ECLI:NL:TGZCTG:2024:30 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:30
Datum uitspraak: 05-02-2024
Datum publicatie: 05-02-2024
Zaaknummer(s): C2023/2016
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. Klaagster was jarenlang patiënt van de huisarts. Sinds 2015 hadden zij – na het overlijden van de echtgenoot van klaagster – ook een persoonlijke, vriendschappelijke relatie met elkaar. In de zomer van 2022 heeft een inbraak plaatsgevonden in de woning van de huisarts. Vanwege zijn vermoeden dat de dochter van klaagster de inbraak had gepleegd, heeft de huisarts de vriendschap met klaagster verbroken. Klaagster verwijt de huisarts dat hij a) het medisch beroepsgeheim heeft overtreden, b) de overeenkomst tot zorgverlening onjuist eenzijdig heeft opgezegd en c) na beëindiging van de zorgverlening (ten onrechte) nog vergoedingen heeft gedeclareerd. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat is komen vast te staan dat de huisarts zijn beroepsgeheim heeft geschonden, verklaart klachtonderdeel a gegrond en legt de huisarts een berisping op. Klachtonderdeel b wordt ongegrond verklaard en het beroep tegen klachtonderdeel c is ingetrokken door klaagster. De beslissing wordt gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2016 van:
                A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, werkzaam in B., verweerder in beide instanties. 
1.    Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster – heeft op 10 januari 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 
20 juni 2023, nummer A2023/5254, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. 
De zaak is behandeld op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 december 2023. Klaagster is daar verschenen en heeft haar standpunt nader toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd. De huisarts is met kennisgeving niet op de zitting verschenen. 
2.    Beslissing in eerste aanleg
    Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag     gelegd.
“1.    De zaak in het kort
1.1    Klaagster, geboren op 1 augustus 1931, was jarenlang patiënt van de huisarts. Sinds 2015 hadden zij – na het overlijden van de echtgenoot van klaagster - ook een persoonlijke, vriendschappelijke relatie met elkaar.
1.2    In de zomer van 2022 heeft een inbraak plaatsgevonden in de woning van de huisarts. Vanwege zijn vermoeden dat de dochter van klaagster de inbraak had gepleegd, heeft de huisarts de vriendschap met klaagster verbroken. Klaagster maakt de huisarts meerdere verwijten ten aanzien van de gang van zaken rond het beëindigen van de behandelrelatie. 
1.3    Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2.    De procedure
2.1    Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
-    het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 10 januari 2023;
-    het verweerschrift met de bijlage;
-    een e-mailbericht van de gemachtigde van klaagster van 9 maart 2023.
2.2    De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt. 
Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren. 
3.    De klacht 
3.1    Klaagster verwijt de huisarts dat hij:
a)    het medisch beroepsgeheim heeft overtreden;
b)    de overeenkomst tot zorgverlening onjuist eenzijdig heeft opgezegd;
c)    na beëindiging van de zorgverlening (ten onrechte) nog vergoedingen heeft     gedeclareerd.
3.2    Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
4.    De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
4.1    De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. 
Klachtonderdeel a) schending medisch beroepsgeheim
4.2    Op 13 juni 2022 werd klaagster gebeld door de partner van de huisarts en diens dochter. In dat gesprek uitten zij de beschuldiging dat de dochter van klaagster had ingebroken in de woning van de huisarts en juwelen had ontvreemd. Volgens klaagster gaven zij er in dat gesprek blijk van, over vertrouwelijke informatie te beschikken over de dochter van klaagster. Aangezien klaagster die informatie alleen met de huisarts had gedeeld, stelt zij dat hij zijn medisch beroepsgeheim heeft overtreden door die kennis in zijn huiselijke kring te delen.
4.3    In een brief aan de huisarts in augustus 2022 heeft klaagster geschreven: “Gebleken is dat je het inhoudelijke verhaal van wat mij zeven jaar geleden is overkomen én wat bij mij tot psychische en lichamelijke schade heeft geleid, dat je dit gedeeld hebt met je partner. Dat je partner dit vervolgens met haar kinderen heeft gedeeld. (Of jij hebt het rechtstreeks met haar kinderen gedeeld) En dat haar kinderen het hebben ‘ingezet’ om mij (en niet D., de vermeende dader in dit verhaal) onder druk te zetten.”
