Zoekresultaten 571-580 van de 12920 resultaten

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:122 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1796

    Klacht tegen een internist-nefroloog. Patiënt, geboren in 2001, was sinds 2008 bekend met een steroïdresistent nefrotisch syndroom. Hij was in november 2019 door het ziekenhuis, waar de internist werkzaam is, overgenomen van een ander ziekenhuis. Begin juni 2020 was de conclusie dat de nierfunctie van patiënt zo slecht was dat dialyse in afwachting van niertransplantatie onvermijdelijk was. De internist was begin juni 2020 de behandelaar van patiënt en heeft bij hem een dialyselijn geplaatst. Vervolgens is er met dialyseren gestart. Een maand later is patiënt plotseling overleden. Klagers (moeder, stiefvader en broers en zussen van patiënt) verwijten de internist dat hij patiënt en zijn moeder onvoldoende heeft geïnformeerd en geen toestemming van patiënt heeft verkregen om de dialyselijn te plaatsen. Daarmee zou het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt geschonden zijn. Verder wordt de internist verweten dat hij bij het plaatsen van de dialyselijn het verkeerde materiaal heeft gebruikt en dat hij daarna onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de op hem rustende zorgplicht en regiefunctie. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klagers, uitgezonderd de moeder van patiënt, niet-ontvankelijk, en verklaart de klacht ongegrond.  In beroep is de zaak in volle omgang nogmaals voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:116 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1810

    Klacht tegen psychiater. Klagers hebben een klacht ingediend tegen de psychiater, omdat hij één van de auteurs is van een artikel waarin, kort samengevat, een analyse plaatsvindt van complotdenkers. Klagers benoemen zichzelf als personen die door hun omgeving worden beschouwd als complotdenkers, ook al hebben zij onderling verschillende denkbeelden en zien zij hun denkbeelden door de feiten bevestigd. Zij voelen zich aangesproken door wat de psychiater over complotdenkers heeft geschreven en vinden dat de psychiater klachtwaardig jegens hen heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat klagers niet zijn aan te merken als rechtstreeks belanghebbenden en verklaart de klacht niet-ontvankelijk. Het Centraal Tuchtcollege zet de criteria om als rechtstreeks belanghebbende te kunnen worden aangemerkt uiteen en verwerpt vervolgens het beroep van klagers.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:177 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4483

    Klacht tegen een revalidatiearts, ongegrond. Klager die in 2011 is gediagnosticeerd met het Guillain-Barré Syndroom (verder: GBS) was eerst klinisch opgenomen en aansluitend poliklinisch behandeld in een revalidatiecentrum waar de revalidatiearts destijds werkzaam was. Omdat geen indicatie meer bestond voor verdere revalidatie in de tweede lijn is geprobeerd een eerstelijns fysiotherapeut te vinden voor verdere begeleiding van klager. Uiteindelijk is er nog een tweede poliklinische revalidatieperiode aan klager aangeboden voor de duur van acht weken in 2014, waarna de behandeling definitief is geëindigd. Klager verwijt de revalidatiearts onvoldoende onderbouwing van het beleid en onvoldoende informatievoorziening aan klager voorafgaand en volgend op zijn ontslag uit de revalidatie, gebrekkige en oneigenlijke dossiervoering en onvoldoende toezicht op professionele dossiervorming van teamleden, gebrek aan expertise als controlerend/coördinerend revalidatiearts in de periode na ontslag, waardoor er een enorme terugval in het lichamelijk en geestelijk functioneren van klager is opgetreden, onvoldoende zelfreflectie en onvoldoende toetsbare houding in de interne klachtenprocedure naar aanleiding van het ontslag en een onjuist/onwaar verweer gevoerd. Het college is van oordeel dat de revalidatiearts zich behoorlijk heeft ingespannen om voor klager, die tijdig en duidelijk genoeg op de hoogte is gebracht van de beëindiging van de behandeling, een goede vervolgplek te vinden in de eerstelijns fysiotherapeutische zorg. Voorts is uit het dossier een goed beeld te halen van de behandeling van klager, er is geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de revalidatiearts aantekeningen heeft gemaakt die niet strookten met de werkelijkheid of waarheid ( zie ook de beslissing onder 5.3) . Ten aanzien van het derde klachtonderdeel is het college van oordeel dat de revalidatiearts zich meer dan voldoende en conform de aanbevelingen in de richtlijn GBS heeft ingespannen voor klager. Multidisciplinair is op goede gronden besloten de behandeling te beëindigen (zie beslissing onder 3.11). Tenslotte is het college van oordeel dat uit het inhoudelijk verslag van de klachtencommissie van het revalidatiecentrum op geen enkele wijze blijkt dat de revalidatiearts zich niet toetsbaar heeft opgesteld of heeft willen opstellen. Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond

  • ECLI:NL:TGZREIN:2023:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/5051

    Klacht tegen huisarts over onder meer 1) het onderzoeken en behandelen van en voorschrijven van medicatie aan de dochter van klager zonder zijn toestemming en 2) de wijze waarop de huisarts klager heeft geconfronteerd en ondervraagd over een beschuldiging van door klager (vermeend) gepleegd seksueel misbruik. M.b.t. 1) De huisarts heeft in lijn met de KNMG-wegwijzer Toestemming en informatie bij behandeling van minderjarigen haar beleid bepaald en hieraan op basis van goed hulpverlenerschap en binnen de grenzen van wat van haar in het kader van een werkbare bedrijfsvoering mag worden verwacht, uitvoering gegeven. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het standpunt van de huisarts dat zij de medicatie niet heeft voorgeschreven onjuist is. M.b.t. 2) De huisarts had de dochter in het bijzijn van de ouders niet nader moeten bevragen op vermeend misbruik door klager en had meer distantie moeten nemen. Dit klachtonderdeel is gegrond. De andere klachtonderdelen zijn ongegrond. Geen maatregel. Publicatie.  

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:178 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4484

    Klacht tegen een revalidatiearts, kennelijk ongegrond. De revalidatiearts heeft op verzoek van een collega een second opinion verricht bij klager die in 2011 is gediagnosticeerd met het Guillain-Barré Syndroom (verder: GBS) en een klinisch en poliklinisch revalidatie traject heeft doorlopen bij deze collega. Nadien heeft klager een klacht over de revalidatie arts ingediend bij haar werkgever. Klager verwijt de revalidatiearts dat zij onzorgvuldig en onvolledig onderzoek heeft gedaan naar zijn situatie, geen zelfstandige en gedetailleerde mening heeft gegeven over de revalidatiemogelijkheden, zich in de klachtenprocedure wel heeft geëxcuseerd voor haar handelen, maar niet oprecht en puur om ‘haar straatje schoon te vegen’ en als laatste klager onvoldoende als bron van informatie heeft gebruikt. Het college is van oordeel dat gezien de vraagstelling  bij een second opinion die enerzijds betrekking had op de functionele prognose  en anderzijds op de therapeutische principes die klager nodig had om het huidige niveau van functioneren te behouden, verder lichamelijk onderzoek dan de revalidatiearts heeft verricht niet nodig was. Ook is het college van oordeel dat de beoordeling van de revalidatiearts voldoende onderbouwd was en dat er geen enkel aanknopingspunt is dat de revalidatiearts niet zelfstandig tot haar beoordeling is gekomen. Tenslotte oordeelt het college dat de revalidatiearts klager tegemoet is gekomen en zeer accuraat heeft gehandeld door in het kader van de klachtenprocedure een gesprek bij klager thuis te voeren. Het verwijt dat de aangeboden excuses niet oprecht zijn geweest, is kennelijk de opvatting of het gevoelen van klager waarover het college dan ook geen oordeel kan geven. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:144 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5276

