Zoekresultaten 511-520 van de 688 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:258 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5520

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een tandarts. Klager verwijt de tandarts dat hij de door hem opgevraagde tandartsverklaring voor zijn verzekering niet heeft aangepast. De tandarts heeft op basis van zijn professionele kennis en expertise een verklaring opgesteld die melding maakt van een verhoogd risico op hart- en vaataandoeningen indien parodontitis niet wordt behandeld. Een andere conclusie waarin parodontitis als directe oorzaak wordt aangewezen van klagers hartfalen, is naar huidige medische inzichten niet verdedigbaar. Klager kan en mag een dergelijke onjuiste verklaring niet verlangen van de tandarts. De tandarts heeft de afgifte van zo’n verklaring terecht geweigerd. Wat betreft de behandeling van de composietreparatie; het enkele feit dat de composietopbouw is losgeraakt, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat de tandarts tekortgeschoten is in de uitgevoerde behandeling. De tandarts heeft niet over hoeven gaan tot kosteloze reparatie. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:256 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5089

    Deels gegronde klacht tegen een dermatoloog. Klager verwijt de dermatoloog dat hij klager heeft terugverwezen naar de huisarts, geen (weefsel)onderzoek heeft gedaan en onjuist en onvolledig verslag heeft gelegd. Het college is van oordeel dat de verwijzing naar de huisarts onder de gegeven omstandigheden en met instemming van de huisarts ook mocht plaatsvinden. Er was op dat moment wel sprake van een klinisch atypische moedervlek, maar geen sprake van verdachte afwijkingen. Het college is van oordeel dat de dermatoloog bij klager geen nader (weefsel)onderzoek hoefde te doen. Het college deelt in beginsel het standpunt van de dermatoloog dat niet iedere bij controle geconstateerde atypische moedervlek gedocumenteerd behoeft te worden in het dossier. Echter in het geval van klager, een hoog-risicopatiënt vanwege zijn erfelijke aanleg, is het college van oordeel dat de dermatoloog een hogere maatstaf had moeten aanleggen. Het college acht bij hoog-risicopatiënten, zoals klager, enige vorm van documentatie in het dossier van geconstateerde atypische moedervlekken geboden. Het is in dergelijke gevallen extra belangrijk om de ontwikkeling goed te monitoren en in het dossier op te nemen. Nu de dermatoloog heeft verzuimd om dit te doen, is het college van oordeel dat hij op dit punt niet ten volle de zorg heeft geleverd die verwacht mocht worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende dermatoloog. Het college meent dat de dermatoloog grotendeels zorgvuldig heeft gehandeld en meent een waarschuwing te kunnen volstaan. Klacht deels grond, waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:161 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1838

    Klacht tegen plastisch chirurg. In oktober 2012 heeft de plastisch chirurg klaagster geopereerd aan haar buik. Klaagster verwijt de plastisch chirurg dat hij ongevraagd een (volledige) buikwandcorrectie heeft uitgevoerd in plaats van (alleen) een rectus diastase te sluiten. Ook verwijt klaagster de plastisch chirurg dat hij de operatie niet zorgvuldig heeft uitgevoerd. Daarnaast verwijt klaagster de plastisch chirurg dat hij haar onvoldoende informatie heeft gegeven over de ingreep, zowel voorafgaand aan de operatie als over de nazorg. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart het klachtonderdeel ten aanzien van de informatieverstrekking voorafgaand aan de operatie gegrond, verklaart de klacht voor het overige ongegrond en legt aan de plastisch chirurg de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat uit de gegeven omstandigheden blijkt dat de plastisch chirurg klaagster naar de maatstaven van 2012 voldoende heeft geïnformeerd, zodat de klacht alsnog in zijn geheel ongegrond is. Waarschuwing vervalt.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:162 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1871

    Klacht tegen een neuroloog. Klaagster had na een operatie met een ruggenprik last van hevige pijnklachten in haar rug en uitstralende pijnscheuten met tevens krachtsverlies in haar rechterbeen. Zij werd voor onderzoek verwezen naar de neuroloog. Na neurologisch onderzoek concludeerde de neuroloog dat er geen sprake was van een zenuwbeknelling of -beschadiging en stelde zij de diagnose functionele neurologische stoornis. Klaagster is tegen het einde van het neurologisch consult uit haar rolstoel opgestaan en gevallen. Hierna is bij klaagster een complex regionaal pijnsyndroom ontstaan. Klaagster verwijt de neuroloog dat deze onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan, dat deze een onjuiste diagnose heeft gesteld, dat klaagster is gevallen en dat klaagster geen nazorg heeft gekregen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:163 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1825

