E in D (hierna: het ziekenhuis). Daar is zij op 26 mei 2020 opgenomen vanwege haar lage gewicht (26,5 kg bij 147 cm lengte) en bradycardie. Zij is gediagnosticeerd met anorexia nervosa. Op 19 juni 2020 is de dochter ontslagen toen zij somatisch stabiel was.
2.2 Beklaagde is als kinderarts en medisch manager kindergeneeskunde werkzaam in het ziekenhuis. Tijdens de opname van de dochter heeft hij diverse gesprekken met klager gevoerd over onder meer de zorgen rondom de voortgang van de behandeling.
2.3 De kinderarts die de dochter heeft laten opnemen (beklaagde in zaak 2020-109) heeft de dochter voor psychiatrische behandeling verwezen naar F (hierna: F). Daarnaast is de dochter verwezen voor een second opinion/advies verwezen naar de afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie van het G (hierna: G), omdat klager bezwaren had tegen behandeling bij de F. Klager is over dat laatste per mail van 28 juli 2020 geïnformeerd. In het G is in november 2020 een behandeling op de polikliniek voor eetstoornissen gestart.
3.
De klacht
Klager verwijt de beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij:
a) onvoldoende onderzoek heeft verricht en geen behandelplan heeft opgesteld;
b) niet naar het onderliggende probleem heeft gekeken;
c) beslissingen heeft genomen buiten klager om;
d) niet bevoegd is om over klachten tegen de in zijn team werkzame kinderartsen te oordelen.
4. Het standpunt van beklaagde
De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5.
De beoordeling
De ontvankelijkheid van klager
5.1 Volgens artikel 65, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de individuele beroepen in de individuele gezondheidszorg wordt een zaak in eerste aanleg aanhangig gemaakt door indiening van een klaagschrift door een rechtstreeks belanghebbende. Ouders van een minderjarige patiënt zijn als wettelijk vertegenwoordigers aan te merken als rechtstreeks belanghebbenden. Uit artikel 7:447 lid 3 Burgerlijk Wetboek volgt dat de minderjarige patiënt die jonger is dan 16 jaar, vanwege zijn jeugdige leeftijd in beginsel geacht wordt niet in staat te zijn tot een behoorlijke waarneming van zijn belangen op dit punt. Daarom zijn in dat geval in beginsel alleen zijn wettelijke vertegenwoordigers daartoe bevoegd, zonder dat van de instemming van de patiënt behoeft te blijken (zie CTG 1 oktober 2013, ECLI:NL:TGZCTG:2013:110). De dochter was op het moment van het indienen van de klacht twaalf jaar. Het College is daarom van oordeel dat klager als wettelijk vertegenwoordiger van zijn dochter als rechtstreeks belanghebbende kan worden beschouwd en daarom bevoegd is de klacht in te dienen, zonder dat de dochter met het indienen van de klacht heeft ingestemd.
Klachtonderdelen a en b
5.2 De kern van de klacht is dat er bij behandeling in het ziekenhuis niet is gekeken naar de onderliggende problematiek van de (eetstoornis van de) dochter en dat er geen integraal medisch onderzoek is gedaan. Het College is van oordeel dat beklaagde hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. De dochter is in het ziekenhuis behandeld voor wat betreft het somatische deel en daarna voor psychiatrische behandeling verwezen naar een gespecialiseerd centrum voor eetstoornissen (aanvankelijk de F en uiteindelijk naar het G). Beklaagde is bij de behandeling betrokken geweest door diverse gesprekken met behandelend kinderartsen en klager/ouders te voeren over de behandeling van de dochter van klager. Het dossier biedt geen grond voor het oordeel dat in dit verband sprake is van onzorgvuldig handelen door beklaagde. Dit klachtonderdeel faalt.
Klachtonderdeel c
5.3 Klager is over de behandeling en verwijzingen telkens door de behandelaren geïnformeerd. Ook tijdens de met beklaagde gevoerde gesprekken is de behandeling en verwijzing toegelicht. Ook ten aanzien van dit onderdeel is er geen aanleiding om te oordelen dat beklaagde onzorgvuldig heeft gehandeld, zodat dit klachtonderdeel niet slaagt.
Klachtonderdeel d
5.4 Klager heeft in het klaagschrift vermeld dat beklaagde de tuchtklachten zelf is gaan behandelen nadat klager het ziekenhuis heeft gevraagd in te grijpen en passende maatregelen te nemen. Niet duidelijk is waarop klager doelt, nu tuchtklachten immers alleen door het College kunnen worden (en inmiddels zijn) behandeld. Ook dit klachtonderdeel faalt.
5.5 Om bovenstaande redenen zal het College beslissen dat de klacht kennelijk
ongegrond is.
6.
De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
de klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 3 augustus 2021 door P.M. de Keuning, voorzitter,
A.L.M. Mulder en A.E. van ‘t Hoog, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
Y.M.C. Bouman, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.