ECLI:NL:TGZCTG:2023:160 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1828
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:160 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-11-2023 |
Datum publicatie: | 30-11-2023 |
Zaaknummer(s): | C2023/1828 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen plastisch chirurg. Klaagster is eind november 2012 geopereerd door een oncologisch chirurg (ook aangeklaagd: C2023/1827) en de plastisch chirurg. Deze operatie bestond uit een ablatio mammae (door de oncologisch chirurg) aan beide zijden en een directe reconstructie van de borst (door de plastisch chirurg) door middel van borstimplantaten. De operatie is ongecompliceerd verlopen. Begin december 2012 heeft klaagster contact opgenomen met de SEH vanwege een zwart rondje rondom de tepel. Twee dagen daarna heeft klaagster de polikliniek van de collega chirurg bezocht. Zij heeft twee collega’s in consult gevraagd. In de namiddag die dag heeft de plastisch chirurg klaagster gezien. Hij achtte haar toestand niet acuut, in die zin dat een opname was geïndiceerd en antibiotica voor. De plastisch chirurg heeft de dag erna onder lokale verdoving de necrose van de rechtertepel verwijderd. Na diverse vervolgingrepen is ook het implantaat verwijderd en is een tissue expander aangebracht. Twee dagen na deze operatie is een infectie ontstaan rondom de tissue expander en is deze onder narcose verwijderd. Klaagster verwijt de plastisch chirurg dat hij niet aan klaagster heeft meegedeeld wie de hoofdbehandelaar was voor en na de operatie eind november 2012, dat hij de operatie eind november 2012 niet naar behoren heeft uitgevoerd en dat hij geen (hoofd)verantwoordelijkheid heeft genomen en klaagster niet naar behoren heeft behandeld. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1828 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
G., plastisch chirurg, destijds werkzaam te D., verweerder in
beide instanties, gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 1 februari 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Zwolle tegen G. - hierna de plastisch chirurg - een klacht ingediend. Bij beslissing
van
6 januari 2023, onder nummer Z2022/3867 heeft dat College de klacht ongegrond verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De plastisch chirurg heeft
een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep tegelijkertijd maar
niet gevoegd
met de zaak C2023/1827 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal
Tuchtcollege van 30 oktober 2023, waar zijn verschenen klaagster en de plastisch
chirurg, bijgestaan door mr. T.W.E. Meulemans. Mr. Meulemans heeft de standpunten
van de plastisch chirurg toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen die aan het
Centraal Tuchtcollege zijn overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting
dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te
worden uitgegaan.
Klaagster (geboren in 1973) is op 23 maart 2011 op de polikliniek plastische chirurgie
van de Ziekenhuisgroep E. gezien door beklaagde. Beklaagde was als plastisch chirurg
verbonden aan voornoemd ziekenhuis. Beklaagde heeft van het poliklinisch consult de
volgende aantekening gemaakt in het medisch dossier:
“[…]
Zij onderging in 2004 al een mammareductie beiderzijds in de hoop dat de klachten
zouden verminderen. In het begin waren de klachten minder, geleidelijk aan nemen ze
in alle hevigheid weer toe.
Bij lichamelijk onderzoek: symmetrische mammae, status na eerdere mammareductie-plastiek.
De sensibiliteit van de tepels intact. Bij palpatie extreem pijnlijke mammae en meerdere
cystes voelbaar.
Na alle voors en tegens afgewogen te hebben is besloten haar het voordeel van de twijfel
te geven. Zij komt in aanmerking voor excisie van het klierweefsel, met directe borst-reconstructie.
De procedure is aangevraagd bij de zorgverzekeraar. Na toestemming zal gemeenschappelijke
ingreep gepland worden.”
Op 28 november 2012 vond de operatie plaats, te weten een ablatio mammae aan beide
zijden en een directe reconstructie van de borst door middel van borstimplantaten.
De ablatio werd verricht door een collega chirurg van beklaagde (beklaagde in de zaak
met nummer Z2022/3866) en de borstreconstructie werd uitgevoerd door beklaagde. Het
operatieverslag geeft het volgende weer:
“[…]
Verslag:
Patiënte in rugligging met beide armen in abductie. Preoperatief is volgens de oude
incisie (pt had eerder maameductie) doch iets minder uitgebreid (onder de tepel; ankervormig)
afgetekend. Ontsmetten en steriel afdekken van beide borsten. Procedure start rechts.