De huisarts heeft deze brief beantwoord bij brief van 10 september 2022 en daarin geschreven dat, voor zover hij kennis over (de familie van) klaagster met anderen had gedeeld, dit geen kennis was die hij als huisarts had gekregen. De contacten tussen de huisarts en klaagster waarbij persoonlijke zaken (over familie) werden besproken, vonden plaats buiten praktijkuren. De huisarts had zijn dokterstas dan niet bij zich en hij declareerde die contacten niet. In zijn verweerschrift heeft de huisarts verder nog toegelicht dat hij en zijn partner tijdens privébezoeken aan klaagster ermee bekend zijn geraakt dat de dochter van klaagster voortdurend in financiële nood verkeerde en dat zij criminele contacten had.
4.4    Het college stelt vast dat een arts op grond van de KNMG-gedragscode voor artsen gehouden is aan een respectvolle omgang met een patiënt en dat hij professionele grenzen in acht dient te nemen. Onderdeel van die professionele grenzen is onder andere dat een arts in principe geen vrienden behandelt. De onder 4.3 weergegeven briefwisseling illustreert waarom een huisarts beter geen vrienden kan behandelen. Hoewel de huisarts zegt de behandelrelatie altijd goed te hebben kunnen scheiden van de vriendschap, is dat onderscheid voor klaagster kennelijk niet steeds duidelijk geweest. De huisarts heeft verklaard dat hij – mede door deze klacht - zich dat inmiddels realiseert, en hij betreurt de (aldus, onbedoeld) ontstane onduidelijkheid. Dat neemt niet weg dat als klaagster stelt dat de huisarts zijn medisch beroepsgeheim heeft geschonden, zij ook duidelijk dient te stellen en vervolgens te onderbouwen wanneer en hoe hij dat heeft gedaan. Het had op de weg van klaagster gelegen om toe te lichten welke informatie door de huisarts met anderen is besproken. Nu zij dat heeft nagelaten, kan het college niet vaststellen dat de huisarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door informatie (die hij in zijn functie als huisarts heeft verkregen) over klaagster en haar familie te delen met zijn partner en haar kinderen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel b) onjuiste eenzijdige opzegging overeenkomst
4.5    Klaagster neemt het de huisarts kwalijk dat hij de behandelovereenkomst zonder brief of gesprek heeft opgezegd. 
De huisarts ontkent dat hij de zorgovereenkomst (eenzijdig) heeft opgezegd. Hij heeft erop gewezen dat hij juist heeft toegezegd de huisarts van klaagster te zullen blijven, zij het dat dat niet zijn voorkeur had.
4.6    Terecht heeft klaagster in haar (onder 4.3 vermelde) brief aan de huisarts geschreven dat hij, behoudens gewichtige redenen, de behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen (artikel 7:460 Burgerlijk Wetboek). Het college stelt echter vast dat de huisarts de behandelingsovereenkomst niet heeft opgezegd. Hij heeft klaagster en haar gemachtigde (die destijds als bemiddelaar heeft opgetreden) wel bij meerdere gelegenheden geadviseerd een andere huisarts te zoeken. Zo heeft de huisarts in een e-mailbericht van 22 juni 2022 aan de gemachtigde geschreven: “Ik heb haar vorige week zelf geadviseerd een ander te nemen” en in een e-mailbericht van 24 juni 2022: “Natuurlijk zal ik, totdat ze een andere arts gevonden heeft, optreden in noodgevallen, maar het lijkt me voor haar echt beter een andere huisarts te zoeken”. Op 22 augustus 2022 heeft de huisarts de gemachtigde van klaagster gemaild: “Het advies blijft dat E. een andere huisarts zoekt”.
Uit een e-mailbericht van 19 september 2022 van de gemachtigde van klaagster aan de huisarts blijkt dat klaagster een andere huisarts had gevonden; verzocht werd om aan de nieuwe huisarts het medisch dossier van klaagster te verstrekken.
