Zoekresultaten 771-780 van de 808 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:157 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6195

    Ongegronde klacht tegen een GZ-psycholoog. Klaagster is de moeder van haar in september 2021 overleden dochter, die zelfmoord heeft gepleegd. Volgens klaagster heeft de GZ-psycholoog geen adequate zorg en begeleiding gegeven, omdat zij niet vooraf heeft onderzocht of haar dochter het MDO op 15 september 2021 aankon, tijdens het MDO niet aan haar dochter heeft gevraagd wat zij zelf wilde en heeft nagelaten om op 16 september 2021, toen haar dochter werd vermist, direct alarm te slaan en de politie in te schakelen. De GZ-psycholoog heeft uitgelegd dat vanuit de betrokken cliëntbegeleider geen signalen waren dat de dochter van klaagster het MDO niet aan zou kunnen. Ook tijdens het MDO waren die signalen er niet. Dat dit alles niet klopt of anders is gelopen, is het college niet gebleken. Uit de verslagen van het MDO is gebleken dat er verschillende opties zijn benoemd tijdens het MDO. Deze opties zijn, zo bleek ook ter zitting, besproken met de dochter van klaagster. Op 16 september 2021 heeft de begeleiding met de vader en tante van de dochter van klaagster afgesproken de situatie nog even aan te kijken. Daarom is op dat moment nog geen contact opgenomen met de politie. Op 17 september 2021 is de dochter van klaagster als vermist opgegeven en heeft de GZ-psycholoog op verzoek van de politie onderbouwd waarom er zorgen waren en heeft schriftelijk suïcide signalen beschreven. Het college is van oordeel dat gelet op deze geschetste gang van zaken, de GZ-psycholoog niet kan worden verweten nog even te hebben afgewacht en de politie nog niet te alarmeren. Alle klachtonderdelen ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:153 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6366

    Deels gegronde klacht tegen een orthopedisch chirurg. De orthopedisch chirurg heeft een totale knieprothese aangebracht en bij een latere ingreep de knie doorgebogen. Volgens klaagster is bij die laatste ingreep een deel van de prothese beschadigd, wat bij haar heeft geleid tot pijn en immobiliteit. Voor het college is het niet vast te stellen dat het losraken van de insert verband houdt met het doorbuigen van de knie door de orthopedisch chirurg. Het betekent niet zonder meer dat de pijn van klaagster werd veroorzaakt door een losgeraakte insert. Van de orthopedisch chirurg had wel mogen worden verwacht dat hij de dag na de ingreep bij klaagster was langs gegaan. Daarbij komt dat de orthopedisch chirurg klaagster gerust had gesteld door haar te beloven dat hij extra goed voor haar zou zorgen. Met die uitspraak heeft hij verwachtingen gewekt. Het had daarom in de rede gelegen dat hij zich proactiever had opgesteld en zich niet alleen had verlaten op de overdrachtsmomenten. Voor zover klaagster klaagt over het gegeven dat zij pijn leed en dat de pijnstilling niet voldoende werkte, constateert het college dat de orthopedisch chirurg tuchtrechtelijk daarvoor niet verantwoordelijk is, omdat de pijnstilling niet op zijn terrein ligt. Overige klachtonderdelen ongegrond. Deels gegronde klacht, gelet op reflecteren eigen handelen en tonen inzicht geen maatregel.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:131 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2143

    Klacht tegen een verzekeringsarts. Klager heeft eerder tuchtklachten ingediend tegen de verzekeringsarts. Deze klachten gingen over een de door de verzekeringsarts in 2016 opgesteld medisch onderzoeksverslag en hebben geleid tot twee onherroepelijke eindbeslissingen van het Centraal Tuchtcollege. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft klager daarom wegens strijd met het ne bis in idem beginsel niet-ontvankelijk in zijn klacht verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:125 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2061

    Klacht tegen longarts. Klaagster is de echtgenote van patiënt. Bij hem werd in 2018 een longtumor met levermetastasering vastgesteld. Hij werd hiervoor met chemotherapie behandeld. Vanwege klachten na deze chemotherapie (waaronder maagkrampen en diarree) werd patiënt in het ziekenhuis opgenomen. Patiënt is daar overleden. Na zijn overlijden is obductie gedaan. De klacht gaat over het handelen van de longarts voorafgaand aan het overlijden. Klaagster verwijt de longarts onder meer dat zij meer onderzoek had moeten doen, zoals een CT-scan, overplaatsing naar een ander ziekenhuis had moeten aanbieden, de mdl-arts te laat heeft ingeschakeld en niet heeft geluisterd naar patiënt toen hij aangaf dat de pijn niet in de darmen zat. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:132 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2142