Scherpe incisie met het mes volgens afgetekende lijn en vervolgens vrijprepareren
van huid-subcutisvlakken tot de hele borst gemobiliseerd is. De borst werd verwijderd
tem de fascie van de m pectoralis en gemarkeerd. Zelfde procedure daarna links. De
rechter borst woog 436 gram en de linker 355gram. Daarna volgende de plastische reconstructie
van (beklaagde, RTG) waarvan separaat verslag.”
Beklaagde heeft naar aanleiding van de operatie het volgende operatieverslag opgesteld:
“Indicatie: mastopathie bdz
Verslag:
Desinfectie, steriel afdekken.
Collega [naam, RTG] heeft reeds ablatio mammae bdz verricht, via oude littekens van
de mammareductie.
Losprepareren van de pect major spier aan de origo, creeeren van een pocket eronder,
groot genoeg voor de implantaten. Hemostase; doorsteking rechts op de thoraxwand.
Inhechten van twee Tiloop matjes, maat medium aan de IMF.
Spoelen van de holte met Povidonjood en NaCL. Plaatsen drain. Nieuwe handschoenen.
Inbrengen van implantaat LF 440 bdz in de juiste positie. Mat wordt gefixeerd aan
PM onderrand. Goede positie. Subcutisvetlap wordt rechts gemobiliseerd ivm contourdefect.
Sluiten subcutis PDS 4/0, huid Monocryl 4/0. Steristrips. Drukverband.
PO: strips na 2 weken wisselen voor nog 2 weken
Stop roken!
Augmentin 1 week.
[…]
Hoofdbehandelaar: [naam, RTG]
Reden van opname: ablatio mammae bdz + directe reconstructie met implantaten
Behandelgegevens
Diagnose(n): therapieresistente mastopathie bdz; st na eerdere mammareductie
Behandeling/ Operatie: ablatio mammae bdz + directe reconstructie met implantaten
en polypropyleenmatjes.
Lokalisatie operatie: Beiderzijds
Medicatie bij ontslag: Meloxicam.”
De operatie is ongecompliceerd verlopen en ter controle werd voor 10 december 2012
een poliklinische afspraak bij de chirurg (beklaagde in de zaak met nummer Z2022/3866)
gemaakt. De ontslagdatum werd vastgesteld op 30 november 2012.
Op 7 december 2012 heeft klaagster contact opgenomen met de spoedeisende hulp vanwege
een zwart rondje rondom de tepel. De volgende aantekening is opgenomen in het medisch
dossier:
“[…]
Anamnese:
Vorige week OK. Voor gevoel snel naar huis gegaan. Drains zijn snel uitgegaan. Sinds
gisteren een xwart randje rondom tepel. Vandaag helemaal zwart geworden. Contact gehad
met poli plastische chirurgie, moest het aanzien. Kon zich hier niet in vinden. Via
huisartsenpost nu hier. Er niet ziek bij. Geen koorts.
Lichamelijk onderzoek:
Niet zieke vrouw
Status na reconstructie mamma bdz, rechter tepel necrotiserend, geen aanwijzingen
voor abces, geen aanwijzingen voor infiltraat, niet evident pijnlijk.
[…]
Diagnose (hoofdbehandelaar):
39 jarige vrouw met status na ablatio en reconstructie komt met necrose thv de tepel.”
Op 10 december 2012 heeft klaagster de polikliniek van de chirurg (beklaagde in de
zaak met nummer Z2022/3866) bezocht. De chirurg heeft twee collega’s in consult gevraagd
om mee te kijken, te weten een arts-assistent plastische chirurgie en een plastisch
chirurg. Uit het medisch dossier blijkt het volgende:
“+2 wk na OK ablatio bdz+ directe prothese met caudale mat bdz
Was net bij [beklaagde, RTG], die heeft ons bij geroepen om haar te laten opnemen?
