ECLI:NL:TGZRAMS:2024:24 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5237
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2024:24 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-01-2024 |
Datum publicatie: | 30-01-2024 |
Zaaknummer(s): | A2023/5237 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een gynaecoloog. Klaagster verwijt de gynaecoloog – kort gezegd – dat zij niet luisterde naar haar verzoek om een keizersnede en dat in de maanden na de bevalling niet is gezien dat er niet goed was gehecht. Het college ziet in het medisch dossier geen aanwijzingen dat klaagster eerder over een keizersnede heeft willen spreken. De gynaecoloog heeft tot de beslissing voor een vacuümextractie kunnen komen. Wat betreft de (totaal)ruptuur was er sprake van een moeizame wondgenezing. Van onzorgvuldig handelen door de gynaecoloog is niet gebleken. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
A2023/5237
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 30 januari 2024 op de klacht van:
A,
wonende te B, klaagster,
tegen
C,
gynaecoloog,
werkzaam te B,
verweerster, hierna ook: de gynaecoloog,
gemachtigde: mr. M.E. van Kuijk-Wesdorp, werkzaam te Den Haag.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is op 6 oktober 2021 bevallen in het ziekenhuis. Kort voor de bevalling
werd de
gynaecoloog erbij geroepen door de verloskundearts om klaagster mede te beoordelen.
De baby is
gezond geboren met een vacuümcup. Bij de ontwikkeling van de baby is de achterste
schouder van de
baby geroteerd. Vanwege een complexe ruptuur is klaagster in de operatiekamer gehecht
door de
gynaecoloog, samen met een gynaecoloog in opleiding. Nadien is klaagster verschillende
keren op
nacontrole geweest vanwege klachten ter plaatse van de hechtingen. Klaagster verwijt
de gynaecoloog
– kort gezegd – dat zij niet luisterde naar haar verzoek om een keizersnede en dat
in de maanden na
de bevalling niet is gezien dat er niet goed was gehecht.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is
dat de klacht
niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing
is
gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 3 januari 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het
college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik
gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Eerder was klaagster bevallen van een zoon bij 26 weken en 1 dag. Klaagster
werd op 6 oktober
2021 ingeleid bij een zwangerschapsduur van 38 weken. De verpleegkundige noteerde
om 08.45 uur in
het dossier: ‘(…) Mw. geeft aan nog niet nagedacht te hebben over de partus en haar wensen ivm
zorgen om opnieuw een partus prematurus (…)’. Om 10.12 uur had klaagster volledige ontsluiting en
startte zij met persen. Onder andere een verloskundearts was op dat moment aanwezig.
Die riep om
10.59 uur de gynaecoloog erbij om mee te beoordelen.
3.2 De gynaecoloog voerde een vaginaal toucher uit en plaatste een blaaskatheter.
Het caput stond
op H2+ en de ligging was goed. Na twee maal persen kwam het hoofd dieper tot H3+.
Omdat klaagster
aangaf moe te zijn en in paniek was, sprak de gynaecoloog met klaagster over de vervolgopties:
een
vacuümextractie of een secundaire sectio. In het medisch dossier noteerde de gynaecoloog
het
volgende:
‘(…) Pte gecounseld: nu toch wel diep genoeg voor VE (lees: vacuümextractie) Sectio
ook geen
gemakkelijke procedure nu bij VO en CH3 (lees: caput op Hodge 3)
Is moe en in paniek, wil er van af, wil ook wel sectio, twijfel, uitleg VE sneller
ip beter voor
patient en kind, gesprek en motivatie onzer kant toch besloten tot VE
OK wel standby (…)’
3.3 Vervolgens is de vacuümcup geplaatst en na tweemaal een tractie te hebben uitgevoerd
met een
knip, werd het hoofd geboren. Omdat de schouder van de baby vast bleef zitten, werd
de achterste
schouder geroteerd. Daarna werd de baby geboren.
In het medisch dossier noteerde de gynaecoloog:
‘(…) Cup geplaatst (…)
Aanzuigen 0.2, vaginawanden vrij
Aanzuigen 0.8, na 1 tractie goede vordering, Episiotomie gezet voorafgaand aan volgende
wee en in
tweede tractie caput in aav
Turtle sign, bij persen geen verder vordering
Achterste schouder aangehaakt, an geroteerd tot dwwars en zo verder kunnen ontwikkelen
(…)’
3.4 Na de bevalling werd klaagster op de operatiekamer gehecht door de gynaecoloog,
samen met een
gynaecoloog in opleiding. Er was sprake van twee hoogopgaande vaginawandrupturen,
een episiotomie
en een totaalruptuur graad 3C. Omdat sprake was van een zeer lastige operatie, in
het dossier wordt gesproken van een ‘zeer lastige OK’ werd er een controle gepland na twee weken.
3.5 De nacontrole was door klaagster verplaatst en vond voor het eerst plaats op
27 oktober 2021
bij een verloskundearts. Die arts noteerde ‘fraaie genezing en goede sphincterspanning’.
3.6 De tweede controle vond plaats op 22 november 2021 bij de gynaecoloog. Daarbij
vertelde
klaagster nog last te hebben van het litteken en dat het ook wat open was geweest.
De gynaecoloog
noteerde in het medische dossier onder andere: ‘(…) nog iets geirriteerd, geen tekenen van
infectie, ligt rondom introitus niet helemaal goed aan nog, iets wijkend maar paar
mm (…)’.