    Klacht tegen een verzekeringsarts. Klager heeft eerder tuchtklachten ingediend tegen deze verzekeringsarts. Deze klachten gingen, over een de door de verzekeringsarts in 2019 opgestelde verzekeringsgeneeskundige rapportage en hebben geleid tot beslissingen van het tuchtcollege van 8 augustus 2019 en 29 juli 2022. Die beslissingen zijn onherroepelijk geworden door het intrekken van het daartegen gerichte beroep in mei 2020 en het niet-ontvankelijk verklaren van het daartegen gerichte beroep bij beslissing van 25 mei 2023. Dit betekent dat er al een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen over het handelen waarover klager nu klaagt. Klager kan dan ook niet opnieuw klagen over de wijze van handelen van de verzekeringsarts in 2019. Dat klager zijn klachten nu enigszins anders heeft geformuleerd doet daaraan niet af. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klager kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat niet is gebleken dat eerder inhoudelijk is beslist op de klacht over het rapport uit 2017, en dat reeds daarom de bestreden voorzittersbeslissing niet in stand kan blijven. Het Centraal Tuchtcollege wijst de zaak terug naar het Regionaal Tuchtcollege.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:126 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2242

    Klacht tegen een GZ-psycholoog. Klager heeft op basis van een tbs-maatregel met dwangverpleging in een forensisch psychiatrisch centrum verbleven. Gedurende een periode daarvan was de GZ-psycholoog zijn hoofdbehandelaar. Klager verwijt de GZ-psycholoog dat door haar toedoen aan hem ten onrechte (vrijheids)beperkende maatregelen zijn opgelegd en zij niet juist heeft gehandeld in zijn behandeltraject. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager niet ontvankelijk verklaard in het eerste klachtonderdeel heeft daarbij onder andere overwogen dat de handelwijze van de GZ-psycholoog met betrekking tot het beëindigen van het verlof was ingegeven door het veiligheidsbelang, gegeven de gezondheidstoestand van klager. Deze handelwijze ziet dus niét op het bevorderen, bewaken, dan wel beoordelen van die gezondheidstoestand en valt daarom niet onder het tuchtrecht. De klacht is voor het overige ongegrond verklaard. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat verweerster gedurende het behandeltraject is gebleven binnen de daarvoor en tijde van het handelen geldende kaders en zij zorgvuldig heeft gehandeld jegens klager. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:133 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2141

    Klacht tegen een verzekeringsarts. Klager heeft eerder tuchtklachten ingediend tegen de verzekeringsarts. Deze klachten gingen over een de door de verzekeringsarts in 2018 opgestelde verzekeringsgeneeskundige rapportage en hebben geleid tot twee beslissingen van het Regionaal Tuchtcollege die met het intrekken van het daartegen gerichte beroep onherroepelijk zijn geworden. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft klager daarom wegens strijd met het ne bis in idem beginsel niet-ontvankelijk in zijn klacht verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:127 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2241

    Klacht tegen een verzekeringsarts. In het kader van een verzekeringsgeneeskundige beoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft de verzekeringsarts klager telefonisch gesproken en een fysiek spreekuurcontact gehad. Van deze beoordeling heeft de verzekeringsarts een rapport opgesteld. Klager verwijt de verzekeringsarts dat hij ten onrechte de re-integratieverplichtingen (RIV) van de werkgever niet heeft getoetst en beoordeeld bij de WIA-aanvraag en tevens niet heeft gehandeld conform de Werkwijzer Poortwachter van 1 augustus 2022. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:134 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2065

    Klacht tegen internist. Klaagster is de echtgenote van patiënt. Bij hem werd in 2018 een longtumor met levermetastasering werd vastgesteld. Hij werd hiervoor met chemotherapie behandeld. Vanwege klachten na deze chemotherapie (waaronder maagkrampen en diarree) werd patiënt in het ziekenhuis opgenomen. Patiënt is daar overleden. Na zijn overlijden is obductie gedaan. De klacht gaat over het handelen van de internist voorafgaand aan het overlijden. Klaagster verwijt de internist onder meer dat hij meer onderzoek had moeten doen, zoals een CT-scan, overplaatsing naar een ander ziekenhuis had moeten aanbieden, de MDL-arts te laat heeft ingeschakeld en niet heeft geluisterd naar patiënt toen hij aangaf dat de pijn niet in de darmen zat. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:128 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2182

    Klacht van moeder en zoon tegen een GZ-psycholoog. Tijdens het verblijf van zoon in detentie is de GZ-psycholoog door het OM verzocht om een zogeheten trajectconsult uit te voeren omtrent de vraag of een pro Justitia onderzoek geestvermogens bij klager geïndiceerd was. Klagers verwijten de GX-psycholoog dat zij heeft geweigerd inzage in het medisch dossier te verlenen en dat zij daarna heeft geweigerd om het dossier te corrigeren. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij dit oordeel. De GZ-psycholoog had niet de beschikking over het dossier en kon daarom geen inzage in het dossier verstrekken. De GZ-psycholoog is alleen verantwoordelijk is voor het uitvoeren van het correctierecht ten aanzien van haar advies, zij kan en mag het correctierecht niet toepassen op het strafdossier. De GZ-psycholoog heeft van klagers geen verzoek tot correctie van haar advies ontvangen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klagers ingesteld beroep.