ECLI:NL:TGZRSGR:2021:55 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-148a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:55
Datum uitspraak: 11-05-2021
Datum publicatie: 11-05-2021
Zaaknummer(s): 2020-148a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht tegen een verzekeringsarts. Klaagster heeft vijf andere vergelijkbare klachten ingediend tegen (verzekerings)artsen (die zaken zijn bekend onder dossiernummers 2020-148b, 2020-148c, 2020-148d, 2020-148e en 2020-148f). Klaagster klaagt als collega. Onder omstandigheden kunnen ook collega’s van beroepsbeoefenaren als rechtstreeks belanghebbenden worden beschouwd. In zo’n geval moet de klagende collega als medische professional echter wel een concreet eigen belang hebben, dat bovendien verband houdt met de individuele gezondheidszorg (ECLI:NL:TGZCTG:2017:225). Klaagster klaagt er in feite over dat beklaagde haar werk niet goed gedaan heeft en dat daardoor de cliënt van klaagster is benadeeld. Klaagster heeft echter niet gesteld in welk concreet eigen belang zij daardoor zou zijn geraakt. Ook anderszins is niet gebleken dat klaagster door het handelen van beklaagde in haar professionele autonomie of op een andere manier in een eigen belang is geschaad (ECLI:NL:TGZCTG:2016:155). Klaagster is niet-ontvankelijk verklaard in de klachten.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , verzekeringsarts,

werkzaam bij UWV,

gemachtigde: mr. drs. G.P. van Delft, werkzaam te Amsterdam.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-              het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 20 oktober 2020;

-              de brief van klaagster van 9 november 2020, met een medische machtiging van D, getekend op 3 november 2020;

-              het verweerschrift;

-              de brief van klaagster, ontvangen op 12 januari 2021;

-              de brief van klaagster, ontvangen op 19 januari 2021;

-              de brief van mr. Van Delft, ontvangen op 22 januari 2021.

1.2       De partijen zijn bij brief van 13 en 26 januari 2021 door de secretaris geïnformeerd dat het College de ontvankelijkheid van klaagster in de klacht in raadkamer zal beoordelen.  

1.3              Het College heeft de klacht op 29 maart 2021 in raadkamer behandeld. 

1.4              De klacht is behandeld tezamen met vijf andere, met de klacht samenhangende zaken. Die zaken zijn bekend onder dossiernummers 2020-148b, 2020-148c, 2020-148d, 2020-148e en 2020-148f.

2.                  De feiten

2.1              Klaagster is BIG-geregistreerd als arts en werkzaam bij E. Zij heeft D (hierna: de cliënt) een aantal keren gesproken in het kader van verzuimbegeleiding, nadat hij op 15 april 2018 arbeidsongeschikt was gemeld wegens gezondheidsklachten. Met het oog op een aanvraag voor de verkorting van de wachttijd WIA/IVA voor de cliënt bij het UWV heeft klaagster op 2 mei 2019 verklaard: “Herstel van functioneren voor betaalde arbeid lijkt mij vrijwel uitgesloten.”

2.2              Beklaagde is als verzekeringsarts werkzaam bij het UWV en heeft de cliënt in verband met de aanvraag voor de verkorting van de wachttijd WIA/IVA op 11 september 2019 beoordeeld en overwogen dat er geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Haar conclusie luidde dat een WIA met verkorte wachttijd niet aan de orde is. De aanvraag is vervolgens afgewezen.

2.3              Klaagster heeft diverse klachten ingediend bij het UWV, die in behandeling zijn genomen door de klachtenambassadeur en de adviseur verzekeringsarts (beklaagde in 2020-148b). In dat kader hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen klaagster en beklaagde, waaronder een driegesprek op 13 januari 2020 tussen klaagster, vergezeld van haar broer, de klachtenambassadeur, beklaagde en de adviseur verzekeringsarts.  

3.                  De klacht

Klaagster verwijt de beklaagde, in de kern, dat zij ondeugdelijk medisch onderzoek heeft verricht en dat haar rapportage niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Daardoor is de cliënt benadeeld.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klaagster en subsidiair de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

Ontvankelijkheid

5.1       De (gemachtigde van) beklaagde heeft primair verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren, nu klaagster bij de indiening van de klacht een concreet belang dient te hebben dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Naar de mening van beklaagde is daar geen sprake van. Klaagster heeft in reactie op het verweer aangevoerd dat zij wel ontvankelijk dient te worden verklaard, nu zij als collega een klacht heeft ingediend die betrekking heeft op (gebrekkig) medisch handelen door een collega-zorgverlener.

Het College overweegt als volgt.

5.2       Op grond van het bepaalde in artikel 65, eerste lid, onder a van de Wet BIG is klaagster alleen bevoegd om te klagen als zij als een ‘rechtstreeks belanghebbende’ kan worden aangemerkt. Rechtstreeks belanghebbenden zijn in ieder geval de patiënt of cliënt zelf en zijn naasten. Klaagster is geen van beiden; zij klaagt als collega.

Onder omstandigheden kunnen ook collega’s van beroepsbeoefenaren als rechtstreeks belanghebbenden worden beschouwd. In zo’n geval moet de klagende collega als medische professional echter wel een concreet eigen belang hebben, dat bovendien verband houdt met de individuele gezondheidszorg (ECLI:NL:TGZCTG:2017:225).

Klaagster klaagt er in feite over dat beklaagde haar werk niet goed gedaan heeft en dat daardoor de cliënt van klaagster is benadeeld. Klaagster heeft echter niet gesteld in welk concreet eigen belang zij daardoor zou zijn geraakt. Ook anderszins is niet gebleken dat klaagster door het handelen van beklaagde in haar professionele autonomie of op een andere manier in een eigen belang is geschaad (ECLI:NL:TGZCTG:2016:155).

5.3       Daarom is het College van oordeel dat klaagster niet-ontvankelijk is in de klacht, zodat het College de klacht niet inhoudelijk kan behandelen.

6.         De beslissing

Het College verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de klacht.

Deze beslissing is gegeven op 11 mei 2021 door N.B. Verkleij, voorzitter,

E.M. Deen, lid-jurist, J. Buitenhuis, H. Donkers en M.A.L. Piegza, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.