ECLI:NL:TGZCTG:2024:131 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2143
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:131 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-07-2024 |
Datum publicatie: | 11-07-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/2143 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een verzekeringsarts. Klager heeft eerder tuchtklachten ingediend tegen de verzekeringsarts. Deze klachten gingen over een de door de verzekeringsarts in 2016 opgesteld medisch onderzoeksverslag en hebben geleid tot twee onherroepelijke eindbeslissingen van het Centraal Tuchtcollege. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft klager daarom wegens strijd met het ne bis in idem beginsel niet-ontvankelijk in zijn klacht verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2143 van:
A., wonende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verzekeringsarts, (destijds) werkzaam te D.,
verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. I. Veldhuizen, werkzaam te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 9 augustus 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle
tegen C. – hierna de verzekeringsarts– een klacht ingediend. Bij beslissing van 29
augustus 2023, onder nummer Z2023/5910, heeft de voorzitter van dat college de klacht
kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Klager is op tijd in beroep gekomen tegen deze
beslissing. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Op 16 mei 2024 heeft het Centraal Tuchtcollege nog een brief ontvangen van klager
(brief van 13 mei 2024 met bijlagen).
De zaak is op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 juni 2024 tegelijk
behandeld met de zaken C2023/2141, C2023/2142 en C2023/2144. De zaken zijn niet gevoegd.
Op de zitting zijn verschenen klager, en de verzekeringsarts, bijgestaan door mr.
Veldhuizen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.
Klager en mr. Veldhuizen hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die
zij aan het Centraal Tuchtcollege en de wederpartij hebben overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“2. DE OVERWEGINGEN
De voorzitter verwijst naar artikel 51 van de Wet BIG, waarin het beginsel van ‘ne
bis in idem’ is neergelegd. Dit artikel bepaalt dat niemand andermaal tuchtrechtelijk
kan worden berecht ter zake van enig handelen of nalaten waarover te zijnen aanzien
een onherroepelijk geworden eindbeslissing is genomen.
Klager heeft eerder tuchtklachten ingediend tegen deze verzekeringsarts, namelijk
op
30 augustus 2016 en op 30 mei 2022. Deze klachten gingen, net als nu, over een door
de verzekeringsarts in 2016 opgesteld medisch onderzoeksverslag en hebben geleid tot
beslissingen van het tuchtcollege van 2 juni 2017 en 29 juli 2022. Die beslissingen
zijn onherroepelijk geworden door het verwerpen, dan wel niet-ontvankelijk verklaren,
van het daartegen gerichte beroep bij de beslissingen van 8 maart 2018 en 25 mei 2023.
Dit betekent dat er al een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing
is genomen over het handelen waarover klager nu klaagt. Klager kan dan ook niet opnieuw
klagen over de wijze van handelen van de verzekeringsarts in 2016. Dat klager zijn
klachten nu enigszins anders heeft geformuleerd doet daaraan niet af. Dat betekent
dat klager in de voorliggende klacht niet-ontvankelijk is.”
3. Beoordeling van het beroep
Omvang van het beroep
3.1 Klager heeft in beroep beroepsgronden geformuleerd tegen de procedure die
de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft gevolgd en tegen de inhoud van
de voorzittersbeslissing. Klager wil met zijn beroep bereiken dat de voorzittersbeslissing
door het Centraal Tuchtcollege wordt vernietigd en dat er opnieuw naar zijn klacht
wordt gekeken.
3.2 De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt het Centraal
Tuchtcollege primair om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht, en subsidiair
om het beroep van klager te verwerpen.
Inhoudelijke beoordeling van het beroep
3.3 De vraag die in beroep moet worden beantwoord is of de voorzitter van het
Regionaal Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld dat de op 9 augustus 2023 door klager
ingediende tuchtklacht tegen de verzekeringsarts niet-ontvankelijk is, omdat klager
op 30 augustus 2016 en op 30 mei 2022 eenzelfde klacht tegen de verzekeringsarts heeft
ingediend, waarop al een onherroepelijke eindbeslissing is gegeven (strijd met het
beginsel van ne bis in idem, artikel 51 van de Wet BIG).
