Zoekresultaten 151-160 van de 185 resultaten
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:36 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/0019
- Datum publicatie: 04-04-2022
- Datum uitspraak: 01-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:36
Klaagster heeft klachten ingediend tegen drie artsen die betrokken zijn geweest bij de opname en behandeling van haar moeder (patiënte) die tijdens de opname in het ziekenhuis is overleden.De onderhavige klacht is gericht tegen de arts-assistent die betrokken was op de avond van de opname van patiënte. Klaagster verwijt beklaagde dat zij ten onrechte met de vochttoediening is gestopt, dat zij heeft nagelaten patiënte te stabiliseren, haar gedurende de nacht aan haar lot heeft overgelaten en dat zij op een misleidende wijze heeft gecommuniceerd.Omdat patiënte in zeer zwakke conditie was op het moment van opname en daarnaast een cardiale voorgeschiedenis had met atriumfibrilleren, pacemaker en een aortaklepstenose, was de door beklaagde in overleg met haar supervisor genomen beslissing het infuus te staken zorgvuldig. Het blijven toedienen van extra vocht via een infuus zou bij een patiënt in deze conditie namelijk een te grote belasting voor het hart kunnen betekenen, terwijl het bestaan van ernstige dehydratie op grond van de bevindingen en na toediening van extra vocht niet (langer) waarschijnlijk was. Omdat ondanks de gedane onderzoeken geen verklaring voor de toestand van patiënte (zoals een ontsteking, longembolie etc.) kon worden gevonden, was er naast het door beklaagde ingezette beleid geen aanvullend medisch ingrijpen aangewezen. Patiënte is vervolgens opgenomen op de afdeling geriatrie, zodat ook niet kan worden geconcludeerd dat zij door toedoen van beklaagde aan haar lot over is gelaten. Van misleidende communicatie is geen sprake. Klacht (kennelijk) ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:37 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/0017
- Datum publicatie: 04-04-2022
- Datum uitspraak: 01-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:37
Klaagster heeft klachten ingediend tegen drie artsen die betrokken zijn geweest bij de opname en behandeling van haar moeder (patiënte) die tijdens de opname in het ziekenhuis is overleden.De onderhavige klacht is gericht tegen de klinisch geriater. Klaagster verwijt haar onder meer dat zij er ten onrechte van uit is gegaan dat patiënte veel vocht vasthield, dat zij met het alleen toedienen van plasmedicatie een onjuiste behandeling heeft gekozen, dat zij klaagster onjuist heeft geïnformeerd en dat zij niet heeft geprobeerd met patiënte te communiceren. Het college oordeelt dat er voldoende aanwijzingen bestonden dat sprake was van enige mate van overvulling bij hartfalen. Het door beklaagde ingezette beleid van toediening van plasmedicatie en monitoring was daarmee geïndiceerd. Omdat andere oorzaken voor de toestand van patiënte al waren uitgesloten dan wel zeer onwaarschijnlijk waren was er behoudens het door beklaagde ingezette beleid geen aanvullend medisch ingrijpen aangewezen. Klacht (kennelijk) ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3258,3259,3260
- Datum publicatie: 04-04-2022
- Datum uitspraak: 01-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:34
Klachten tegen internist-endocrinoloog en twee chirurgen-oncoloog. Als nevenbevinding bij de behandeling van borstkanker wordt een toen nog als goedaardig aangemerkte tumor in de bijnier gevonden. Klaagster verwijt beklaagden o.a. dat zij niet adequaat hebben geacteerd op die nevenbevinding. Volgens beklaagden moet onderscheid worden gemaakt tussen de in 2015 bij klaagster gediagnosticeerde borstkanker en de in 2017 bij haar geconstateerde leiomyosarcoom (wekedelen tumor), waarvan toen pas bleek dat die kwaadaardig was. In 2015 bestonden daarvoor geen objectieve aanwijzingen. Beklaagden stellen dat na de operatie in 2017 is gebleken dat het niet ging om een uitzaaiing van borstkanker maar om een uiterst zeldzame, ‘nieuwe’ bijniertumor, zijnde een wekedelen tumor die laaggradig was. Beklaagden betwisten dat de in 2020 vastgestelde uitzaaiingen het gevolg zijn van ondeugdelijk onderzoek of verkeerd operatief ingrijpen. In 2017 sprake was sprake van een uiterst zeldzame, onvoorzienbare ontwikkeling, te weten een plotseling versnelde tumorgroei (dedifferentiatie) van het leiomyosarcoom, aldus beklaagden. Het college oordeelt dat er naar objectieve maatstaven er geen reden was te veronderstellen dat de tumor in de bijnier in 2015 al kwaadaardig was. Volgens de toepasselijke richtlijnen hoefde geen rekening te worden gehouden met de zeldzame ontwikkeling die zich heeft voorgedaan. Het beleid is in alle fasen van de behandeling verdedigbaar geweest. Klachten ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3047
- Datum publicatie: 31-03-2022
- Datum uitspraak: 29-03-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:32
Klacht IGJ tegen verpleegkundige. De verpleegkundige gaat mee als vrijwilliger bij een vakantie-organisatie voor ouderen met en zonder zorgvraag. Een deelnemer, verder te noemen A., gaat eerst mee als mantelzorger voor zijn dementerende echtgenote. Na het overlijden van zijn echtgenote gaat A. nogmaals mee op een reis, waarbij beklaagde ook vrijwilliger is. Na de reizen ontstaat een in intensiteit snel groeiende vriendschap tussen A. en de verpleegkundige. Er is na verloop van tijd sprake van substantiële financiële donaties aan de verpleegkundige. De IGJ meent dat de verpleegkundige tekort geschoten in de zorg jegens A.. Er was sprake van een zorgrelatie die zij als verpleegkundige had met de echtgenote van A.. Tevens was zij gebonden om zo nodig ook zorg te verlenen aan A., die op dat moment ook klachten had. Desondanks is beklaagde zonder een afkoelingsperiode in acht te nemen een vriendschappelijke band met A. aangegaan. Zij heeft een volmacht geaccepteerd om zijn financiële en medische belangen te behartigen, ze heeft de voorziening in zijn nalatenschap geaccepteerd en andere geschenken en aankopen van hem aangenomen. Zij heeft ten opzichte van A. verschillende rollen (zorgprofessional, vriendin/’adoptiedochter’, gevolmachtigde, executeur testamentair, erfgenaam, ontvanger van geschenken, lening en geld) aangenomen die niet verenigbaar zijn met haar verantwoordelijkheid als zorgprofessional. De IGJ stelt dat de verpleegkundige aldus in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt door niet te handelen conform haar professionele verantwoordelijkheid. Het tuchtcollege overweegt onder meer dat vast staat dat de verpleegkundige geen zorg heeft verleend aan A.. A. heeft zelf gedurende beide reizen geen zorg afgenomen. Ook is niet gebleken dat A. met de reis is meegegaan met het oogmerk om zelf desnoods zorg te kunnen afnemen. De financiële gunsten die A. haar gaf vonden plaats vanaf ongeveer een half jaar na het overlijden van de echtgenote van A. Een notaris heeft vastgesteld dat A. destijds wilsbekwaam was en dat er geen sprake was van ongepaste invloeden van de verpleegkundige. Het college is van oordeel dat het verband met beklaagdes beroep als verpleegkundige in deze specifieke context onvoldoende overtuigend is komen vast te staan om beklaagde daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De klacht is ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:28 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3264
- Datum publicatie: 28-03-2022
- Datum uitspraak: 21-03-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:28
Klacht tegen verpleegkundige. Klaagster functioneert al ruim 40 jaar liggend. In verband hiermee heeft zij zeven dagen per week zorg nodig in de vorm van verpleging en verzorging. Hiervoor ontvangt zij een persoonsgebonden budget op grond van de Zorgverzekeringswet. In verband met de aanvraag van een herindicatie is de verpleegkundige, in opdracht van de zorgverzekeraar, bij klaagster op huisbezoek geweest. Hier heeft zij klaagster vragen gesteld om haar zorgbehoefte in kaart te brengen. De aanvraag is vervolgens afgewezen, onder de motivering dat de verpleegkundige niet in de gelegenheid is gesteld om de aanvraag te toetsen door middel van het huisbezoek, omdat klaagster geen antwoord gaf op de inhoudelijke vragen.Klaagster maakt de verpleegkundige een aantal verwijten, onder andere dat zij zich tijdens het huisbezoek niet heeft willen legitimeren, dat het verslag van het huisbezoek onwaarheden bevat en dat de verpleegkundige tijdens het huisbezoek geweigerd heeft bepaalde informatie van haar en de huisarts in ontvangst te nemen. Naar het oordeel van het college zijn de gemaakte verwijten niet terecht. Voor zover klaagster het niet eens is met het systeem van indicatiestelling, overweegt het college dat dit systeem voor de verpleegkundige een gegeven is, waar zij niets aan kan veranderen en waarover haar geen verwijten kunnen worden gemaakt.Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:29 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3234
- Datum publicatie: 28-03-2022
- Datum uitspraak: 25-03-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:29
Klacht tegen internist, inhoudende dat hij niet heeft toegezien op het zorgvuldig omgaan met het EPD, hij de kritieke toestand van de patiënt niet heeft opgemerkt en is tekortgeschoten in zijn rol als supervisor en opleider. Ook wordt beklaagde verweten dat hij als eindverantwoordelijke op de IC niet het onverwachte en snelle overlijden van de patiënt heeft opgepakt om na te gaan of gedurende de behandeling iets niet goed is verlopen. Tevens zou hij als betrokkene op de IC de casus in de necrologiecommissie mede hebben beoordeeld en daarbij onzorgvuldig hebben gehandeld.Het college is ten aanzien van klachtonderdeel 1 van oordeel dat de verslaglegging te summier is en dat hij als hoofdbehandelaarverantwoordelijk is voor een gedegen dossiervoering. Dit klachtonderdeel is gegrond. Met betrekking tot klachtonderdelen 2,3 en 4 acht het college het handelen van beklaagde medisch technisch correct en te billijken. Voorts valt het beklaagde niet te verwijten dat hij de kans op overlijden niet heeft gecommuniceerd met de nabestaanden daar reeds met de patiënt en diens echtgenoot was gesproken over de psychische belasting van een IC-opname. Klachtonderdelen 5 en 6 zijn eveneens ongegrond. Beklaagde heeft ter zitting verklaard geen betrokkenheid te hebben gehad bij de beoordeling van de casus van de patiënt. Het college constateert dat enkel sprake is van een verwijt en heeft reden om aan het handelen van beklaagde een eenmalig verzuim betreft en legt geen maatregel op.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3236
- Datum publicatie: 28-03-2022
- Datum uitspraak: 25-03-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:31
Klacht tegen cardioloog, inhoudende dat hij onvoldoende inzicht heeft getoond in de snelheid van achteruitgang van de cardiologische problemen, hij te laat de patiënt en diens echtgenote heeft geïnformeerd over de uitslag van de echo, hij te laat het vervolgconsult heeft ingepland, hij onvoldoende duidelijk heeft gecommuniceerd met de patiënt en nabestaanden, de dossiervoering niet op orde was en hij de huisarts onvoldoende heeft geïnformeerd.Met betrekking tot klachtonderdeel 1 is het college van oordeel dat beklaagde de gezondheidssituatie van de patiënt voldoende serieus heeft genomen en dat hem niet kan worden verweten dat hij onvoldoende inzicht heeft getoond in de snelle achteruitgang van de cardiologische problemen van de patiënt, nu daar geen sprake van was. Het klachtonderdeel is
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:30 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3235
- Datum publicatie: 28-03-2022
- Datum uitspraak: 25-03-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:30
