Zoekresultaten 131-140 van de 185 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:61 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3023

    Klacht tegen bedrijfsarts. Beklaagde hoefde er niet voor te zorgen dat klager niet langer in een voor hem ziekmakende omgeving hoefde te werken. Ook heeft hij zich terecht buiten het arbeidsconflict gehouden. Beklaagde heeft wel ten onrechte het arbeidsconflict en de somatische klachten (in het dossier) van elkaar gescheiden en het dossier gesloten terwijl klager nog niet volledig arbeidsgeschikt was en door hem geadviseerde maatregelen om arbeidsongeschiktheid te voorkomen nog niet waren getroffen. Overige klachtonderdelen ongegrond. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:51 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/73

    Klacht tegen psychotherapeut. Klager lag in echtscheiding toen zijn (ex-)echtgenote cliënte was van beklaagde. Naar aanleiding van informatie van de (ex-)echtgenote dat zij kinderporno zou hebben geconstateerd op de laptop van klager, heeft beklaagde een melding gemaakt bij Veilig Thuis. Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat zij hem meermaals richting derden heeft beschuldigd van het bezitten van kinderporno. De klacht richt zich op aantijgingen die beklaagde heeft gedaan aan de huisarts van (ex)-echtgenote en de Raad voor de Kinderbescherming nadat klager onschuldig is bevonden door de zedenpolitie.Klager heeft bij zijn klacht voldoende rechtstreeks belang nu beklaagde uitlatingen over hem heeft gedaan en voldoende aannemelijk is dat klager hierdoor in zijn belangen kan zijn geschaad.Vast staat dat beklaagde in haar berichten aan de huisarts en de Raad voor de Kinderbescherming heeft vermeld dat op de laptop van klager kinderporno is aangetroffen. Uit de eerdere terugkoppeling van Veilig Thuis, dat de zorgen omtrent zeden niet zijn bevestigd en de politie het dossier heeft gesloten, had het beklaagde duidelijk moeten zijn dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van enig strafbaar handelen door klager. Gelet op deze terugkoppeling had beklaagde in haar brief aan de huisarts en haar bericht aan de Raad voor de Kinderbescherming geen uitlatingen mogen doen over vermeend bezit van kinderporno bij klager. Beklaagde heeft met haar handelen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefening overschreden. Het college verklaart de klacht gegrond en legt de maatregel van berisping op.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:54 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle G2021/3125

    Klachten dat beklaagde zonder reden ontslag uit de FPA heeft geweigerd en dat zij klager niet de zorg heeft verleend die hij nodig had toen hij tijdens zijn opname hartklachten kreeg zijn kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:52 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/020

    klacht tegen huisarts. Klaagster beklaagt zich er over dat de huisarts haar moeder te snel terminaal heeft verklaard, een te hoge dosis Haldol heeft toegediend en haar aan haar lot heeft overgelaten.Het college verklaart alle klachtonderdelen gegrond en legt een berisping op.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:53 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3303 en Z2021/3598

    Klacht tegen GZ-psycholoog/psychotherapeut. Klaagster is eerder gehuwd geweest. Uit dit eerdere huwelijk zijn twee kinderen geboren. De ex-partner van klaagster is in het verleden onder behandeling geweest bij beklaagde. Op enig moment heeft hij beklaagde opnieuw geconsulteerd. Naar aanleiding van dit consult heeft beklaagde voor de ex-partner een “Verklaring omtrent psychologische consultatie” opgesteld. Deze verklaring heeft de ex-partner niet veel later ingebracht in een kortgedingprocedure tussen hem en klaagster.Klaagster verwijt beklaagde onder meer het opstellen van de betreffende verklaring en het verstrekken daarvan aan de ex-partner. Ook verwijt zij beklaagde dat zij zich in de verklaring heeft uitgelaten over klaagster en haar kinderen, dat zij op ondeugdelijke gronden een waardeoordeel heeft gegeven over de ex-partner en dat zij verschillende bepalingen van de Beroepscode voor psychologen heeft geschonden.Klaagster is rechtstreeks belanghebbende, nu beklaagde in haar verklaring uitlatingen heeft gedaan over klaagster en haar kinderen en klaagster door die uitlatingen in haar belangen kon worden geschaad.Het college oordeelt dat beklaagde geen afdoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat haar verklaring zou kunnen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze was opgesteld. Daardoor heeft zij evenmin gewaarborgd dat misbruik zou worden voorkómen van die verklaring en dus van de resultaten van haar beroepsmatig handelen. Beklaagde heeft met haar uitlatingen de voor haar geldende beroepsregels geschonden. Zij had terughoudender moeten zijn in haar uitlatingen, zeker omdat zij wist dat haar cliënt en klaagster in een vechtscheiding verwikkeld waren. Met haar verklaring wekt beklaagde de indruk dat zij een oordeel kon geven over de omgang van klaagster en de ex-partner met hun kinderen, terwijl het in feite slechts het verhaal van de ex-partner betreft.Het college acht de klacht in alle onderdelen gegrond en legt aan beklaagde in haar hoedanigheid van GZ-psycholoog en psychotherapeut de maatregel van berisping op. Kostenveroordeling.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:46 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3154