    Klacht tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige werkt als sociaal psychiatrischverpleegkundige bij een instelling waar de ex-partner van klager en moeder van zijn minderjarige kinderen, in behandeling is. Vanaf het moment van opname is er een behandelrelatie (geweest) tussen de ex-partner en de verpleegkundige en is de verpleegkundige op die manier betrokken geraakt bij het gezin van klager. In oktober 2021 heeft de verpleegkundige een voortgangsbrief geschreven over hoe het team van de verpleegkundige aankijkt tegen de psychiatrische en verslavingsproblematiek van de ex-partner. De verpleegkundige heeft na het eerste huisbezoek in augustus 2021 een melding gedaan bij Veilig Thuis. In november 2021 heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de kinderen aan de ex-partner zullen worden toevertrouwd en bepaald dat een onderzoek moet worden verricht. De verpleegkundige heeft in het kader van dat onderzoek informatie verstrekt aan de onderzoekende instantie. Klager maakt de verpleegkundige meerdere verwijten over de voortgangsbrief en over de informatie die hij heeft verstrekt. Hij vindt onder meer dat de verpleegkundige een veel positiever beeld van zijn ex-partner heeft geschetst dan op dat moment de werkelijkheid was en klager in een kwaad daglicht heeft gesteld. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdelen a en c gegrond, de overige klachtonderdelen ongegrond en legt aan de verpleegkundige op de maatregel van waarschuwing. Klager komt in beroep tegen de ongegrondverklaring van de klacht over de voortgangsbrief. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:185 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5494

    Klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster is onder behandeling geweest bij de fysiotherapeut. In die periode was er – ook buiten de behandelmomenten om – contact tussen beiden. Zij hadden ook meerdere malen seksueel contact. Klaagster verwijt de fysiotherapeut onder meer dat hij geen professionele houding heeft aangenomen en misbruik heeft gemaakt van haar gevoelens. De fysiotherapeut erkent dat hij in strijd met de voor hem als fysiotherapeut geldende normen heeft gehandeld. Hij verzoekt bij het opleggen van een maatregel rekening te houden met de inmiddels door hem gezette stappen en de door hem ondervonden gevolgen. De klacht wordt gegrond verklaard. Maatregel: schorsing van 12 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk en drie maanden onvoorwaardelijk.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:159 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1827

    Klacht tegen oncologisch chirurg. Klaagster is eind november 2012 geopereerd door de oncologisch chirurg en een plastisch chirurg (ook aangeklaagd: C2023/1828). Deze operatie bestond uit een ablatio mammae (door de oncologisch chirurg) aan beide zijden en een directe reconstructie van de borst (door de plastisch chirurg) door middel van borstimplantaten. De operatie is ongecompliceerd verlopen. Begin december 2012 heeft klaagster contact opgenomen met de SEH vanwege een zwart rondje rondom de tepel. Na diverse ingrepen is het implantaat verwijderd en is een tissue expander aangebracht. Twee dagen na deze operatie is een infectie ontstaan rondom de tissue expander en is deze onder narcose verwijderd. Klaagster verwijt de oncologisch chirurg dat zij niet aan klaagster heeft meegedeeld wie de hoofdbehandelaar was voor en na de operatie, zij geen (hoofd)verantwoordelijkheid heeft genomen en niet adequaat heeft gehandeld naar aanleiding van het consult half december 2012, waardoor besparing van de rechterborst wellicht nog mogelijk was geweest. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:160 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1828