    Klacht tegen GZ-psycholoog kennelijk ongegrond. De klacht gaat over een rapport dat de GZ-psycholoog over klager heeft uitgebracht. Klager is door de GZ-psycholoog onderzocht en daar is een rapport van gemaakt. Klager stelt dat er geen, althans onvoldoende onderzoek is gedaan voor het vaststellen van een diagnose en het uitbrengen van een advies. Het college oordeelt dat de GZ-psycholoog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:145 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023-5557

    Voordracht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot doorhaling vanwege ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van arts. Bij de arts is sprake van vroege remissie bij langdurige chronische verslavingsproblematiek met meermalen recidive, meestal binnen een jaar. Het college oordeelt dat de arts weliswaar op de goede weg lijkt te zijn, maar dat er op dit moment nog onvoldoende tijd is geweest om blootstelling aan de risico’s van verslaving en de kans op terugval in misbruik te kunnen beoordelen. Er is op het moment van de beoordeling door het college onvoldoende vertrouwen om te kunnen stellen dat de verslaving en het daarmee gepaard gaande gedrag dermate onder controle is dat er in de nabije toekomst geen risico zal zijn voor de patiëntveiligheid. Volgt doorhaling inschrijving in BIG-register en directe schorsing.

  • ECLI:NL:TGZREIN:2023:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/5001

    Klacht tegen neuroloog. Zonder toestemming door patiënt gemaakte video-opname mag in beginsel worden gebruikt in tuchtprocedure. Geen bewijs dat de neuroloog de patiënt bewust verkeerd heeft ingelicht. Klacht kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZREIN:2023:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/4605

    Klacht tegen huisarts ongegrond. Klagers moeder (hierna: patiënte) was bekend met dementie. Vanwege een val van een krukje had zij pijnklachten en is zij enkele dagen later op vrijdag door verweerder gezien. Hij onderzocht patiënte en adviseerde om haar paracetamol te geven tegen de pijn. Daarnaast werd na intercollegiaal overleg besloten om patiënte op de transferafdeling van een zorgcentrum te laten opnemen. Hier kon zij de volgende maandag terecht. Vanaf dat moment viel zij niet meer onder de huisartsenzorg van verweerder. Omdat de pijnklachten in de periode daarna bleven aanhouden, zijn uiteindelijk een CT-scan en röntgenfoto van de onderrug gemaakt met als conclusie gekend hoogteverlies van L1 (maar progressief ten opzichte van 2019) en een nieuwe compressiefractuur L2. Niet veel later is een palliatief beleid ingezet en is patiënte overleden. Klager verwijt verweerder onder meer dat hij niet de juiste diagnose heeft gesteld bij patiënte, onvoldoende/niet het juiste onderzoek heeft verricht en dat patiënte onnodig veel pijn leed. Ook verwijt klager verweerder dat hij na het consult op vrijdag geen contact meer heeft opgenomen. Het college komt tot het oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

  • ECLI:NL:TGZREIN:2023:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/5046

    Klacht tegen arts in forensisch psychiatrische kliniek kennelijk ongegrond. Verweerder levert huisartsenzorg in de forensisch psychiatrische kliniek waar klager verblijft. Omdat klager ’s nachts last heeft van rugpijn, slikt hij elke avond 400 mg ibuprofen. Klager verwijt verweerder dat zijn rugklachten niet verholpen kunnen worden met fysiotherapie en ook verwijt hij verweerder dat hij geen oplossing biedt in de vorm van een nieuw matras. De verwijten zijn niet terecht. Verweerder heeft adequaat gehandeld door klager te adviseren de fysiotherapie te hervatten en bij persisterende rugklachten terug te komen. Daarnaast vallen de matrassen binnen de kliniek onder de verantwoordelijkheid van de afdelingsmanager en kan niet aan verweerder worden verweten dat klager geen nieuw matras krijgt.