    Klaagster, vertegenwoordigd door haar dochter, heeft een klacht ingediend tegen drie klinisch geriaters en twee arts assistenten. Beklaagde is een van de betreffende arts assistenten. Klaagster is eerder gediagnosticeerd met dementie en heeft maag-/darmklachten. Met deze klachten is zij, na meerdere onderzoeken, opgenomen ter observatie. Beklaagde is als een van de dienstdoende arts assistenten bij deze opname betrokken geweest. Klaagster verwijt haar onder meer een onjuiste weergave van de heteroanamnese en de klachten en het vervolgens uitzetten van een onjuist onderzoekstraject. Daarbij zou zij klaagster en haar dochter niet serieus hebben genomen. Ook maakt klaagster beklaagde verwijten over de diagnose, de behandeling, de conclusies uit het verrichte onderzoek en de bejegening van klaagster en haar dochter. Klaagster ging ervan uit dat de focus bij de opname zou liggen op haar maag-/darmklachten, maar in plaats daarvan werd de nadruk gelegd op het vergeten te eten en haar dementie.Het college acht de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond. Het college ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de naar aanleiding van het opnamegesprek weergegeven heteroanamnese en klachten. Uitgaande van een juist weergegeven heteroanamnese en juist weergegeven klachten, heeft het college geen reden om het uitgezette onderzoekstraject onjuist te achten.Wat betreft de diagnose volgt het college beklaagde erin dat het vergeten te eten een verschijnsel is dat past bij dementie en dat dat in dit geval een reële mogelijkheid was. Beklaagde heeft dan ook op basis hiervan beleid kunnen uitzetten. Een en ander is telkens met klaagster afgesproken en zij heeft hiermee ingestemd. Ook ten aanzien van het uitgevoerde onderzoek (MMSE screening) en de daaruit getrokken conclusies heeft beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.Van onheuse bejegening van de dochter van klaagster is geen sprake. Ook is niet gebleken dat beklaagde klaagster als wilsonbekwaam heeft behandeld.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:47 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3152

    Klaagster, vertegenwoordigd door haar dochter, heeft een klacht ingediend tegen drie klinisch geriaters en twee arts assistenten. Beklaagde is een van de betreffende geriaters. Klaagster is eerder gediagnosticeerd met dementie en heeft maag-/darmklachten. Met deze klachten is zij, na meerdere onderzoeken, opgenomen geweest ter observatie. Beklaagde is in haar rol van supervisor van de dienstdoende arts assistenten bij deze opname betrokken geweest. Klaagster verwijt haar onder meer een onjuiste weergave van de heteroanamnese en de klachten en het vervolgens uitzetten van een onjuist onderzoekstraject. Daarbij zou zij klaagster en haar dochter niet serieus hebben genomen. Ook maakt klaagster beklaagde verwijten over de diagnose, de behandeling en de conclusies uit het verrichte onderzoek. Klaagster ging ervan uit dat de focus bij de opname zou liggen op haar maag-/darmklachten, maar in plaats daarvan werd de nadruk gelegd op het vergeten te eten en haar dementie.Het college acht de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond. Het college ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de naar aanleiding van het opnamegesprek weergegeven heteroanamnese en klachten. Daarbij acht het college van belang dat een anamnese geen woordelijk gespreksverslag is, maar een weergave (en daarmee interpretatie) van de arts van wat er verteld is. Uitgaande van een juist weergegeven heteroanamnese en juist weergegeven klachten, heeft het college geen reden om het uitgezette onderzoekstraject onjuist te achten.Wat betreft de diagnose volgt het college beklaagde erin dat het vergeten te eten een verschijnsel is dat past bij dementie en dat dat in dit geval een reële mogelijkheid was. Beklaagde heeft dan ook op basis hiervan beleid kunnen uitzetten dan wel als supervisor kunnen accorderen. Een en ander is telkens met klaagster afgesproken en zij heeft hiermee ingestemd.Ook ten aanzien van het uitgevoerde onderzoek (MMSE screening)en de daaruit getrokken conclusies heeft beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:48 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3153

