ECLI:NL:TGZCTG:2024:128 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2182
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:128 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-07-2024 |
Datum publicatie: | 11-07-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/2182 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht van moeder en zoon tegen een GZ-psycholoog. Tijdens het verblijf van zoon in detentie is de GZ-psycholoog door het OM verzocht om een zogeheten trajectconsult uit te voeren omtrent de vraag of een pro Justitia onderzoek geestvermogens bij klager geïndiceerd was. Klagers verwijten de GX-psycholoog dat zij heeft geweigerd inzage in het medisch dossier te verlenen en dat zij daarna heeft geweigerd om het dossier te corrigeren. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij dit oordeel. De GZ-psycholoog had niet de beschikking over het dossier en kon daarom geen inzage in het dossier verstrekken. De GZ-psycholoog is alleen verantwoordelijk is voor het uitvoeren van het correctierecht ten aanzien van haar advies, zij kan en mag het correctierecht niet toepassen op het strafdossier. De GZ-psycholoog heeft van klagers geen verzoek tot correctie van haar advies ontvangen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klagers ingesteld beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2182 van:
A. en B., wonende in C.,
appellanten, klagers in eerste aanleg,
tegen
D. GZ-psycholoog, destijds werkzaam in E.,
verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, werkzaam in Utrecht. 1. Verloop van de procedure
A. en B. – hierna klagers – hebben op 1 september 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege
voor de Gezondheidszorg te ‘s-Hertogenbosch tegen C. – hierna de GZ-psycholoog – een
klacht ingediend. Bij beslissing van 5 september 2023, met nummer H2022/4782, heeft
de voorzitter van dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Klagers hebben op tijd beroep ingesteld tegen deze beslissing. Verweerster heeft een
verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 mei 2024 behandeld.
Klagers zijn op de zitting verschenen. Mr. De Jong heeft bij brief van 23 april 2024
laten weten dat de GZ-psycholoog niet op de zitting zal verschijnen. Mr. De Jong is
namens de GZ-psycholoog verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
De voorzitter van Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“ 1. De zaak in het kort
1.1 Tijdens klagers verblijf in detentie is door het Openbaar Ministerie aan het
Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) verzocht om
een zogeheten trajectconsult uit te voeren omtrent de vraag of een pro Justitia onderzoek
geestvermogens bij klager geïndiceerd was.
Klagers verwijten de Gz-psycholoog dat zij heeft geweigerd inzage in het medisch dossier
te verstrekken en dat zij daarna heeft geweigerd om het dossier te corrigeren.
De voorzitter komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. 'Kennelijk'
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht de voorzitter toe
hoe tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 De voorzitter heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 1 september 2022;
- de brief van de secretaris van 30 september 2022, waarin klager verzocht wordt
om aanvullende informatie;
- aanvullende informatie van klager, ontvangen op respectievelijk 10 oktober 2022
en 15 november 2022;
- het verweerschrift van 7 december 2022;
- een brief van klagers, ontvangen op 6 januari 2023;
- de reactie van de gemachtigde van de Gz-psycholoog, ontvangen op
27 januari 2023;
- het proces-verbaal van het op 26 april 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek.
3. De feiten
3.1 De Gz-psycholoog is werkzaam bij het NIFP.
3.2 Klager verbleef in detentie (op verdenking van drugsgerelateerde delicten)
toen het Openbaar Ministerie het NIFP verzocht om een zogeheten trajectconsult. Gevraagd
is om advies over de vraag of een pro Justitia onderzoek geestvermogens bij klager
geïndiceerd was en zo ja, welke variant. De Gz-psycholoog heeft naar aanleiding hiervan
op 8 juni 2020 een advies opgesteld en daarbij de vraagstelling van het OM beantwoord.
Op basis van het dossier heeft zij onder meer het volgende genoteerd:
"Uit het dossier komt naar voren dat in 2018 een reclasseringstoezicht werd opgelegd
aan betrokkene naar aanleiding van een veroordeling voor diefstal in vereniging en
cocaïnebezit. Ook werd hij datzelfde jaar veroordeeld voor meermaals rijden onder
invloed van alcohol. Jaren daarvoor is hij (slechts) één keer eerder veroordeeld (afpersing)
en zijn er enkele zaken geseponeerd. Hoewel de reclassering in 2018 adviseerde dat
er naast een toezicht ook verplichte hulpverlening zou worden opgelegd, gebeurde dit
niet. Betrokkene was hier op vrijwillige basis niet voor te motiveren tijdens het
toezicht. Hij bleek moeilijk begeleidbaar te zijn, vanwege wantrouwen, angst en weerstand
tegen aangeboden hulp.
In het verleden zou er door stichting MEE een verstandelijke beperking zijn vastgesteld
bij betrokkene. De toezichthouder beschrijft gedragingen die hierbij passen en geeft
aan dat betrokkene ondersteuning nodig heeft in zijn dagelijks leven. Genoemd wordt
bijvoorbeeld dat betrokkene moeite heeft met het organiseren van zijn financiën, zaken
hierin niet kan overzien, hij formulieren niet juist kan invullen (bijvoorbeeld voor
het aanvragen van een uitkering), hij een kwetsbare en beïnvloedbare indruk maakt
en er problemen zijn met huisvesting en dagbesteding. Met betrekking tot het gebruik
van middelen vermeldt de reclassering (in 2018) dat betrokkene cannabis en cocaïne
gebruikte, waarbij de mate van het gebruik niet duidelijk werd.
Opvallend is bovendien dat vermeld wordt dat betrokkene in 2018 voor het eerst zelfstandig
ging wonen en hij vanaf die tijd meermaals met justitie in aanraking komt. Betrokkene
zou tot die tijd altijd bij moeder gewoond hebben en een goede band met haar hebben.