4.7    Hoewel begrijpelijk is dat klaagster heeft gevoeld dat de huisarts ‘haar als patiënt kwijt wil’, zoals zij het zelf schrijft aan hem, kunnen voornoemde e-mails niet worden beschouwd als een opzegging, maar alleen als een advies om een andere huisarts te zoeken welk advies zij (na enige aarzeling) ook heeft opgevolgd. Ook dit onderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel c) declaraties
4.8    Klaagster stelt dat de huisarts kosten heeft gedeclareerd bij de zorgverzekeraar die hij niet heeft gemaakt aangezien zijn zorgverlening aan haar toen al was beëindigd. Zo zou de huisarts in november 2022 onder andere een griepprik hebben gedeclareerd die zij niet van hem heeft gekregen. Klaagster heeft verwezen naar een overzicht van haar zorgverzekeraar waaruit verschillende declaraties over de periode van 13 juni 2022 tot en met 21 november 2022 blijken.
4.9    De huisarts heeft uitgelegd dat declaraties kunnen worden onderscheiden in die voor inschrijftarieven en die voor daadwerkelijke verrichtingen (consulten/ visites). Inschrijftarieven worden op de eerste dag van ieder kwartaal gedeclareerd door de huisartsenpraktijk waar de patiënt op dat moment staat ingeschreven. Dat er door de huisarts dus nog kosten zijn gedeclareerd zolang klaagster nog niet bij haar nieuwe huisarts was ingeschreven (en als gevolg daarvan automatisch werd uitgeschreven bij de huisarts), betekent dus niet dat sprake was van oneigenlijke declaraties. Verder heeft de huisarts opgemerkt dat de data die de zorgverzekeraar noemt in het door klaagster overgelegde overzicht niet de data van de declaraties zijn, maar de data van verwerking in het systeem. Tot slot heeft de huisarts ontkend dat door hem een griepvaccinatie is gedeclareerd.
4.10    Mede gelet op het onderbouwde verweer van de huisarts, is het college van oordeel dat klaagster haar stelling dat de huisarts onterechte declaraties heeft ingediend onvoldoende heeft onderbouwd. Niet gebleken is dat sprake is geweest van oneigenlijke declaraties. De verklaring van de huisarts dat de declaraties onder andere inschrijftarieven betroffen die per de eerste dag van het kwartaal werden geheven, vindt steun in het door hem bij zijn verweerschrift overgelegde overzicht. Ook dit onderdeel is ongegrond.
Slotsom
4.11    Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
        Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten         en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke             weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4.    Beoordeling van het beroep
Omvang van het beroep
4.1    Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. 
Klaagster wil met haar beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege klachtonderdelen a en b (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart. Op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 december 2023 heeft klaagster klachtonderdeel c ingetrokken omdat dit door de verzekeraar is afgehandeld. De huisarts heeft in beroep verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep te verwerpen.
Inhoudelijke beoordeling
4.2    Het Centraal Tuchtcollege is anders dan het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat klachtonderdeel a gegrond is en legt aan de huisarts een berisping op. Het Centraal Tuchtcollege licht dat oordeel hierna toe. 
Klachtonderdeel a) schenden beroepsgeheim
4.3    Uit de stukken en de toelichting van klaagster op de zitting is het volgende naar voren gekomen. Klaagster en wijlen haar echtgenoot waren beiden patiënt bij de huisarts. In de periode rondom het ziekbed en overlijden van de echtgenoot van klaagster in 2015 is de huisarts nauw betrokken geweest. In die periode waren er problemen met en zorgen om de dochter van klaagster die een relatie had met een persoon met criminele antecedenten. Informatie daarover heeft de huisarts toen door zijn nauwe betrokkenheid meegekregen onder andere dat dit klaagster en haar echtgenoot veel geld had gekost. Na het overlijden van de echtgenoot van klaagster is er een vriendschappelijke relatie tussen klaagster en de huisarts ontstaan. De huisarts kwam iedere vrijdag na werktijd bij klaagster langs en klaagster paste veelvuldig op zijn hond. Ook beschikte de huisarts over de huissleutel van klaagster en klaagster over die van de huisarts. In de contacten met de huisarts heeft klaagster de huisarts op de hoogte gehouden van het wel en wee van haar familie. Tijdens de bezoeken aan klaagster verrichtte de huisarts af en toe ook medische handelingen zoals het voorschrijven van medicatie, het geven van de griepprik of het meten van de bloeddruk. 