    Klaagster, vertegenwoordigd door haar dochter, heeft een klacht ingediend tegen drie klinisch geriaters en twee arts assistenten. Beklaagde is een van de betreffende arts assistenten. Klaagster is eerder gediagnosticeerd met dementie en heeft maag-/darmklachten. Met deze klachten is zij, na meerdere onderzoeken, opgenomen geweest ter observatie. Beklaagde is als een van de dienstdoende arts assistenten bij de opname betrokken geweest. Klaagster verwijt hem onder meer een onjuiste weergave van de heteroanamnese en de klachten en het vervolgens uitzetten van een onjuist onderzoekstraject. Daarbij zou hij klaagster en haar dochter niet serieus hebben genomen. Ook maakt klaagster beklaagde verwijten over de diagnose, de behandeling, de conclusies uit het verrichte onderzoek en de bejegening van klaagster en haar dochter. Klaagster ging ervan uit dat de focus bij de opname zou liggen op haar maag-/darmklachten, maar in plaats daarvan werd de nadruk gelegd op het vergeten te eten en haar dementie.Het college acht de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond. Van de contacten die beklaagde tijdens de visites met klaagster heeft gehad, ziet het college geen aanleiding voor het oordeel dat de door beklaagde genoteerde anamnese en klachten verkeerd in het dossier zijn genoteerd. Ook ziet het college geen aanleiding om de door beklaagde genoteerde aantekeningen van de bezoeken en het beleid onjuist te achten, dan wel te oordelen dat beklaagde klaagster (en haar dochter) niet serieus zou hebben genomen.Wat betreft de diagnose volgt het college beklaagde erin dat het vergeten te eten een verschijnsel is dat past bij dementie en dat dat in dit geval een reële mogelijkheid was. Beklaagde heeft dan ook op basis hiervan beleid kunnen uitzetten. Een en ander is telkens met klaagster afgesproken en zij heeft hiermee ingestemd. Ook ten aanzien van het uitgevoerde onderzoek (MMSE screening) en de daaruit getrokken conclusies heeft beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.Van onheuse bejegening van de dochter van klaagster is geen sprake. Ook is niet gebleken dat beklaagde klaagster als wilsonbekwaam heeft behandeld.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:49 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3151

    Klaagster, vertegenwoordigd door haar dochter, heeft een klacht ingediend tegen drie klinisch geriaters en twee arts assistenten. Beklaagde is een van de betreffende geriaters. Klaagster is eerder gediagnosticeerd met dementie en is vanwege maag-/darmklachten meerdere malen bij beklaagde op consult geweest en door beklaagde onderzocht. Onder meer heeft beklaagde de PPI’s van klaagster aangepast en heeft zij een gastroscopie laten verrichten, waarbij maagzweren zijn aangetroffen. Nadat klaagster hiervoor was behandeld met medicijnen waren de maagzweren bij een gastroscopie ter controle niet meer te zien. Vanwege terugkerende buikpijnklachten is klaagster vervolgens, na verwijzing van beklaagde, opgenomen ter observatie.Klaagster verwijt beklaagde onder meer dat zij haar niet met voorrang heeft verwezen naar een MDL-arts en dat zij (te) laat een gastroscopie heeft aangevraagd. Ook maakt klaagster beklaagde meerdere verwijten omtrent het gebruik van de PPI’s. Zo meent klaagster dat er een reboundeffect is opgetreden doordat beklaagde het gebruik van de PPI’s ineens, zonder afbouwschema, heeft gestopt. Dit heeft volgens klaagster geleid tot haar maag-/darmklachten.Het college acht de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond. Uit het dossier leidt het college af dat beklaagde bij uitstek heeft gekeken naar de maag-/darmklachten van klaagster. Het college acht het zorgvuldig dat beklaagde, nadat de maagzweren verdwenen waren, ook breder heeft gekeken naar een mogelijke oorzaak van de buikpijnklachten.Wat betreft het gebruik, staken en vervangen van de PPI’s blijkt uit het dossier dat dit telkens in overleg met en met goedkeuring van klaagster heeft plaatsgevonden. Mogelijke bijwerkingen heeft beklaagde nagevraagd bij de farmacotherapeut. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde voldoende onderbouwd dat het reboundeffect in het geval van klaagster niet is opgetreden.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:50 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3150

    Klacht tegen drie klinisch geriaters en twee arts assistenten. Beklaagde is een van de betreffende geriaters. Klaagster is eerder gediagnosticeerd met dementie en is vanwege maag-/darmklachten, na meerdere onderzoeken, opgenomen ter observatie. Beklaagde was in haar rol van supervisor van de dienstdoende arts assistenten bij deze opname betrokken. Klaagster, vertegenwoordigd door haar dochter, verwijt beklaagde dat zij een foute diagnose heeft gesteld, een onjuiste behandeling heeft uitgezet en opgelegd, onjuist onderzoek heeft uitgevoerd en foutieve conclusies heeft getrokken. Ook verwijt zij beklaagde dat zij de dochter van klaagster onheus heeft bejegend en klaagster als wilsonbekwaam heeft behandeld. Klaagster ging ervan uit dat de focus bij de opname zou liggen op haar maag-/darmklachten, maar in plaats daarvan werd de nadruk gelegd op het vergeten te eten en haar dementie.Het college acht de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond. Het college volgt beklaagde erin dat het vergeten te eten een verschijnsel is dat past bij dementie en dat dat in dit geval een reële mogelijkheid was. Beklaagde heeft dan ook op basis hiervan beleid kunnen uitzetten dan wel als supervisor kunnen accorderen. Een en ander is telkens met klaagster afgesproken en zij heeft hiermee ingestemd. Beklaagde heeft op basis van de observaties tijdens de opname kunnen concluderen dat klaagster baat had bij maaltijdtoezicht. Van onheuse bejegening van de dochter van klaagster is geen sprake. Ook is niet gebleken dat beklaagde klaagster als wilsonbekwaam heeft behandeld.