Zoekresultaten 12251-12260 van de 42252 resultaten

  • ECLI:NL:TAHVD:2019:45 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180186

    Klacht tegen advocaat van wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de kantonrechter feitelijk onjuist te informeren. Hij heeft de kantonrechter meegedeeld dat hij namens zijn cliënte aan klagers een tegenaanbod heeft gedaan om de zaak op de rol te laten doorhalen tegen vergoeding van het liquidatietarief, maar dat klagers daarmee niet akkoord gingen. Een dergelijk aanbod was echter niet gedaan. Klacht gegrond. Beslissing van raad wordt vernietigd voor zover daarbij aan verweerder een voorwaardelijke schorsing voor drie maanden is opgelegd in verband met zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in acht klachten, waarop de raad op 11 juni 2018 tegelijk heeft beslist. Het hof heeft vijf van die klachten tegelijk behandeld en legt in die vijf zaken gezamenlijk een onvoorwaardelijk schorsing op van vier weken met ingang van 15 juli 2019. Beslissing van raad wordt voor het overige bekrachtigd. Ook wordt in deze zaak en in de zaken 180180, 180181, 180182 en 180184, gelet op de samenhang en de bijzondere omstandigheden, een  gezamenlijke proceskostenveroordeling van € 1.000,- opgelegd.  

  • ECLI:NL:TGDKG:2019:116 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/645896 / DW RK 18/179

      Beslag te laat overbetekend. Geen reactie op mail. Klacht op deze twee onderdelen gegrond, klacht voor het overige ongegrond. Maatregel van waarschuwing en veroordeling in proceskosten en griffierecht.

  • ECLI:NL:TAHVD:2019:46 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180184

    Klacht tegen advocaat van wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door: - in het beslagrekest en de dagvaarding onwaarheid te spreken: hij heeft ten onrechte vermeld dat enig (inhoudelijk) verweer van klager niet bekend was; - bij dagvaarding onwaarheid te spreken: hij heeft daarin gesteld dat klager niet op de ingebrekestelling heeft gereageerd, terwijl niet is komen vast te staan dat hij de genoemde ingebrekestelling aan klager heeft toegezonden; - de voorzieningenrechter onjuist voor te lichten: in het beslagrekest heeft hij een feitelijk onjuiste weergave gegeven van de contacten met de paardentaxateur, waardoor hij ten onrechte de suggestie heeft gewekt dat er geen tijd meer was om een schriftelijke verklaring van die taxateur af te wachten terwijl die in feite al beschikbaar was; - een brief rechtstreeks aan klager toe te zenden, terwijl hij er op dat moment mee bekend was dat klager werd bijgestaan door een advocaat; - producties die bij de dagvaarding hoorden niet gelijktijdig met toezending aan de rechtbank ook aan de advocaat van klager toe te sturen. Klacht, voor zover aan hof voorgelegd, gegrond. Beslissing van raad wordt vernietigd voor zover daarbij aan verweerder een voorwaardelijke schorsing voor drie maanden is opgelegd in verband met zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in acht klachten, waarop de raad op 11 juni 2018 tegelijk heeft beslist. Het hof heeft vijf van die klachten tegelijk behandeld en legt in die vijf zaken gezamenlijk een onvoorwaardelijk schorsing op van vier weken met ingang van 15 juli 2019. Beslissing van raad wordt voor het overige bekrachtigd. Ook wordt in deze zaak en in de zaken 180180, 180181, 180182 en 180186, gelet op de samenhang en de bijzondere omstandigheden, een gezamenlijke proceskostenveroordeling van € 1.000,-  opgelegd.

  • ECLI:NL:TGDKG:2019:117 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/664653 / DW RK 19/172

      Beslissing op verzet. Gang van zaken bij betekening vonnis. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRARL:2019:118 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-458

    Klaagster heeft diverse verwijten aan verweerster geformuleerd betreffende de behandeling van nevenvorderingen in haar echtscheidingsprocedure. Die zaken speelde in de periode tot juli 2014. De klacht is ingediend in december 2017. De klacht is daarom grotendeels niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de klachttermijn als bedoeld in artikel 46 g lid 1 en 2 Advocatenwet. Na sluiting van het dossier heeft verweerster weliswaar in 2015 nog enige activiteiten ontplooid maar er is geen sprake van inhoudelijke werkzaamheden door verweerster. Dat verwijt is ongegrond. Een deel van de klacht ziet op het verwijt dat verweerster onvoldoende financieel inzicht en kennis had. Klaagster werd dat pas duidelijk een telefoongesprek tussen verweerster en klagers partner op 15 december 2015, waarin verweerster heeft gezegd dat zij niet goed in die materie zat. Als toen pas aan klaagster duidelijk werd wat de gevolgen van het handelen of nalaten van verweerster waren, dan had de klacht binnen een jaar na die datum ingediend moeten worden. Die termijn liep dus op 15 december 2016 af. Ook dit klachtonderdeel is daarom niet-ontvankelijk.  

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2019:156 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/145

    Klaagster verwijt verweerder dat hij 1) het medicijn Repatha heeft voorgeschreven zonder indicatie, 2) medisch onzorgvuldig is opgetreden; door het gebruik van Repatha is bij klaagster een oogprobleem ontstaan en 3) klaagster onbehoorlijk heeft bejegend, door onder meer klaagster te dwingen de medicatie voort te zetten, zich intimiderend te gedragen en de zorgen van klaagster over Repatha te ridiculiseren.   deels gegrond, waarschuwing

  • ECLI:NL:TNORARL:2019:40 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/347507 KL RK 18-190 C/05/347508 KL RK 18-191

    Gezien de MvT moet het begrip belanghebbende als bedoeld in artikel 99 lid 1 Wna ruim uitgelegd worden. De reikwijdte van het belang van een redelijk belanghebbende in de zin van artikel 99 Wna valt echter niet samen met het “algemeen belang”. Een redelijke belanghebbende heeft immers een indirect of afgeleid belang. Daarvan is in het geval van klager naar het oordeel van de kamer geen sprake.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2019:157 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/478

    Longarts wordt verweten niet adequaat genoeg te hebben gereageerd op TBC-infectie van inmiddels overleden patient. De longarts voert verweer.   Ongegrond

  • ECLI:NL:TGZRGRO:2019:49 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2019/22

    Klacht tegen psychiater. Klager is in het kader van een voorwaardelijke veroordeling opgenomen geweest in een forensisch psychiatrisch centrum. Verweerder was daar zijn behandelend psychiater. Klager verwijt verweerder dat deze hem zou hebben gedwongen om depotmedicatie (antipsychotica) in te nemen, onder andere door klager in een isoleercel te plaatsen. Verweerder heeft de klacht betwist. Er is geen sprake geweest van dwangmedicatie. Verweerder heeft klager wel geadviseerd medicatie te gebruiken en klager stemde daar uiteindelijk steeds mee in. Dat klager gesepareerd is geweest, was niet om hem te dingen medicatie te gebruiken maar omdat klager voor ernstig overlast zorgde en dit niet op andere wijze te begrenzen was. Verweerders beschrijving vindt – in tegenstelling tot die van klager – steun in de stukken. Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2019:128 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-041b

    Gegronde klacht tegen een apotheker. De beklaagde heeft erkend dat hij een fout heeft gemaakt  door het verstrekken van een te hoge dosering Atropine, te weten 1%, aan de dochter van klaagster. Het werkproces en de controle daarvan voldeed niet. Naar het oordeel van het College hadden alle stappen van het aanschrijven, controleren tot de eindcontrole van het recept volgens het vierogenprincipe door verschillende personen moeten worden uitgevoerd. Dat is hier niet gebeurd, waardoor de fout heeft kunnen ontstaan en niet tijdig hersteld is. Waarschuwing.