Zoekresultaten 10141-10150 van de 44767 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2021:57 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-097a

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een verloskundige. Het College overweegt dat er voor de verloskundige goede redenen waren om zich zorgen te maken over het eetpatroon en de (mogelijke) effecten daarvan op de gezondheidstoestand van het gezin, in het bijzonder de kinderen, de (nog ongeboren) baby en klaagster. Daarnaast vormde het tekort aan ijzer bij klaagster daadwerkelijk een gevaar als klaagster bij de bevalling erg zou gaan bloeden. De collega van de verloskundige heeft een melding gemaakt volgens de toepasselijke meldcode “Huiselijk geweld en kindermishandeling” en ingevolge die meldcode behoorde het ook tot haar professionele verantwoordelijkheid om zo te handelen. Zij mocht de melding dus niet achterwege laten. Dat de verloskundige deze melding heeft ondersteund, kan haar daarom niet worden verweten. Het College is voorts van oordeel dat de verloskundige tijdens de visite op 27 december 2018 de juiste afweging heeft gemaakt om de baby van klagers naar de kinderarts te verwijzen. Het College overweegt dat het daarbij aan de verloskundige is om in te schatten of een ambulance moet worden ingeschakeld. Daar bestaat geen verplichting toe en de situatie waarin de baby zich bevond gaf daarvoor ook geen aanleiding. De verloskundige heeft de juiste inschatting gemaakt om geen ambulance in te schakelen. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TAHVD:2021:83 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210062

    Appelverbod. Klager stelt hoger beroep in tegen een verzetsbeslissing van de raad. Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Klager wordt niet-ontvankelijk verklaard.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2021:87 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-879/DB/OB

    Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Klacht over kwaliteit van de dienstverlening deels gegrond. Verweerder heeft onvoldoende gesteld ter onderbouwing van het verzoek tot het vaststellen van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige dochter. Niet is gebleken dat verweerder klaagster correct en volledig heeft geadviseerd over de kansen en risico’s van het door klaagster namens de dochter ingediende verzoek tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud en studie van de dochter. Vast staat dat de rechtbank het verzoek, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie en als niet steunend op de wet, heeft afgewezen. De raad is van oordeel dat verweerder ook op dit punt is tekortgeschoten in zijn bijstand en advisering aan klaagster. Bij het indienen van het verzoekschrift heeft verweerder de door klaagster aangereikte stukken ter onderbouwing van het verzoek tot toevertrouwing van de zoon niet ingediend. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij van oordeel was dat het niet in klaagsters belang was om de stukken in het geding te brengen en dat hij om die reden van het indienen van die stukken heeft afgezien. Het moge zo zijn dat verweerder als dominus litis de leiding van de zaak heeft, maar waar het de taak van de advocaat is om een verzoek deugdelijk te onderbouwen met de voorhanden zijnde stukken en het bovendien voor verweerder duidelijk was dat klaagster er groot belang aan hechtte dat de stukken onder de aandacht van de rechter werden gebracht, had het op zijn weg gelegen om zijn negatieve advies over het in het geding brengen van de stukken schriftelijk aan klaagster uiteen te zetten, opdat hierover bij klaagster geen misverstand zou kunnen ontstaan. Verweerder heeft dit nagelaten, hetgeen hem tuchtrechtelijk moet worden aangerekend. De raad is van oordeel dat de door verweerder genoemde omstandigheden geen rechtvaardiging vormen voor het tijdsverloop tussen het in behandeling nemen van klaagsters zaak en de indiening van het verzoek voorlopige voorzieningen. Een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen heeft immers naar zijn aard een spoedeisend karakter, zodat verweerder bij het opstellen en indienen daarvan voortvarendheid had moeten betrachten. Voor het overige ongegrond. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.

  • ECLI:NL:TGZRGRO:2021:15 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2021/69

    Klacht tegen huisarts. Klaagster wendde zich in 2019 met – onder andere – een plekje op haar bovenlip tot haar huisarts. Beklaagde dacht dat het om een koortslip ging en schreef daarop afgestemde medicatie voor. Ondanks dat de plek niet wegging bleef beklaagde er tijdens volgende consulten van uitgaan dat het om een koortslip ging. Op een bepaald moment werd klaagster door een waarnemer gezien die twijfelde en klaagster doorverwees naar de dermatoloog. Vastgesteld werd dat het plekje een plaveiselcelcarcinoom betrof. Klaagster verwijt beklaagde dat zij niet de juiste diagnose heeft gesteld en klaagster niet heeft doorverwezen. Daarnaast verwijt zij beklaagde het feit dat ze niets meer van haar heeft gehoord. Het college verklaart de klacht gegrond en legt aan beklaagde een waarschuwing op.

