ECLI:NL:TGZCTG:2024:132 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2142
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:132 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-07-2024 |
Datum publicatie: | 11-07-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/2142 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Herziening, terugverwijzing naar Regionaal Tuchtcollege |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een verzekeringsarts. Klager heeft eerder tuchtklachten ingediend tegen deze verzekeringsarts. Deze klachten gingen, over een de door de verzekeringsarts in 2019 opgestelde verzekeringsgeneeskundige rapportage en hebben geleid tot beslissingen van het tuchtcollege van 8 augustus 2019 en 29 juli 2022. Die beslissingen zijn onherroepelijk geworden door het intrekken van het daartegen gerichte beroep in mei 2020 en het niet-ontvankelijk verklaren van het daartegen gerichte beroep bij beslissing van 25 mei 2023. Dit betekent dat er al een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen over het handelen waarover klager nu klaagt. Klager kan dan ook niet opnieuw klagen over de wijze van handelen van de verzekeringsarts in 2019. Dat klager zijn klachten nu enigszins anders heeft geformuleerd doet daaraan niet af. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klager kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat niet is gebleken dat eerder inhoudelijk is beslist op de klacht over het rapport uit 2017, en dat reeds daarom de bestreden voorzittersbeslissing niet in stand kan blijven. Het Centraal Tuchtcollege wijst de zaak terug naar het Regionaal Tuchtcollege. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2142 van:
A., wonende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., (voorheen) verzekeringsarts, (destijds) werkzaam te D.,
verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. R.J. Peet, verbonden aan VvAA Legal te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 9 augustus 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle
tegen C. – hierna de verzekeringsarts– een klacht ingediend. Bij beslissing van 29
augustus 2023, onder nummer Z2023/5909, heeft de voorzitter van dat college de klacht
kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Klager is op tijd in beroep gekomen tegen deze
beslissing. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Op 16 mei 2024 heeft het Centraal Tuchtcollege nog een brief ontvangen van klager
(brief van 13 mei 2024 met bijlagen).
De zaak is op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 juni 2024 tegelijk
behandeld met de zaken C2023/2141, C2023/2143 en C2023/2144. De zaken zijn niet gevoegd.
Op de zitting zijn verschenen klager, en namens de verzekeringsarts is verschenen
mr. Peet. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.
Klager heeft dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die hij aan het Centraal
Tuchtcollege en de wederpartij heeft overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“2. DE OVERWEGINGEN
De voorzitter verwijst naar artikel 51 van de Wet BIG, waarin het beginsel van ‘ne
bis in idem’ is neergelegd. Dit artikel bepaalt dat niemand andermaal tuchtrechtelijk
kan worden berecht ter zake van enig handelen of nalaten waarover te zijnen aanzien
een onherroepelijk geworden eindbeslissing is genomen.
Klager heeft eerder tuchtklachten ingediend tegen deze verzekeringsarts, namelijk
op
4 maart 2019 en op 30 mei 2022. Deze klachten gingen, net als nu, over een door de
verzekeringsarts in 2019 opgestelde verzekeringsgeneeskundige rapportage en hebben
geleid tot beslissingen van het tuchtcollege van 8 augustus 2019 en 29 juli 2022.
Die beslissingen zijn onherroepelijk geworden door het intrekken van het daartegen
gerichte beroep op 19 mei 2020 en het niet-ontvankelijk verklaren van het daartegen
gerichte beroep bij beslissing van 25 mei 2023. Dit betekent dat er al een onherroepelijk
geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen over het handelen waarover klager
nu klaagt. Klager kan dan ook niet opnieuw klagen over de wijze van handelen van de
verzekeringsarts in 2019. Dat klager zijn klachten nu enigszins anders heeft geformuleerd
doet daaraan niet af. Dat betekent dat klager in de voorliggende klacht niet-ontvankelijk
is.”
3. Beoordeling van het beroep
Omvang van het beroep
3.1 Klager heeft in beroep beroepsgronden geformuleerd tegen de procedure die
de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft gevolgd en tegen de inhoud van
de voorzittersbeslissing. Klager wil met zijn beroep bereiken dat de voorzittersbeslissing
door het Centraal Tuchtcollege wordt vernietigd en dat er opnieuw naar zijn klacht
wordt gekeken.
3.2 De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt het Centraal
Tuchtcollege primair om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht, en subsidiair
om het beroep van klager te verwerpen.
Beoordeling van het beroep
3.3 De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen dat de klachten
die klager eerder heeft ingediend tegen de verzekeringsarts, namelijk op 4 maart 2019
en op 30 mei 2022, net als nu over een door de verzekeringsarts in 2019 opgestelde
verzekeringsgeneeskundige rapportage gaan. Omdat er al een onherroepelijk geworden
tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen over het handelen waarover klager nu klaagt,
kan hij volgens de voorzitter niet opnieuw klagen over de wijze van handelen van de
verzekeringsarts in 2019. De vraag die in beroep moet worden beantwoord is of de voorzitter
van het Regionaal Tuchtcollege terecht tot het oordeel is gekomen dat de op 9 augustus
2023 door klager ingediende tuchtklacht tegen de verzekeringsarts niet-ontvankelijk
is wegens strijd met het beginsel van ne bis in idem.
3.4 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat klager op 4 maart 2019 een klacht
tegen de verzekeringsarts heeft ingediend over een rapportage van 30 januari 2019.
Die klacht is door het Regionaal Tuchtcollege kennelijk ongegrond verklaard (G2019/18).
Deze beslissing is onherroepelijk geworden door het intrekken van het daartegen gerichte
beroep op 19 mei 2020. Daarna heeft klager op 30 mei 2022 een klacht ingediend, die
ging over een door de verzekeringsarts opgesteld rapport van
12 juni 2017. In die zaak is klager door het Regionaal Tuchtcollege niet-ontvankelijk
in zijn klacht verklaard, omdat hij zijn klacht onvoldoende had onderbouwd. Het Centraal
Tuchtcollege heeft klager in het daartegen gerichte beroep niet-ontvankelijk verklaard,
omdat hij zijn beroepsgronden onvoldoende duidelijk heeft gemaakt (C2022.1643).
3.5 In de zaak die nu voorligt wordt geklaagd over het rapport van 12 juni 2017.
Dat rapport is door de verzekeringsarts opgemaakt nadat hij klager op verzoek van
de gemeente heeft gezien voor een beoordeling arbeidsbeperking.
Gelet op het hiervoor onder 3.4 beschreven verloop, overweegt het Centraal Tuchtcollege
dat niet is gebleken dat eerder inhoudelijk is beslist op de klacht over het rapport
uit 2017, en dat reeds daarom de bestreden voorzittersbeslissing niet in stand kan
blijven.
3.6 De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bepaalt in
artikel 73 lid 9, dat indien het Centraal Tuchtcollege tot het oordeel komt dat de
in eerste aanleg gegeven beslissing niet kan worden gehandhaafd, het deze beslissing
vernietigt en de zaak zelf afdoet. In dit geval zou dat betekenen dat niet twee maar
één instantie de klacht inhoudelijk beoordeelt. Het Centraal Tuchtcollege zal de zaak
daarom terugverwijzen naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle, om alsnog inhoudelijk
op de klacht over het rapport uit 2017 te oordelen.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan beroep en opnieuw rechtdoend:
wijst de zaak terug naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle om alsnog de klacht
te behandelen.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter;
J. Legemaate en A.R.O. Mooy, leden-juristen en W.A. Faas en E.H. Groenewegen,
leden-beroepsgenoten en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 10 juli 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.