Zoekresultaten 201-210 van de 12898 resultaten

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:28 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1882

    Klacht tegen een huisarts. Klager is de vader van een meisje van tien jaar oud (hierna: de dochter). Samen met zijn ex-vrouw (hierna: de moeder) heeft hij het ouderlijk gezag over haar. Er is geen ouderschapsplan. Er is sprake van complexe echtscheidingsproblematiek. De dochter staat sinds 2014 ingeschreven bij de praktijk die de huisarts voert, samen met de beklaagde huisarts in de zaak met kenmerk C2023/1883. De klacht van klager komt er in de kern op neer dat hij door de beide huisartsen onvoldoende wordt geïnformeerd. Ook wordt hij onvoldoende in de gelegenheid gesteld mee te beslissen over medische behandelingen van de dochter. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdelen a. (gedeeltelijk) en d gegrond, legt aan de huisarts de maatregel van waarschuwing op en verklaart de klacht voor het overige ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt zowel het beroep van klager als het incidenteel beroep van de huisarts tegen deze beslissing en bepaalt dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5367

    Klacht tegen een arts werkzaam bij het consultatiebureau ingediend door ouders. Klagers zijn niet tevreden met het consult van hun zoontje bij het consultatiebureau. Zij verwijten de arts onder meer dat zij nalatig en onprofessioneel heeft gehandeld, en zij een onterechte en onjuiste doorverwijzing naar de kinderarts en melding bij Veilig Thuis heeft gedaan. Na het consult heeft de arts tijdens een telefoongesprek met de ouders haar zorgen om het kind onnodig uitvergroot. Daardoor is een vertrouwensbreuk ontstaan tussen de arts en de ouders. De arts heeft na overleg een melding gedaan bij Veilig Thuis. Het college is van oordeel dat de arts vanwege de vertrouwensbreuk met de ouders had moeten beseffen dat zij niet meer de aangewezen persoon was om bij deze casus betrokken te blijven. Voorts dient de arts als professional zorgvuldigheid te betrachten bij de communicatie jegens ouders, omdat dit anders de vertrouwensrelatie kan schaden. Uit het dossier en ter zitting is gebleken dat er al langer reële, maar niet acute zorgen over het kind en zijn ontwikkeling (afbuigende groei) waren. Dat maakt dat er langer gewacht had kunnen worden in deze situatie. Door deze ruimte niet te benutten en de melding te doen, is de situatie verder geëscaleerd. Overigens overweegt het college dat de melding zelf niet onterecht was gelet op de zorgen. Het college merkt daarbij op dat sprake van een relatief onervaren arts en dat het enige tijd heeft geduurd voordat vervanging gevonden was. De arts ziet in dat zij is tekortgeschoten en heeft hieruit lering getrokken. Het college verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en legt de arts een waarschuwing op.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:29 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1883

    Klacht tegen een huisarts. Klager is de vader van een meisje van tien jaar oud (hierna: de dochter). Samen met zijn ex-vrouw (hierna: de moeder) heeft hij het ouderlijk gezag over haar. Er is geen ouderschapsplan. Er is sprake van complexe echtscheidingsproblematiek. De dochter staat sinds 2014 ingeschreven bij de praktijk die de huisarts voert, samen met de beklaagde huisarts in de zaak met kenmerk C2023/1882. De klacht van klager komt er in de kern op neer dat hij door de beide huisartsen onvoldoende wordt geïnformeerd. Ook wordt hij onvoldoende in de gelegenheid gesteld mee te beslissen over medische behandelingen van de dochter. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdelen a. (gedeeltelijk) en d gegrond, legt aan de huisarts de maatregel van waarschuwing op en verklaart de klacht voor het overige ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt zowel het beroep van klager als het incidenteel beroep van de huisarts tegen deze beslissing en bepaalt dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:30 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2016