  • ECLI:NL:TAHVD:2021:84 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200222

    Klacht van curatoren over advocaat van de failliet. Nadat de raad klagers niet-ontvankelijk hebben verklaard omdat klagers het vermogensrechtelijk nadeel van de gezamenlijke schuldeisers niet voldoende concreet hebben gemaakt, verklaart het hof de curatoren in beroep ontvankelijk in hun klacht. Het hof oordeelt dat de curatoren in het onderhavige geval een klachtrecht toekomt als zij aannemelijk maken dat het beklaagde handelen van de advocaat de vermogensrechtelijke belangen van de gezamenlijke schuldeisers in brede zin raakt of kan raken, waaronder ook valt de belemmering van curatoren bij het onderzoeken van verhaalsmogelijkheden. Niet vereist is dat de curatoren daarbij concrete financiële nadelige gevolgen van de schuldeisers aantonen. In dit geval hebben de curatoren voldoende aannemelijk gemaakt dat zij door het handelen van verweerster maanden later zijn benoemd als curator, zij daardoor pas later de hen toekomende middelen voor verhaal konden inzetten en zij extra uren ten laste van de boedel hebben gemaakt voor de door verweerster geëntameerde beroepsprocedure. Hierdoor hebben de curatoren, als belangenbehartigers van de gezamenlijke schuldeisers, een eigen rechtstreeks belang voldoende aannemelijk gemaakt. De klacht van de curatoren tegen verweerster heeft het hof in beide onderdelen ongegrond verklaard. Verweerster komt als advocaat wederpartij grote vrijheid toe de belangen van haar cliënte te behartigen en zij mag daarbij in beginsel vertrouwen op de informatie die haar cliënte haar verstrekt. Dat het gerechtshof heeft overwogen dat de stellingen van verweerster de grens van het geloofwaardige overschrijden, betekent niet dat verweerster op voorhand nader onderzoek had moeten verrichten naar de juistheid van die stellingen dan wel dat zij die informatie namens haar cliënte niet mocht inbrengen. Ook stond het verweerster vrij een beroepsprocedure namens haar cliënte te entameren tegen de tussentijdse beëindiging van de WSNP, nu haar cliënte daar belang bij had vanwege een reëel zicht op de schone lei.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2021:88 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-743/DB/LI

    Verzet. Klacht tegen advocaat van de wederpartij is door de voorzitter met toepassing van de juiste maatstaf als kennelijk ongegrond afgewezen. Verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRGRO:2021:17 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2020/10

    Beklaagde is als specialist ouderengeneeskunde werkzaam bij de instelling waar de echtgenote van klager opgenomen is geweest. Beklaagde heeft te weinig regie over de gevoerde zorg gevoerd en is niet zorgvuldig geweest ten aanzien van het medicatiebeleid. Daar komt bij dat de beklaagde heeft verzuimd om de familie voldoende bij de behandeling te betrekking en te rapporteren. Het college acht de klacht gedeeltelijk gegrond en legt een waarschuwing op.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2021:55 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-148a

    Klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht tegen een verzekeringsarts. Klaagster heeft vijf andere vergelijkbare klachten ingediend tegen (verzekerings)artsen (die zaken zijn bekend onder dossiernummers 2020-148b, 2020-148c, 2020-148d, 2020-148e en 2020-148f). Klaagster klaagt als collega. Onder omstandigheden kunnen ook collega’s van beroepsbeoefenaren als rechtstreeks belanghebbenden worden beschouwd. In zo’n geval moet de klagende collega als medische professional echter wel een concreet eigen belang hebben, dat bovendien verband houdt met de individuele gezondheidszorg (ECLI:NL:TGZCTG:2017:225). Klaagster klaagt er in feite over dat beklaagde haar werk niet goed gedaan heeft en dat daardoor de cliënt van klaagster is benadeeld. Klaagster heeft echter niet gesteld in welk concreet eigen belang zij daardoor zou zijn geraakt. Ook anderszins is niet gebleken dat klaagster door het handelen van beklaagde in haar professionele autonomie of op een andere manier in een eigen belang is geschaad (ECLI:NL:TGZCTG:2016:155). Klaagster is niet-ontvankelijk verklaard in de klachten.