Moeder zou begeleiding krijgen van F. (hulpverlening voor oa mensen met een beperking).
Met betrekking tot zijn sociale netwerk geeft de reclassering aan dat betrokkene vermoedelijk
vatbaar is voor negatieve beïnvloeding en dat het opvalt dat de meeste feiten in vereniging
zijn."
In antwoord op de vraagstelling of een pro Justitia onderzoek geestvermogens geïndiceerd
is, heeft de Gz-psycholoog het volgende overwogen:
"Op basis van het dossier worden diverse aanwijzingen gezien voor het bestaan van
een verstandelijke beperking. Het is daarbij opvallend dat betrokkene -sinds lange
tijd- weer met justitie in aanraking komt sinds hij zelfstandig is gaan wonen. Er
zijn zorgen geuit rondom onder andere zelfredzaamheid, begripsvermogen en beïnvloedbaarheid.
Ook het bestaan van mogelijke problemen in het gebruik van middelen (cocaïne, cannabis
en alcohol) en betrokkenes persoonlijkheid behoeven diagnostisch aandacht. Gezien
het vermoeden op psychopathologie en een mogelijke doorwerking hiervan in het het
ten laste gelegde, wordt geadviseerd tot enkelvoudig psychologisch onderzoek.
Diagnostiek middels pro Justitia rapportage heeft bovendien sterk de voorkeur ten
opzichte van diagnostisch onderzoek in een later stadium, bijvoorbeeld gedurende een
verplichte ambulante behandeling. Om (indien van toepassing) een passend begeleidingstraject
te kunnen adviseren, zal het nodig zijn meer zicht te krijgen op factoren die ten
grondslag liggen aan betrokkenes eerdere afwerende houding ten opzichte van hulpverlening.
Daarnaast is het, zeker bij het vermoeden op een verstandelijke beperking, van belang
dat er bij de diagnostiek gebruik gemaakt wordt van referenteninformatie en dossierinformatie,
wat bij pro Justitia rapportage standaard is en bij (forensische) poliklinieken soms
achterwege blijft."
3.2 Klagers hebben via diverse (Wob)verzoeken aan het NIFP geprobeerd inzage te
krijgen in het dossier en gevraagd om het aanpassen van - volgens hen - onjuiste gegevens
in de brief naar aanleiding van de vragen van het OM.
4. De klacht en de reactie van de Gz-psycholoog
4.1 Tijdens het mondeling vooronderzoek is de klacht in samenspraak met klagers
als volgt vastgesteld. Klagers verwijten de Gz-psycholoog dat zij heeft geweigerd
inzage in het medisch dossier te verstrekken en dat zij daarna heeft geweigerd om
het dossier te corrigeren.
4.2 De Gz-psycholoog heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
5. De overwegingen van de voorzitter
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de Gz-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende Gz-psycholoog.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de Gz-psycholoog geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
5.2 De voorzitter oordeelt dat de Gz-psycholoog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld.
De Gz-psycholoog heeft toegelicht dat het dossier bij een trajectconsult niet door
haar wordt beheerd, maar door het NIFP. De voorzitter acht het aannemelijk dat de
Gz-psycholoog na het uitbrengen van het advies geen zelfstandige beslissingen kon
nemen om inzage in het dossier te verstrekken en/of het dossier te corrigeren. Daar
komt bij dat zij niet van de verzoeken van klagers op de hoogte was. Uit de door klagers
zelf bij het klaagschrift gevoegde correspondentie blijkt ook dat door de manager
Zorg en Rapportage van het NIFP is gereageerd op een klacht over het trajectconsul
. De voorzitter ziet dan ook geen aanleiding om aan de uitleg van de Gz-psycholoog
te twijfelen. Dat de Gz-psycholoog heeft geweigerd inzage te verstrekken in het dossier
dan wel het dossier te corrigeren kan dan ook niet worden vastgesteld.
Slotsom
5.3 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
die zijn vastgesteld door de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave
is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van het beroep
4.1 Klagers zijn het niet eens met de beslissing van de voorzitter van het Regionaal
Tuchtcollege. Klagers willen met het beroep bereiken dat de klacht alsnog gegrond
wordt verklaard.
4.2 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege
om het beroep van klagers te verwerpen.
Inhoudelijke beoordeling
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
bij dat college hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde dossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd en door het Centraal Tuchtcollege bestudeerd.
In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft
ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege gegeven
beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 mei 2024 is
dat debat voortgezet.
4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding
gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de voorzitter van het
Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met wat de voorzitter
van het Regionaal Tuchtcollege onder “5. De overwegingen van de voorzitter” heeft
overwogen en neemt dat hier over. Daarmee sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan
bij het oordeel van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege dat de klacht ongegrond
is. De GZ-psycholoog had niet de beschikking over het dossier dat door het NIFP werd
beheerd en kon daarom geen inzage in dat dossier verlenen. Wanneer de GZ-psycholoog
bekend raakt met het verzoek om correctie, is hij/zij er verantwoordelijk voor dat
de verzoeker hiertoe ten aanzien van de door hem/haar opgestelde stukken in de gelegenheid
gesteld wordt. Deze verantwoordelijkheid strekt zich niet uit tot door andere personen
of instanties opgestelde stukken. De GZ-psycholoog heeft van klagers geen verzoek
tot correctie van haar advies ontvangen.
4.5 Omdat het Centraal Tuchtcollege evenals het Regionaal Tuchtcollege van oordeel
is dat de klacht ongegrond is, zal het beroep van klagers worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door C.H.M. van Altena, voorzitter;
T. Dompeling en T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en M.A.J. Hagenaars en A. de Keijser,
leden-beroepsgenoten, en K.M. ten Pas, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 10 juli 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.