Klacht tegen internist, inhoudende dat hij de kritieke toestand van de patiënt niet heeft opgemerkt, hij niet heeft toegezien op een correcte naleving van de medicatievoorschriften en hij in zijn rol als supervisor tekort is geschoten. Ook heeft hij op geen enkel moment de ernst van de toestand van de patiënt, noch de kans op overlijden, aan patiënt en nabestaanden gecommuniceerd. Tot slot verwijt klager beklaagde dat hij niet het snelle overlijden van de patiënt heeft opgepakt om na te gaan of iets niet goed is verlopen.Het college oordeelt klachtonderdeel 1, 3 en 5 gegrond. Beklaagde had op grond van de SIRS-criteria de (dreigende) sepsis moeten vaststellen, antibiotica moeten voorschrijven en het lactaat moeten bepalen. Alhoewel de klinische indruk het beeld schetste van een adequaat reagerende patiënt, had beklaagde oog moeten hebben voor deze criteria (ongeacht de cardiale voorgeschiedenis van de patiënt), daar er minstens twee van de vier criteria aanwezig waren. Ook in zijn hoedanigheid van eindverantwoordelijke op de afdeling interne geneeskunde en van supervisor had van beklaagde verwacht mogen worden dat hij zich niet enkel had laten leiden door de cardiale voorgeschiedenis van de patiënt, maar dat hij de aanwezige criteria voor een (dreigende) sepsis had moeten opmerken. Door dit na te laten heeft beklaagde de sepsis ook niet in zijn opleidersrol kunnen betrekken.Met betrekking tot klachtonderdeel 2 is het college van oordeel dat beklaagde het toedienen van de antibiotica mocht overlaten aan de assistent en dat hij er vervolgens vanuit mag gaan dat de opdracht wordt uitgevoerd conform de door hem gegeven instructie. Voor wat betreft klachtonderdeel 4 is het college van oordeel dat het dossier blijk geeft van het feit dat de door hem gestelde diagnose en het door gem gevoerde beleid uitvoerig met de familie is besproken. Nu het college klachtonderdeel 1, 3 en 5 gegrond acht legt het de maatregel van waarschuwing op.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3162
- Datum publicatie: 17-03-2022
- Datum uitspraak: 15-03-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:25
Beklaagde is als GZ-psycholoog betrokken geweest bij het opstellen van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Het rapport was gemaakt in opdracht van de rechtbank in het kader van een aldaar door klager ingediend verzoek om omgang met de kinderen van zijn ex-partner. Klager verwijt beklaagde dat zij ondanks de door hem aangeleverde informatie onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de aanwezigheid van (stief)ouderverstoting en niet heeft onderkend dat daar sprake van was. De conclusie in het rapport dat klager een mooie aanvulling zou zijn in het leven van de kinderen, maar dat het wegvallen van contact niet leidt tot zorg voor de ontwikkeling van de kinderen is navolgbaar en inzichtelijk, dat geldt ook voor de conclusie dat een gedwongen contact tegen de wens van de kinderen (en de ouders) naar verwachting ernstig nadeel zal opleveren voor de ontwikkeling van de kinderen.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:26 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3361
- Datum publicatie: 17-03-2022
- Datum uitspraak: 15-03-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:26
Klacht tegen verpleegkundige GGD over het zonder toestemming van klager geven van inlichtingen aan Veilig Thuis over diens minderjarige kinderen. Formeel is de klacht ongegrond omdat beklaagde op basis van artikel 5.2.6 van de WMO en de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling voor verpleegkundigen, verzorgenden en verpleegkundig specialisten, versie 2019, inlichtingen mocht geven indien klager op de hoogte was van het verzoek van Veilig Thuis. Inhoudelijk is de mededeling dat vader minder open lijkt te staan voor contact niet feitelijk en nodeloos tendentieus. Geen maatregel omdat beklaagde tevoren advies had gevraagd aan de aandachtsfunctionaris kindermishandeling binnen de GGD en het college ervan uitgaat dat hij er lering uit heeft getrokken.