    Klacht tegen een huisarts. Klaagster was jarenlang patiënt van de huisarts. Sinds 2015 hadden zij – na het overlijden van de echtgenoot van klaagster – ook een persoonlijke, vriendschappelijke relatie met elkaar. In de zomer van 2022 heeft een inbraak plaatsgevonden in de woning van de huisarts. Vanwege zijn vermoeden dat de dochter van klaagster de inbraak had gepleegd, heeft de huisarts de vriendschap met klaagster verbroken. Klaagster verwijt de huisarts dat hij a) het medisch beroepsgeheim heeft overtreden, b) de overeenkomst tot zorgverlening onjuist eenzijdig heeft opgezegd en c) na beëindiging van de zorgverlening (ten onrechte) nog vergoedingen heeft gedeclareerd. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat is komen vast te staan dat de huisarts zijn beroepsgeheim heeft geschonden, verklaart klachtonderdeel a gegrond en legt de huisarts een berisping op. Klachtonderdeel b wordt ongegrond verklaard en het beroep tegen klachtonderdeel c is ingetrokken door klaagster. De beslissing wordt gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:27 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5777

    Deels gegronde klacht tegen een gynaecoloog. Klagers zijn met een zwangerschapstermijn van 41 weken en 3 dagen doorverwezen naar het ziekenhuis in verband met een stuitligging. De ontsluiting volgt vlot, maar de uitdrijving verloopt zeer moeizaam. Daardoor loopt het zoontje hersenschade op en overlijdt na 6 dagen. De gynaecoloog heeft klagers voorafgaand aan de bevalling inlicht over de mogelijkheden, ofwel keizersnede ofwel vaginale bevalling. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de gynaecoloog onjuiste of onvolledige informatie heeft gegeven over de risico’s die samenhangen met de verschillende vormen van bevallen, dus geen sprake van bewust onjuist informeren. Het college kan klagers wel volgen in hun indruk dat het ziekenhuis/de gynaecoloog sturend is in de uiteindelijke keuze. De bedoelde sturing is niet zodanig dat de gynaecoloog een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het college is van oordeel dat de gynaecoloog de stuitbevalling niet onder deze omstandigheden (drukke zaterdag zonder tweede gynaecoloog, lang afwachten met actief inzetten van verschillende handgrepen, onvoldoende aandacht voor de CTG-registratie en classificatie) had moeten voortzetten en in ieder geval op enig moment had moeten overgaan op een keizersnede of op zijn minst had moeten overwegen. Er is bij het college twijfel over de regie tijdens de uitdrijving en de voortvarendheid, kwaliteit en doeltreffendheid van het handelen van de gynaecoloog. Niet is gebleken dat de gynaecoloog in de nagesprekken niet eerlijk is geweest. Het is de gynaecoloog ook niet te verwijten dat er geen melding bij de IGJ is gemaakt. Klacht deels gegrond, berisping.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:28 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5778

    Deels gegronde klacht tegen een verloskundige. Klagers zijn met een zwangerschapstermijn van 41 weken en 3 dagen doorverwezen naar het ziekenhuis in verband met een stuitligging. De ontsluiting volgt vlot maar de uitdrijving verloopt zeer moeizaam. Daardoor loopt het zoontje hersenschade op en overlijdt na 6 dagen. De verloskundige heeft met een termijn van 41 weken en 4 dagen een Foley catheter (ballon) geplaatst ter voorbereiding op de inleiding van de bevalling de volgende dag. De verloskundige is niet betrokken geweest bij de counseling en de gemaakte keuze voor een vaginale baring. Wel heeft zij dienst tijdens de bevalling van klaagster. De verloskundige heeft niet geconstateerd dat de CTG-waarde (minst genomen) niet optimaal was en evenmin dat het nadien verslechterde. Zij heeft hieraan onvoldoende aandacht gegeven en/of de CTG-waarde onjuist geïnterpreteerd. Zij had (uiterlijk) bij de overdracht aan de gynaecoloog de verslechtering van het CTG in de tijd actief moeten melden, maar zij heeft dat ten onrechte nagelaten. Zeker gelet op het verhoogde risico bij een stuitbevalling – temeer bij een eerste kind - had van haar verwacht mogen worden dat zij meer (pro)actief had opgetreden. Dit nalaten is haar tuchtrechtelijk te verwijten. Overige klachtonderdelen zijn ongegrond. Klacht deels gegrond, waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:24 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5237