3.7 Een week later kwam klaagster opnieuw voor controle vanwege toenemende pijnklachten
bij een
gynaecoloog in opleiding. Die zag dat de wond niet open was, maar dat er (nieuw) granulatieweegstel
was ontstaan. Het weefsel is toen aangestipt met zilvernitraat.
De gynaecoloog stipte het weefstel nogmaals aan tijdens de afspraak op 20 december 2021.
3.8 Op 4 januari 2022 zag de gynaecoloog klaagster weer. Bij inspectie zag de gynaecoloog
dat het
plekje rondom de introïtus wat beter was geheeld. Er werd een vervolgafspraak ingepland
en een
doorverwijzing naar een bekkenbodemfysiotherapeut.
3.9 Op 31 januari 2022 kwam klaagster opnieuw bij de gynaecoloog. Het litteken bleef
gevoelig bij
de introïtus. Besloten werd om een klein flapje van 4 mm te verwijderen. De nacontrole
de week erna
werd door klaagster afgezegd.
3.10 Eind maart 2022 had klaagster een afspraak bij een collega gynaecoloog met een
chirurg. Er
werd gezien dat het wondje bij de introïtus een littekenstreng had gevormd en dat
het rechter
labium wat op tractie kwam te staan. Omdat klaagster nog steeds pijnklachten had,
werd besloten om
een stukje litteken te openen en dit opnieuw te hechten. Dit gebeurde door twee collega’s
van de
gynaecoloog, op 3 mei 2022. Tijdens de nacontrole op 15 augustus 2022 gaf klaagster
aan dat zij
geen last meer had.
4. De klacht en de reactie van de gynaecoloog
4.1 Klaagster verwijt de gynaecoloog dat zij:
a) niet luisterde naar haar verzoek om een keizersnede, maar een vacuümverlossing
heeft verricht,
met als gevolg dat klaagster een totale ruptuur had en de baby beschadiging aan zijn
schouder;
b) bij de nacontroles gedurende maanden niet heeft gezien dat de ruptuur onjuist en
te strak was
gehecht.
4.2 De gynaecoloog heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de gynaecoloog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende gynaecoloog. Bij de beoordeling
wordt
rekening gehouden met de voor de gynaecoloog geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk
verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
De beoordeling
5.2 Het college oordeelt dat de gynaecoloog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld.
Klachtonderdeel a) vacuümverlossing
5.3 De gynaecoloog betwist uitdrukkelijk dat klaagster heeft aangegeven dat zij
een keizersnede
had gewild. Ook het college ziet in het medisch dossier geen aanwijzingen dat klaagster
eerder
hierover heeft gesproken. Wat wel is aangetekend door de verpleegkundige is dat klaagster
op de dag
van de bevalling hier nog niet over had nagedacht. De gynaecoloog zag klaagster pas
voor het eerst
nadat klaagster volledige ontsluiting had en aan het persen was. Omdat de uitdrijving
niet vorderde
is de gynaecoloog door de verloskundearts erbij geroepen om mede te beoordelen. De
gynaecoloog
besprak toen met klaagster over de voor- en nadelen van een keizersnede en een vacuümverlossing
in
deze fase van de bevalling, waarop klaagster in onderling overleg met en op advies
van de
gynaecoloog akkoord ging met een vacuümverlossing. Het college ziet geen aanleiding
om te twijfelen
aan de juistheid van wat de gynaecoloog daarover noteerde in het medische dossier,
namelijk dat na
‘gesprek en motivatie onzer kant toch besloten tot VE’. Het college acht die keuze
ook
verdedigbaar. Er werd geen groot kind verwacht, de ontsluiting verliep voorspoedig
en het caput
stond na tweemaal persen met instructie dieper; diep genoeg voor een vacuümextractie.
Daarbij was
de ligging goed en het kind was al met de grootste diameter de bekkeningang gepasseerd.
Dat het
kind met één schouder bleef vastzitten was op grond van de inschatting vooraf (geschatte
grootte
van het kind) niet te verwachten en daarom geen verwijtbare situatie. De totale ruptuur
is verder
een vervelende complicatie, maar maakt niet dat de gynaecoloog niet tot de beslissing
voor een
vacuümextractie heeft kunnen komen. Het college acht het klachtonderdeel daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b) ruptuur
5.4 Klaagster is in de maanden na de bevalling meermaals op nacontroles geweest
voor de ruptuur,
ook vanwege aanhoudende pijnklachten. Eind november 2021 was het litteken iets geïrriteerd
en week
de wond iets. Daarna werd gezien dat er granulatieweefsel was ontstaan, wat tweemaal
werd aangestipt. Eind januari 2022 werd een klein flapje verwijderd. Daarna was de
gynaecoloog niet meer betrokken bij de nacontroles. Bij de controle op 25 maart 2022
zag een collega van de gynaecoloog dat het wondje rondom de introïtus een littekenstreng
had gevormd en dat daardoor het rechter labium wat op tractie was komen te staan.
Dit betekent niet dat die streng en
tractie eerder door de gynaecoloog over het hoofd waren gezien. Er was sprake van
een moeizame
wondgenezing. Er was daarom ook meer kans op littekenvorming en/of granulatieweefstel.
Van
onzorgvuldig handelen aan de zijde van de gynaecoloog is niet gebleken. Het klachtonderdeel
slaagt
dan ook niet.
Slotsom
5.5 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 30 januari 2024 door A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter,
L.W.M. Creemers, lid-jurist, G.L. Bremer, P.F. Boekkooi en M.J.E. Mourits, leden-
beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris.