ECLI:NL:TGZCTG:2024:26 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1843

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:26
Datum uitspraak: 29-01-2024
Datum publicatie: 29-01-2024
Zaaknummer(s): C2023/1843
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/Afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verzekeringsarts. Klaagster heeft de verzekeringsarts bezocht voor een verzuimconsult, nadat zij ziek uit dienst was getreden bij haar voormalig werkgever. Klaagster verwijt de verzekeringsarts dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld jegens haar door medische bevindingen ten aanzien van klaagster in een rapport op te nemen zonder dit met klaagster te hebben besproken. Daarnaast heeft de verzekeringsarts volgens klaagster informatie in het rapport opgenomen die niet met haar voormalig werkgever behoorde te worden gedeeld. Klaagster vindt ook dat hij haar onvoldoende heeft begeleid en dat hij niet tot het oordeel had kunnen komen dat zij arbeidsgeschikt was. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing. 

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1843 van:

A., wonende te B.,
appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., verzekeringsarts, werkzaam te D.,
verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. R. Kroes, werkzaam te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 23 maart 2022

bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de verzekeringsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 januari 2023 met nummer A2022/4087, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard.  

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 januari 2024 behandeld. Op de zitting is verschenen de verzekeringsarts bijgestaan door zijn gemachtigde. Klaagster was niet bij de zitting aanwezig. Kort voor de zitting heeft klaagster per e-mail een pleitnota aan het Centraal Tuchtcollege toegezonden. De pleitnota is toegevoegd aan het dossier van het Centraal Tuchtcollege en aan de wederpartij overhandigd.

2. Beslissing in eerste aanleg

     Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“3.  Wat is er precies gebeurd?

3.1  Klaagster is op 3 mei 2018 ziek uit dienst getreden bij haar toenmalige werkgever E. Verweerder werkte in die tijd als verzekeringsarts bij F. te D.

3.2  Op 1 augustus 2018 bezocht klaagster de verzekeringsarts voor een beoordeling. Van dit verzuimconsult heeft de verzekeringsarts een medisch verslag opgesteld. Dit rapport is -met weglating van de medische gegevens en bevindingen- met de voormalige werkgever van klaagster gedeeld.

3.3  Klaagster heeft zowel deze niet-medische rapportage als het volledige medisch rapport ingezien. 

3.4  In het medisch rapport staat onder 2.6 vermeld:

Psychisch onderzoek

wat onzeker en impulsief; verbaal wat ontremd; niet depressief, doch juist wat opgewekt; affect moduleert conform, moeite met intensief klantcontact..weinig zelfkennis zou zij hebben volgens de ex-wg.

geheugen en concentratie zijn intact.

aanwijzing voor cluster B/C PH”

3.5  In het niet-medisch (en medisch) rapport staat -voor zover relevant- onder 5.1 vermeld:

Visie betrokkene over de eigen arbeidsmogelijkheden

Betr. is gefrustreerd in veel werkgevers; heeft het nog zin omdat zij iedere keer eruit gegooid terwijl zij graag wil werken.    (…)”

3.6  In het niet-medisch (en medisch) rapport staat voorts -voor zover relevant-:

Antwoord op specifieke vraagstelling

Er is sprake van ziekte conform artikel 19ZW. onzekerheid -langer bestaand- speelt nog parten.

De komende weken wordt dankzij de interventie verder herstel en stabilisatie verwacht zodat er per 03-09-2018 een herstelafspraak is gemaakt met betr. (…)”

3.7  Het niet-medisch rapport is door F. per brief van 9 september 2018 naar klaagster gestuurd met de mededeling dat als zij het niet eens is met de inhoud, zij dit binnen 5 werkdagen diende terug te koppelen. Klaagster heeft niet binnen die periode op het rapport gereageerd. Op 30 september 2018 heeft zij wel bezwaar gemaakt tegen de beslissing die het UWV op 20 augustus 2018 heeft genomen, kennelijk op basis van de rapportage van de verzekeringsarts.

4.   Wat houdt de klacht in?

Klaagster verwijt de verzekeringsarts dat hij:

a)   informatie in het niet-medisch rapport heeft opgenomen die niet met de voormalig werkgever van klaagster behoorde te worden gedeeld;

b)   in het medisch rapport heeft opgenomen dat hij een aanwijzing zag voor een cluster B/C persoonlijkheid zonder dit met klaagster tijdens het verzuimconsult te hebben besproken;

c)   klaagster hersteld heeft verklaard; en dat hij

d)   klaagster onvoldoende heeft begeleid.

5.   Wat is het verweer?

De verzekeringsarts heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

6.   Wat zijn de overwegingen van het college?

Welke criteria gelden bij de beoordeling?

6.1  De vraag is of de verzekeringsarts de zorg heeft verleend die van hem als redelijk bekwame en redelijk handelend verzekeringsarts verwacht mocht worden. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

Klachtonderdeel a) informatie in het niet-medisch rapport

6.2  Klaagster is van mening dat de verzekeringsarts de tekst zoals hij deze heeft opgenomen in het niet-medisch rapport onder 5.1 niet aan haar voormalig werkgever had mogen terugkoppelen, althans niet in deze bewoordingen.

6.3  Het college is van oordeel dat de verzekeringsarts deze tekst, ook al betrof dit een weergave van de visie van klaagster zelf, wel wat zakelijker had kunnen weergeven. Dit geldt temeer omdat de tekst juist werkgevers betrof en de verzekeringsarts wist dat de rapportage door de voormalig werkgever van klaagster gelezen zou worden.

6.4  Hoewel het college dus van oordeel is dat de verzekeringsarts hier beter anders had kunnen handelen, acht het college dit handelen niet dusdanig ernstig dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Hierbij speelt mee dat klaagster geen gebruik heeft gemaakt van haar recht om (binnen 5 dagen) te reageren op het rapport. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b) vermelding aanwijzing cluster B/C PH in het medisch rapport

6.5  Klaagster verwijt de verzekeringsarts dat hij in het medisch rapport onder 2.6 heeft gemeld dat hij een aanwijzing bij klaagster zag van een cluster B/C persoonlijkheid zonder dit met haar te hebben besproken tijdens het verzuimconsult.

6.6  De verzekeringsarts heeft het college er in zijn verweer op gewezen dat het geen diagnose betrof, maar “slechts” een waarneming op basis van zijn observaties en anamnese en dat hij daarom ook bewust het woord “aanwijzing” in de rapportage had opgenomen.

6.7  Hoewel het college van mening is dat de verzekeringsarts deze aanwijzing beter met klaagster had kunnen bespreken voordat hij het in zijn rapportage opnam, acht het college ook dit handelen niet zodanig ernstig dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Het college weegt bij dit oordeel mee dat de aanwijzing alleen in het medisch rapport is opgenomen en dus zonder toestemming van klaagster niet bekend zou kunnen worden bij derden, anders dan zorgverleners. Klachtonderdeel b) is daarom naar het oordeel van het college ongegrond.

Klachtonderdeel c) hersteld verklaren klaagster

6.8  Klaagster verwijt de verzekeringsarts dat hij heeft geoordeeld dat klaagster weer aan het werk zou kunnen.

6.9  Blijkens de rapportage verwachtte de verzekeringsarts dankzij de interventie verder herstel en stabilisatie van de gezondheidstoestand van klaagster, zodat er voor

3 september 2018 een herstelafspraak werd gemaakt. Het college is van oordeel dat de verzekeringsarts in redelijkheid tot bovengenoemde conclusie kon komen en acht ook dit klachtonderdeel ongegrond. Hierbij speelt mee dat klaagster geen gebruik heeft gemaakt van haar recht om (binnen 5 dagen) te reageren op het rapport in het geval zij het er niet mee eens was.

Klachtonderdeel d) begeleiding door de verzekeringsarts

6.10 Tot slot verwijt klaagster dat de verzekeringsarts haar onvoldoende begeleid heeft. Dit lag echter naar het oordeel van het college niet op de weg van de verzekeringsarts, die geen rol had in de verdere begeleiding van klaagster.

6.11 De verzekeringsarts heeft overigens -naar eigen zeggen- in dat kader juist de aanwijzing B/C persoonlijkheid in de rapportage opgenomen, zodat andere zorgverleners daarmee rekening konden houden en/of dat nader konden onderzoeken.

6.12 Naar het oordeel van het college is ook op dit punt geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de verzekeringsarts. Ook klachtonderdeel d) is daarom ongegrond.

Conclusie

6.13 De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten die zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege, met dit verschil dat waar onder 3.7 “9 september 2018” staat het Centraal Tuchtcollege in plaats daarvan leest:

“9 augustus 2018”. 

4. Beoordeling van het beroep

Omvang van het beroep

4.1  Het beroep van klaagster heeft tot doel dat het Centraal Tuchtcollege de zaak in volle omvang beoordeelt en de klacht alsnog gegrond verklaart.

4.2  De verzekeringsarts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep te verwerpen.

Inhoudelijke beoordeling

4.3  Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de klacht van klaagster ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege licht dat hierna toe.

4.4  In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen en nalaten van de verzekeringsarts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat college hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaakdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.5  In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 januari 2024 heeft de verzekeringsarts zijn standpunt nader toegelicht.

4.6  Op grond van de stukken en dat wat door de verzekeringsarts op de zitting nog naar voren is gebracht, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht van klaagster terecht ongegrond heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hier over. Daarmee sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan bij het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de verzekeringsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit betekent dat het beroep van klaagster zal worden verworpen.

5. Beslissing

     Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Phillippart, voorzitter;

H. de Hek en M.W. Zandbergen, leden-juristen en J.H.M. de Brouwer en J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en K.M. ten Pas, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 29 januari 2024.

Voorzitter  w.g.    Secretaris  w.g.