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een gynaecoloog. Klaagster verwijt de gynaecoloog – kort gezegd – dat zij niet luisterde naar haar verzoek om een keizersnede en dat in de maanden na de bevalling niet is gezien dat er niet goed was gehecht.   Het college ziet in het medisch dossier geen aanwijzingen dat klaagster eerder over een keizersnede heeft willen spreken. De gynaecoloog heeft tot de beslissing voor een vacuümextractie kunnen komen. Wat betreft de (totaal)ruptuur was er sprake van een moeizame wondgenezing. Van onzorgvuldig handelen door de gynaecoloog is niet gebleken. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5277

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een gynaecoloog. Klaagster is bevallen in het ziekenhuis waar de gynaecoloog werkt. De gynaecoloog zag klaagster die dag op twee momenten, voorafgaand aan de bevalling om kennis te maken en na de bevalling. Klaagster verwijt de gynaecoloog dat zij haar baby naakt en alleen heeft achtergelaten op een aankleedkussen. Het college oordeelt dat de gynaecoloog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De gynaecoloog verliet de kamer toen zij door klaagster werd verzocht om de kamer te verlaten. Volgens de gynaecoloog lag de baby op dat moment op het aankleedkussen onder een warmtelamp. Vervolgens namen twee andere collega’s vrijwel direct de verdere zorg van de baby over. Het college is met de gynaecoloog van oordeel dat de gynaecoloog, gezien de situatie en bejegening door klaagster, de kamer heeft kunnen verlaten.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:26 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5522

    Ongegronde klacht tegen een gynaecoloog. Bij klaagster is de baarmoeder operatief verwijderd. De ingreep begint als kijkoperatie, maar vanwege opgetreden bloeding bij de introductie van de trocar wordt het een open buikoperatie. De bloeding wordt gestopt en de ingreep is succesvol, maar kort na de operatie krijgt klaagster last van darmproblemen die in ernst toenemen en uiteindelijk leiden tot arbeidsongeschiktheid en het aanbrengen van een stoma. Klaagster vindt dat dit is veroorzaakt door een verkeerd uitgevoerde operatie door de gynaecoloog. Meer in het bijzonder verwijt ze de gynaecoloog dat, tegen afspraken in, de kijkbuis onjuist en op de verkeerde plek is aangebracht, waarna schade is ontstaan aan de aorta waardoor (uiteindelijk) de genoemde darmproblemen zijn veroorzaakt. Het college oordeelt dat de trocar niet onder de verkeerde hoek is geplaatst en niet op de verkeerde plaats is aangebracht. De keuze van plaats tot inbrengen is een keuze van de operateur, die gedurende een operatie en afhankelijk van de omstandigheden en bezwaarlijk (vooraf) met de patiënt kan overlegd worden. Het verwijt dat de gynaecoloog niet vooraf klaagster heeft geïnformeerd over het uitvoeren van de operatie samen met een AIOS in plaats van een andere gynaecoloog is ongegrond. Overige klachtonderdelen ook ongegrond.  

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:26 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1843

    Klacht tegen verzekeringsarts. Klaagster heeft de verzekeringsarts bezocht voor een verzuimconsult, nadat zij ziek uit dienst was getreden bij haar voormalig werkgever. Klaagster verwijt de verzekeringsarts dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld jegens haar door medische bevindingen ten aanzien van klaagster in een rapport op te nemen zonder dit met klaagster te hebben besproken. Daarnaast heeft de verzekeringsarts volgens klaagster informatie in het rapport opgenomen die niet met haar voormalig werkgever behoorde te worden gedeeld. Klaagster vindt ook dat hij haar onvoldoende heeft begeleid en dat hij niet tot het oordeel had kunnen komen dat zij arbeidsgeschikt was. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.