    Klacht tegen plastisch chirurg. Klaagster is eind november 2012 geopereerd door een oncologisch chirurg (ook aangeklaagd: C2023/1827) en de plastisch chirurg. Deze operatie bestond uit een ablatio mammae (door de oncologisch chirurg) aan beide zijden en een directe reconstructie van de borst (door de plastisch chirurg) door middel van borstimplantaten. De operatie is ongecompliceerd verlopen. Begin december 2012 heeft klaagster contact opgenomen met de SEH vanwege een zwart rondje rondom de tepel. Twee dagen daarna heeft klaagster de polikliniek van de collega chirurg bezocht. Zij heeft twee collega’s in consult gevraagd. In de namiddag die dag heeft de plastisch chirurg klaagster gezien. Hij achtte haar toestand niet acuut, in die zin dat een opname was geïndiceerd en antibiotica voor. De plastisch chirurg heeft de dag erna onder lokale verdoving de necrose van de rechtertepel verwijderd. Na diverse vervolgingrepen is ook het implantaat verwijderd en is een tissue expander aangebracht. Twee dagen na deze operatie is een infectie ontstaan rondom de tissue expander en is deze onder narcose verwijderd. Klaagster verwijt de plastisch chirurg dat hij niet aan klaagster heeft meegedeeld wie de hoofdbehandelaar was voor en na de operatie eind november 2012, dat hij de operatie eind november 2012 niet naar behoren heeft uitgevoerd en dat hij geen (hoofd)verantwoordelijkheid heeft genomen en klaagster niet naar behoren heeft behandeld. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:255 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5631

    Gegronde klacht tegen een openbaar apotheker. Klager (cosmetisch arts) heeft voor zichzelf een handgeschreven recept uitgeschreven voor een antibioticum. De apotheker heeft geweigerd de medicatie af te leveren omdat het recept handgeschreven was. Volgens klager heeft de apotheker op oneigenlijke gronden geweigerd de medicatie af te leveren waardoor hij is blootgesteld aan een onaanvaardbaar medisch risico. Het college is van oordeel dat de apotheker goede gronden had om terughoudend te zijn bij het uitgeven van de medicatie aan klager. Bij een handgeschreven recept is namelijk niet meteen duidelijk of een zorgvuldige risicoanalyse heeft plaatsgevonden. Verder heeft de apotheker onweersproken toegelicht dat hij in het systeem kon zien dat klager regelmatig voor zichzelf handgeschreven recepten uitschrijft, terwijl artsen wordt aangeraden terughoudend te zijn met het voorschrijven van geneesmiddelen voor eigen gebruik. De apotheker heeft ook onweersproken toegelicht dat de kuurlengte ongebruikelijk lang was. Volgens het college getuigt het dan ook van zorgvuldigheid dat de apotheker de medicatie in deze omstandigheden niet zonder meer heeft afgeleverd. Het lag evenwel op de weg van de apotheker om het gesprek aan te gaan met klager. Om duidelijk te krijgen of één van de uitzonderingssituaties van artikel 4 van de KNMG-richtlijn elektronisch voorschrijven zich voordeed. Tot dit inhoudelijke gesprek is het niet gekomen. Het college kan niet vaststellen wie daarvan een verwijt valt te maken. Dit laat onverlet dat de apotheker klager in dit geval had moeten helpen en het afleveren van de medicatie niet had mogen weigeren. In het bijzonder omdat het een antibioticum betrof. In het algemeen geldt immers dat zo snel mogelijk met een antibioticakuur moet worden gestart. De apotheker had er bovendien voor kunnen kiezen voorlopig een kleinere hoeveelheid mee te geven. Gelet op het voorgaande acht het college een waarschuwing een passende maatregel.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:254 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5444

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een internist. De echtgenoot van klaagster (de patiënt) is overleden in het ziekenhuis. Klaagster verwijt de internist onder andere dat hij zonder haar medeweten en toestemming palliatieve sedatie heeft gegeven aan de patiënt. Het college overweegt het volgende; dat de opname in het ziekenhuis vanwege de toestand van de patiënt alleen nog maar een palliatieve insteek kon hebben, heeft de internist besproken met de patiënt en klaagster, zoals voldoende blijkt uit de brief aan de huisarts. Het college acht het, mede gelet op de beschrijving in het dossier, aannemelijk dat de internist de tijd heeft genomen voor dit gesprek en dat hij heeft uitgelegd dat de behandeling volledig zou worden gericht op het welbevinden van de patiënt.Verder oordeelt het college dat de internist de patiënt, die in de terminale fase verkeerde, goede pijnstilling in de juiste dosering heeft gegeven. Het college ziet geen aanwijzingen dat sprake is geweest van palliatieve sedatie. Aangezien de patiënt ten tijde van de opname en ook op momenten daarna nog aanspreekbaar was, heeft de internist klaagster niet hoeven vragen om haar toestemming voor palliatieve pijnbestrijding. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.