3.4 Volgens klager is er geen strijd met dit beginsel, omdat – kort gezegd –
verschillende fundamentele rechtsbeginselen in de weg staan aan toepassing van artikel
51 van de Wet BIG, en dat deze beginselen voorrang dienen te hebben op het beginsel
van ne bis in idem. Verder heeft klager in deze klachtprocedure een andere grondslag
naar voren gebracht, die rechtvaardigt dat opnieuw wordt gekeken naar het handelen
van de verzekeringsarts uit 2016, aldus klager.
3.5 Na bestudering van de stukken en de mondelinge toelichting stelt het Centraal
Tuchtcollege vast dat de derde tuchtklacht net als de eerste en tweede tuchtklacht
gaat over het handelen van de verzekeringsarts in 2016 en een door de verzekeringsarts
opgesteld medisch onderzoeksverslag van 26 februari 2016. Het Regionaal Tuchtcollege
heeft de eerste klacht bij beslissing van 25 juli 2019 kennelijk ongegrond verklaard.
Het door klager daartegen gerichte beroep is door het Centraal Tuchtcollege op 8 maart
2018 verworpen. De tweede tuchtklacht is bij voorzittersbeslissing van 29 juli 2022
door het Regionaal Tuchtcollege kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat klager
zijn klacht niet voldoende had onderbouwd. Ook deze beslissing is onherroepelijk geworden
doordat klager in zijn beroep op 25 mei 2023 niet-ontvankelijk is verklaard omdat
hij zijn beroepsgronden onvoldoende duidelijk had gemaakt.
3.6 De derde tuchtklacht betreft hetzelfde feitencomplex en hetzelfde handelen
van de verzekeringsarts als de eerste en tweede tuchtklacht en het verwijt dat klager
de verzekeringsarts met de derde tuchtklacht maakt, wijkt in de kern niet af van het
eerder gemaakte verwijt. De conclusie is dat de eerste, tweede en de derde tuchtklacht
hetzelfde feitencomplex betreft en in wezen aan elkaar gelijk zijn. Dat klager op
ondergeschikte onderdelen nieuwe argumenten naar voren brengt maakt dit niet anders.
Het Centraal Tuchtcollege heeft op 8 maart 2018 en op 25 mei 2023 over de eerste en
tweede tuchtklacht een onherroepelijke eindbeslissing genomen. Hiertegen kan geen
gewoon rechtsmiddel meer worden ingesteld. Hierbij merkt het Centraal Tuchtcollege
voor de volledigheid nog op dat bij beslissing van 8 maart 2018 inhoudelijk op de
klacht van klager is ingegaan. Bij de tweede tuchtklacht heeft klager enkel stukken
ingestuurd die betrekking hebben op de geneeskundige beoordeling uit 2016, maar is
hij zowel door het Regionaal Tuchtcollege als door het Centraal Tuchtcollege niet-ontvankelijk
verklaard.
3.7 Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege net als het Regionaal Tuchtcollege
van oordeel is dat klager niet-ontvankelijk is in de derde klacht, wegens strijd met
artikel 51 van de Wet BIG. Het Centraal Tuchtcollege volgt klager niet in zijn standpunt
dat de wet moet wijken voor andere fundamentele rechtsbeginselen die klager heeft
genoemd in zijn beroepschrift, zoals het beginsel van gelijke behandeling, het beginsel
van verbod van rechtsmisbruik en het rechtszekerheidsbeginsel. Het ne bis in idem-beginsel
is - juist met het oog op rechtszekerheid – in de wet opgenomen zodat niemand tweemaal
tuchtrechtelijk voor hetzelfde handelen kan worden aangesproken.
3.8 Dit betekent ook dat het bezwaar van de verzekeringsarts tegen (de omvang van)
de bijlagen die klager op 16 mei 2024 heeft ingediend geen behandeling behoeft.
Conclusie
3.9 Uit het vorenstaande volgt dat de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege
terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de derde, door klager op 9 augustus
2023 ingediende tuchtklacht, op grond van artikel 51 van de Wet BIG niet-ontvankelijk
is. Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep van klager tegen deze beslissing verwerpen.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter;
J. Legemaate en A.R.O. Mooy, leden-juristen en W.A. Faas en E.H. Groenewegen, leden-beroepsgenoten
en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 10 juli 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w/g/