voelt zich sinds een dag niet zo lekker. Pijn aan de rechter borst. geen koorts
F. meegekeken
Klinisch niet accuut ziek
Borst rechts: bekende necrose tepel en caudaal borst. Niet warm of rood. wel wat zwelling/vocht
in gehele borst rechts
links: rustig aspect. gb
Iom [naam, RTG], lab prikken, bij verhoging infectie waardes, start antibiotica, morgen
controle bij XB
lab : Hb 8.3 ht 0.40 CRP 6 L 10.4 --->> lab normaal dus geen antibiotica gegeven
*patient ontevreden over feit dat [beklaagde, RTG] zegt dat ze opgenomen moet worden
en dat [naam, RTG] haar naar huis laat gaan voor controle op de poli morgen. Heb patient
geprobeerd uit te leggen, maar toch ging ze ontevreden weg.”
In de namiddag van 10 december 2012 heeft beklaagde klaagster gezien. Hij achtte haar
toestand niet acuut, in die zin dat een opname was geïndiceerd en schreef antibiotica
voor.
De volgende dag, 11 december 2012, heeft beklaagde klaagster gezien en onder lokale
verdoving de necrose van de rechtertepel verwijderd. Daarnaast werd klaagster ingepland
op de operatiekamer om onder narcose en steriele omstandigheden het ontstane defect
te sluiten door middel van een huidtransplantatie (hierna: SSG). De wens was om de
borstreconstructie te behouden.
Op 19 december 2012 heeft een collega plastisch chirurg klaagster poliklinisch gezien.
Besproken werd dat geprobeerd zou worden om door middel van een SSG het defect te
sluiten. Indien dat niet zou lukken zou een tissue expander aangebracht worden.
Op 21 december 2012 heeft de operatie plaatsgevonden. Het was niet mogelijk een huidtransplantatie
aan te brengen in verband met een slechte doorbloeding van de huid en subcutis (onderhuids
weefsel). Als gevolg daarvan is het implantaat verwijderd en is een tissue expander
aangebracht.
Op 23 december 2012 is er een infectie ontstaan rondom de tissue expander. In overleg
met klaagster is de tissue expander onder narcose verwijderd.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven en zoals verwoord in het proces-verbaal
van het vooronderzoek van 12 juli 2022:
- dat hij niet aan klaagster heeft medegedeeld wie de hoofdbehandelaar was voor en
na de operatie op 28 november 2012;
- dat hij de operatie op 28 november 2012 niet naar behoren heeft uitgevoerd, door:
a. beide borstprotheses subcutaan aan te brengen (over de borstspieren), in tegenstelling
tot wat voor de operatie met klaagster is afgesproken;
b. een hard voorwerp in de linkerborst achter te laten – te weten: subcutaan een
fragment kunststof/plastic van drie centimeter – wat beklaagde na de operatie heeft
gekwalificeerd als een lipoom;
- dat hij geen (hoofd)verantwoordelijkheid heeft genomen en klaagster niet naar behoren
heeft behandeld, omdat hij:
a. klaagster op 10 december 2012 naar huis heeft laten gaan onder voorschrijving
van antibiotica, ondanks de door klaagster gemelde klachten;
b. heeft nagelaten voor klaagster op 12 december 2012 een (spoed) huidtransplantaat
te regelen en/of toe te zien op een snelle uitvoering hiervan;
c. een operatieverslag van 21 december 2012 van een andere patiënt op naam van
klaagster heeft gezet;
d. klaagster op 13 december te verwijzen naar (naam, RTG), zonder klaagster hierover
te informeren en zonder klaagster hierna nog te spreken.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert - zakelijk weergegeven en op gronden genoemd in het verweerschrift
- primair aan dat klaagster voor wat betreft de behandeling die heeft plaatsgevonden
voor
1 februari 2012 niet ontvangen kan worden in haar klacht. Gelet op hetgeen is bepaald
in artikel 65, lid 5, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
vervalt de bevoegdheid voor het indienen van een klaagschrift door verjaring in tien
jaren. De bevoegdheid tot het indienen van de tuchtklacht is dus op 1 februari 2022
verjaard.
Subsidiair voert beklaagde aan dat hij binnen de grenzen van een redelijk bekwame
beroepsuitoefening heeft gehandeld. Beklaagde betwist hetgeen hem door klaagster wordt
verweten. Hij stelt dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.
Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel
handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een
antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met
de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met
hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Klaagster voert allereerst aan dat beklaagde aan haar niet heeft meegedeeld wie haar
hoofdbehandelaar was. De klacht heeft betrekking op de een gegeven behandeling in
het najaar van 2012. Dat betekent dat het college de norm moet hanteren zoals die
in die tijd gold. In de jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
is het begrip hoofdbehandelaar vervangen door het begrip regiebehandelaar. Die enkele
wijziging in benaming betekent niet dat over de hoofdbehandelaar in 2012 wezenlijk
anders werd gedacht dan na de introductie van het begrip regiebehandelaar. Het uitgangspunt
is steeds geweest dat “in gevallen waarin twee of meer zorgverleners betrokken zijn
bij de behandeling van één patiënt, als uitgangspunt moet worden genomen dat elke
bij die behandeling betrokken zorgverlener een eigen professionele verantwoordelijkheid
heeft en houdt jegens die patiënt. In gevallen waarin de aard en/of complexiteit van
de behandeling dat nodig maakt, dragen deze (individuele) zorgverleners er steeds
zorg voor dat één van hen als regiebehandelaar wordt aangewezen. De regiebehandelaar
ziet er in ieder geval op toe, dat:
- de continuïteit en de samenhang van de zorgverlening aan de patiënt wordt bewaakt
en dat waar nodig een aanpassing van de gezamenlijke behandeling in gang wordt gezet;
- er een adequate informatie-uitwisseling en voldoende overleg is tussen de bij de
behandeling van de patiënt betrokken zorgverleners;
- er één aanspreekpunt voor de patiënt en diens naaste betrekking(en) is voor het
tijdig
beantwoorden van vragen over de behandeling.
Ter nadere toelichting overweegt het Centraal Tuchtcollege dat de regiebehandelaar
niet zelf het aanspreekpunt hoeft te zijn. Het aanspreekpunt hoeft voorts niet zelf
alle vragen van de patiënt en diens naaste betrekkingen te kunnen beantwoorden, maar
moet wel de weg naar de antwoorden weten te vinden. Deze norm ziet niet op het actief
informeren van de patiënt en diens naaste betrekkingen. De plicht van de zorgverlener
om actief informatie te geven volgt immers al uit de eigen verantwoordelijkheid die
de zorgverlener jegens de patiënt heeft.”
5.3
Vaststaat dat beklaagde klaagster op plastisch chirurgisch terrein heeft geopereerd.
Uit het dossier is niet gebleken dat klaagster niet wist dat zij voor de gevolgen
van deze behandeling bij beklaagde moest zijn. Evenmin blijkt uit het medisch dossier
dat geen sprake is geweest van continue zorg. Dat beklaagde klaagster niet steeds
telkens zelf heeft gezien, betekent niet dat hij voor klaagster niet het aanspreekpunt
was. Dit klacht-onderdeel is dan ook ongegrond.
5.4
De klachtonderdelen die betrekking hebben op de operatie op 28 november 2012 behandelt
het college gezamenlijk. De stelling dat de prothese subcutaan is aangebracht in plaats
van onder de borstspier mist feitelijke grondslag. Uit het operatieverslag van
12 mei 2015 van het H. blijkt immers dat een pocket moest worden gemaakt aan de voorzijde
van de borstspier voor het plaatsen van de nieuwe lichaamseigen reconstructie. Wanneer
de prothese voor de borstspier was geplaatst, dan was dit niet nodig geweest, omdat
er dan al een pocket voor de spier zou zijn geweest. Voor de stelling van klaagster
dat beklaagde een vreemd voorwerp bij de operatie heeft achtergelaten is in het dossier
geen aanknopingspunt gevonden. Vaststaat immers dat beklaagde een polypropyleen matje
heeft gebruikt bij de operatie. Daarop doelt klaagster niet. Op enig moment heeft
de huisarts van klaagster iets uit de borst van klaagster verwijderd. Onduidelijk
is gebleven wat dit precies was. Het PA-verslag geeft daar geen duidelijkheid over.