4.4    Het beroepsgeheim geldt zowel voor medische als niet-medische aangelegenheden die een arts in zijn hoedanigheid als arts worden toevertrouwd door een patiënt of diens naaste betrekkingen. Dit betekent in dit geval dat de informatie over de dochter van klaagster, die de huisarts rond de ziekte en het sterfbed van de echtgenoot van klaagster ter ore was gekomen, onder zijn beroepsgeheim valt. Het standpunt van de huisarts dat hij die informatie als vriend van klaagster heeft verkregen volgt het Centraal Tuchtcollege niet. De huisarts was als arts bij klaagster en wijlen haar echtgenoot betrokken. Na het overlijden zijn naast de nog voortdurende behandelrelatie pas vriendschappelijke betrekkingen met klaagster ontstaan en onderhouden. Ook toen heeft klaagster met de huisarts gesproken over haar gezinssituatie. Ook die informatie valt onder het medisch beroepsgeheim aangezien op dat moment nog steeds sprake was van een behandelrelatie. Het verweer van de huisarts dat hij bij klaagster in de thuissituatie geen medische handelingen heeft verricht omdat hij dan geen dokterstas bij zich had, wordt als niet concludent verworpen.  
4.5    Het Centraal Tuchtcollege acht aannemelijk dat de huisarts persoonlijke informatie over de dochter van klaagster met zijn partner heeft gedeeld. Al tijdens het eerste contact tussen klaagster en de partner van de huisarts bracht de partner van de huisarts deze informatie ter sprake. De huisarts heeft het delen van deze informatie op zichzelf ook niet ontkend, maar zich op het onjuist bevonden standpunt gesteld dat hij deze informatie heeft gekregen in zijn rol als vriend en niet in zijn rol als huisarts. 
4.6    Dit betekent dat naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege vast is komen te staan dat de huisarts zijn beroepsgeheim heeft geschonden. Het beroep van klaagster ten aanzien van klachtonderdeel a slaagt. Het Centraal Tuchtcollege zal klachtonderdeel a gegrond verklaren. 
Klachtonderdeel b) onjuiste eenzijdige opzegging overeenkomst
4.7    Het Centraal Tuchtcollege deelt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat er strikt genomen geen sprake is geweest van een opzegging van de behandelovereenkomst door de huisarts. Dit betekent dat het beroep ten aanzien van de klachtonderdeel b zal worden verworpen. Klaagster heeft de wijze waarop de huisarts de behandelrelatie heeft willen beëindigen als grievend en niet respectvol ervaren.
4.8     Bij een conflict / vertrouwensbreuk met een patiënt schrijft de KNMG-richtlijn Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst voor dat de arts zich inspant om de relatie te herstellen en in dat kader een persoonlijk gesprek aangaat met de patiënt. Tussen klaagster en de huisarts was een conflict / vertrouwensbreuk ontstaan over geuite beschuldigingen aan het adres van de dochter van klaagster. Het was de huisarts duidelijk dat klaagster zeer aangedaan was door de ontstane situatie. De huisarts is echter ieder contact met klaagster uit de weg gegaan en heeft haar geadviseerd een andere huisarts te zoeken. Een dergelijke handelwijze is in strijd met de professionele zorgvuldigheidseisen. De huisarts had op zijn minst met klaagster in een persoonlijk gesprek moeten bespreken hoe met de ontstane situatie om te gaan. Het valt te betreuren dat de huisarts dat heeft nagelaten. 
Maatregel
4.9    De klacht dat de huisarts zijn beroepsgeheim heeft geschonden is gegrond. Het professionele handelen van de huisarts is onder de maat, waarbij komt dat de huisarts weinig reflectief vermogen heeft laten zien in zijn schriftelijke reacties en zich ook overigens niet toetsbaar heeft opgesteld door niet op de zitting te verschijnen. Het Centraal Tuchtcollege acht bij deze stand van zaken de maatregel van berisping passend en geboden. 
Publicatie
4.10     Het Centraal Tuchtcollege vindt dat het algemeen belang gediend is met de
publicatie van deze beslissing en bepaalt daarom dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact.
Beslissing
    Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover de klacht op alle onderdelen ongegrond is verklaard;
en doet opnieuw recht:
verklaart klachtonderdeel a alsnog gegrond;
legt de huisarts de maatregel van berisping op;
verwerpt het beroep voor het overige;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekend gemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing. 
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; B.J.M. Frederiks en
T. Dompeling, leden-juristen en M.G.M. Smid-Oostendorp en T.C. Nieboer, leden-beroepsgenoten en K.M. ten Pas, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 5 februari 2024.
    Voorzitter   w.g.                    Secretaris  w.g.