  • ECLI:NL:TAHVD:2021:81 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210003D

    Dekenbezwaar. Verweerder heeft kort voor de in overleg met hemzelf bepaalde nieuwe zittingsdatum de verdediging neergelegd omdat zijn verzoek om aanhouding was afgewezen en heeft, nadat aldus uitstel was verkregen, zich opnieuw als advocaat van zijn cliënt gesteld om de behandeling van de zaak voort te zetten. Het hof is met de raad van oordeel dat verweerder met het neerleggen van de verdediging een dag vóór de zitting, een disproportioneel middel heeft gehanteerd om voor een tweede maal uitstel te bewerkstelligen. Verweerder heeft daarmee de belangen van de overige procesdeelnemers (zoals het OM, de getuige en zijn raadsman), alsmede de voortgang van het strafproces, nodeloos en op ontoelaatbaar wijze geschaad en hierbij niet de goede rechtsbedeling als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet voor ogen gehad. Dit klemt te meer nu de vervolging van de cliënt van verweerder deel uitmaakte van een veel grotere strafzaak met in totaal twaalf verdachten, waarvoor meerdere zittingsdagen waren gereserveerd. Een dergelijk lichtvaardig onjuist gebruik van een belangrijk middel voor een advocaat om de belangen van zijn cliënt te dienen is bepaald onzorgvuldig en schadelijk voor het aanzien van de advocatuur. Gedeeltelijke vernietiging dekenbezwaar, bekrachtiging maatregel van waarschuwing.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2021:85 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-981/DB/OB

    Vast staat dat verweerster, nadat uitspraak was bepaald, het Hof heeft aangeschreven zonder vooraf verkregen toestemming van klaagsters advocaat. Verweerster heeft toegelicht dat zij de van haar cliënt verkregen informatie onder de aandacht van het Hof heeft willen brengen omdat deze naar haar mening van groot belang was voor de door het Hof te geven beschikking. Ofschoon het de taak van verweerster was om de belangen van haar cliënt te behartigen en de raad begrijpt dat verweerster het in het belang van haar cliënt achtte dat het Hof van de van haar cliënt verkregen informatie op de hoogte werd gesteld, stond het haar niet vrij om die informatie zonder voorafgaande toestemming van klaagsters advocaat aan het hof toe te sturen. Nadat de uitspraak is bepaald, is het de advocaat op grond van gedragsregel 21 lid 3 immers niet geoorloofd zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden. De raad is van oordeel dat verweerster van dit handelen een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweerster is afgegaan op de door haar cliënt aangeleverde gegevens van de website van klaagsters werkgever en klaagsters LinkedIn pagina en naar het oordeel van de raad mocht verweerster ook op die informatie afgaan. Omstandigheden op grond waarvan verweerster de juistheid van de door haar cliënt aangereikte informatie had moeten verifiëren zijn gesteld noch gebleken, terwijl die informatie naar achteraf is gebleken ook juist was. Klachtonderdeel 2 is derhalve ongegrond. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat het stadium van het tot stand brengen van een minnelijke regeling reeds was gepasseerd, omdat klaagster niet bereid was gebleken tot het treffen van een regeling. De raad overweegt dat, als tussen partijen de bereidwilligheid om elkaar tegemoet te komen ontbreekt dan wel in onvoldoende mate aanwezig is, de advocaat uiteindelijk niet veel anders kan dan de opdracht van de cliënt om formele paden te bewandelen te volgen. Het stond verweerster dan ook vrij en het was zelfs haar taak om haar cliënt bij te staan in de procedure bij het Hof en datgene te doen wat in haar ogen in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënt noodzakelijk was. Ook klachtonderdeel 3 is derhalve ongegrond. Klachtonderdeel 1 gegrond, nu verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door te handelen in strijd met gedragsregel 21. De gewraakte brief is conform het verzoek van klaagsters advocaat ingetrokken. Niet is gebleken dat klaagster door het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster enig nadeel heeft ondervonden. Om die reden ziet de raad af van het opleggen van een maatregel.