ECLI:NL:TADRSGR:2020:138 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-416/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:138
Datum uitspraak: 26-08-2020
Datum publicatie: 21-09-2020
Zaaknummer(s): 20-416/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond, vanwege gemotiveerde betwisting van verweerder en onvoldoende onderbouwing door klager.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 26 augustus 2020 in de zaak 20-416/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 28 mei 2020 met kenmerk R 2020/40 edl/gh, door de raad ontvangen op 29 mei 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft eerder, op 3 april 2017, bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Door de raad van discipline en vervolgens het hof van discipline is over deze klacht geoordeeld. Mr. H is als getuige gehoord bij de raad van Discipline. Mr. T en accountant de heer R zijn als getuigen gehoord bij het hof van discipline.

1.3    In de uitspraak van het hof van discipline van 20 september 2019 is het volgende vermeld:

“De verklaringen van deze getuigen zijn onverenigbaar met de eerder bij de raad afgelegde verklaring van getuige mr. H. Sterker nog: het hof kan niet anders dan vaststellen dat door (één van) de getuige(n) een meinedige verklaring is afgelegd, bij de raad dan wel het hof.”

1.4    Op 21 november 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft zich op ontoelaatbare wijze gedragen in de klachtprocedure, doordat verweerder onder meer heeft getracht mr. H te beïnvloeden en de moeder van mr. H hierin heeft betrokken.

2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Het verst strekkende verweer is dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht, vanwege een gebrek aan rechtstreeks belang van klager. De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Hoewel klager expliciet heeft gesteld dat hij mr. H niet als getuige heeft opgeroepen, is de voorzitter desondanks van oordeel dat klager onder de gegeven omstandigheden toch ontvankelijk moet worden geacht. Daartoe is met name van belang dat klager niet alleen als advocaat, maar ook als procespartij persoonlijk betrokken is in deze kwestie en de diverse getuigenissen bij de raad en het hof van discipline (mede) zien op klagers positie en zijn kantoor.

4.2    De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klager rust. Dat betekent in dit geval dat klager dient aan te tonen dat verweerder geprobeerd heeft mr. H te beïnvloeden en de moeder van mr. H daarbij heeft betrokken. Verweerder heeft de verwijten gemotiveerd betwist. Tegenover die betwisting heeft klager onvoldoende bewijs overgelegd waaruit de juistheid van zijn stellingen kan worden afgeleid. De enkele verwijzing naar een opmerking in het proces-verbaal van het getuigenverhoor van mr. H is, gezien de uitdrukkelijke betwisting door verweerder, daartoe niet afdoende.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2020.