ECLI:NL:TGZCTG:2024:133 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2141

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:133
Datum uitspraak: 10-07-2024
Datum publicatie: 11-07-2024
Zaaknummer(s): C2023/2141
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een verzekeringsarts. Klager heeft eerder tuchtklachten ingediend tegen de verzekeringsarts. Deze klachten gingen over een de door de verzekeringsarts in 2018 opgestelde verzekeringsgeneeskundige rapportage en hebben geleid tot twee beslissingen van het Regionaal Tuchtcollege die met het intrekken van het daartegen gerichte beroep onherroepelijk zijn geworden. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft klager daarom wegens strijd met het ne bis in idem beginsel niet-ontvankelijk in zijn klacht verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2141 van:
A., wonende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verzekeringsarts, (destijds) werkzaam te D.,
verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. I. Veldhuizen, werkzaam te Amsterdam.  
1.    Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 09 augustus 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. – hierna de verzekeringsarts– een klacht ingediend. Bij beslissing van 29 augustus 2023, onder nummer Z2023/5908, heeft de voorzitter van dat college de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Klager is op tijd in beroep gekomen tegen deze beslissing. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Op 16 mei 2024 heeft het Centraal Tuchtcollege nog een brief ontvangen van klager (brief van 13 mei 2024 met bijlagen). 
De zaak is op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 juni 2024 tegelijk behandeld met de zaken C2023/2142, C2023/2143 en C2023/2144. De zaken zijn niet gevoegd. Op de zitting zijn verschenen klager, en de verzekeringsarts, bijgestaan door mr. Veldhuizen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. 
Klager en mr. Veldhuizen hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege en de wederpartij hebben overhandigd. 
2.    Beslissing in eerste aanleg
De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
    “2.  DE OVERWEGINGEN
De voorzitter verwijst naar artikel 51 van de Wet BIG, waarin het beginsel van ‘ne bis in idem’ is neergelegd. Dit artikel bepaalt dat niemand andermaal tuchtrechtelijk kan worden berecht ter zake van enig handelen of nalaten waarover te zijnen aanzien een onherroepelijk geworden eindbeslissing is genomen. 
Klager heeft eerder tuchtklachten ingediend tegen deze verzekeringsarts, namelijk op 
7 december 2018 en op 15 maart 2019. Deze klachten gingen, net als nu, over de door de verzekeringsarts in 2018 opgestelde verzekeringsgeneeskundige rapportage hebben geleid tot beslissingen van het tuchtcollege van 25 juli 2019 en 8 augustus 2019. Die beslissingen zijn onherroepelijk geworden nadat klager zijn daartegen gerichte beroep in beide procedures heeft ingetrokken. Dit betekent dat er al een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen over het handelen waarover klager nu klaagt. Klager kan dan ook niet opnieuw klagen over de wijze van handelen van de verzekeringsarts in 2018. Dat klager zijn klachten nu enigszins anders heeft geformuleerd doet daaraan niet af.  Dat betekent dat klager in de voorliggende klacht niet-ontvankelijk is.”
3.    Beoordeling van het beroep
    Omvang van het beroep
3.1     Klager heeft in beroep beroepsgronden geformuleerd tegen de procedure die de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft gevolgd en tegen de inhoud van de voorzittersbeslissing. Klager wil met zijn beroep bereiken dat de voorzittersbeslissing door het Centraal Tuchtcollege wordt vernietigd en dat er opnieuw naar zijn klacht wordt gekeken. 
3.2    De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege primair om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht, en subsidiair om het beroep van klager te verwerpen. 
Inhoudelijke beoordeling van het beroep
3.3     De vraag die in beroep moet worden beantwoord is of de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld dat de op 9 augustus 2023 door klager ingediende tuchtklacht tegen de verzekeringsarts niet-ontvankelijk is, omdat klager op 7 december 2018 en op 15 maart 2019 eenzelfde klacht tegen de verzekeringsarts heeft ingediend, waarop al een onherroepelijke eindbeslissing is gegeven (strijd met het beginsel van ne bis in idem, artikel 51 van de Wet BIG).
3.4       Volgens klager is er geen strijd met dit beginsel, omdat – kort gezegd – verschillende fundamentele rechtsbeginselen in de weg staan aan toepassing van artikel 51 van de Wet BIG, en dat deze beginselen voorrang dienen te hebben op het beginsel van ne bis in idem. Verder heeft klager in de derde klachtprocedure een andere grondslag naar voren gebracht, die rechtvaardigt dat opnieuw wordt gekeken naar het handelen van de verzekeringsarts uit 2018, aldus klager. 

3.5     Na bestudering van de stukken en de mondelinge toelichting stelt het Centraal Tuchtcollege vast dat de derde tuchtklacht net als de eerste en tweede tuchtklacht gaat over het handelen van de verzekeringsarts in 2018 en zijn verzekeringsgeneeskundige rapportage van 30 oktober 2018. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de eerste klacht bij beslissing van 25 juli 2019 kennelijk ongegrond verklaard. Het door klager daartegen gerichte beroep is op 19 mei 2020 ingetrokken waardoor deze beslissing onherroepelijk is geworden. De tweede tuchtklacht is bij beslissing van 8 augustus 2019 door het Regionaal Tuchtcollege kennelijk ongegrond verklaard. Ook deze beslissing is onherroepelijk geworden door de intrekking van het daartegen gerichte beroep op 19 mei 2020. 
3.6    De derde tuchtklacht betreft hetzelfde feitencomplex en hetzelfde handelen van de verzekeringsarts als de eerste en tweede tuchtklacht en het verwijt dat klager de verzekeringsarts met de derde tuchtklacht maakt, wijkt in de kern niet af van het eerder gemaakte verwijt. De conclusie is dat de eerste, tweede en de derde tuchtklacht hetzelfde feitencomplex betreft en in wezen aan elkaar gelijk zijn. Dat klager op ondergeschikte onderdelen nieuwe argumenten naar voren brengt maakt dit niet anders. Het Regionaal Tuchtcollege heeft op 25 juli 2019 en op 8 augustus 2019 over de eerste en tweede tuchtklacht een onherroepelijke eindbeslissing genomen. Hiertegen kan geen gewoon rechtsmiddel meer worden ingesteld. Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel is dat klager niet-ontvankelijk is in de derde klacht, wegens strijd met artikel 51 van de Wet BIG. Het Centraal Tuchtcollege volgt klager niet in zijn standpunt dat de wet moet wijken voor andere fundamentele rechtsbeginselen die klager heeft genoemd in zijn beroepschrift, zoals het beginsel van gelijke behandeling, het beginsel van verbod van rechtsmisbruik en het rechtszekerheidsbeginsel. Het ne bis in idem-beginsel is - juist met het oog op rechtszekerheid – in de wet opgenomen zodat niemand tweemaal tuchtrechtelijk voor hetzelfde handelen kan worden aangesproken.
3.7    Dit betekent ook dat het bezwaar van de verzekeringsarts tegen (de omvang van) de bijlagen die klager op 16 mei 2024 heeft ingediend geen behandeling behoeft. 
Conclusie
3.8    Uit het vorenstaande volgt dat de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de derde, door klager op 9 augustus 2023 ingediende tuchtklacht, op grond van artikel 51 van de Wet BIG niet-ontvankelijk is. Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep van klager tegen deze beslissing verwerpen. 
4.    Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep. 
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; 
J. Legemaate en A.R.O. Mooy, leden-juristen en W.A. Faas en E.H. Groenewegen, leden-beroepsgenoten en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 10 juli 2024.
Voorzitter  w.g.        Secretaris  w.g.