Niet uitgesloten is dat dit een deel van de prothese was en dat deze is beschadigd
bij de operatie onder plaatselijke verdoving. Het feit dat de prothese niet meer intact
bleek bij de operatie in het H. zou hierbij kunnen passen. Ook zou het kunnen dat
een deel van het betreffende matje is verwijderd. Dit brengt het college tot het oordeel
dat deze klachtonderdelen ongegrond zijn.
5.5.
Het college zal de klachten die betrekking hebben op de gebeurtenissen op 10 december
2012 en daarna gezamenlijk behandelen. Klaagster meldde zich op die dag bij de oncologisch
chirurg die op basis van haar bevindingen ervoor heeft gezorgd dat klaagster gezien
werd
door een plastisch chirurg. Die heeft vervolgens contact gezocht met beklaagde, die
toen werkzaam was op een andere locatie. Op basis van de totale bevindingen, die deels
waren gebaseerd op foto’s die door de betrokken artsen per whatsapp waren uitgewisseld,
is een beleid vastgesteld. Hierbij heeft beklaagde zijn verantwoordelijkheid als hoofdbehandelaar
genomen. Hij heeft (na aandringen van klaagster) haar ook nog diezelfde dag gezien,
maar achtte haar toestand niet acuut, in die zin dat een opname was geïndiceerd. Wel
werd zij de dag erna opnieuw gezien en is zij geopereerd. Er was toen sprake van een
huidnecrose en dat beklaagde niet daags daarna al een huidtransplantatie wilde uitvoeren
acht het college niet onjuist. Belangrijk was om de wond rustig te laten worden. Daar
was meer tijd voor nodig. Er was geen sprake van koorts of ziek zijn en daarom acht
het college het wachten met de ingreep gerechtvaardigd. Het is vervolgens juist dat
beklaagde de behandeling door een andere arts heeft laten voortzetten. Daaraan lagen
organisatorische redenen ten grondslag. Deze nieuwe arts heeft klaagster voor verdere
behandelingen werden verricht ook gezien en was van de situatie van klaagster op de
hoogte. De vermelding van een SSG ingreep in het dossier, die uiteindelijk niet heeft
plaatsgevonden, maar wel een verwijdering van het implantaat en het plaatsen van een
tissue expander is niet door beklaagde verricht, maar door deze opvolgend arts. Het
college kan dit beklaagde niet aanrekenen. Overigens merkt het college op dit punt
op dat een aanvankelijke vermelde operatie-indicatie in de order voor de operatie
in het EPD later niet meer kan worden gewijzigd, maar dit wil niet zeggen dat onjuist
is gehandeld. Ook deze klachtonderdelen zijn ongegrond.
5.6
Het verwijt dat beklaagde later niet met klaagster in gesprek wilde, is volgens het
college niet juist. Uit het dossier blijkt dat een afspraak met klaagster stond ingepland,
maar dat zij niet is gekomen. Klaagster heeft gezegd dat zij deze uitnodiging niet
heeft gehad. In dat geval is er sprake van een misverstand. Van enige poging van klaagster
dat zij heeft aangedrongen op een gesprek en dat dit vervolgens door beklaagde werd
geweigerd is verder niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.7
De conclusie luidt dat de klachten van klaagster ongegrond zijn.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave
in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De plastisch chirurg heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot
verwerping van het beroep.
4.3 In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen en nalaten
van de plastisch chirurg en is het door de plastisch chirurg gevoerde verweer tegen
naar aanleiding van zijn professioneel handelen en nalaten geformuleerde klacht nog
een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege
heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en
het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal
Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.4 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij
door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het
Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen
en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2023 is dat debat
voortgezet.
4.5 Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege
niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen
dan die van het College in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met
wat het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
van de aangeklaagde plastisch chirurg is niet gebleken. Het Regionaal Tucht-college
heeft de klacht daarom terecht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege benadrukt
dat - anders dan klaagster betoogt - de brief van I. van 17 mei 2015 niet in tegenspraak
is met de uitleg die het Regionaal Tuchtcollege in overweging 5.4 heeft gegeven. Ook
merkt het Centraal Tuchtcollege nog op dat klaagster -anders dan zij misschien verwacht
had - veel artsen heeft gezien maar dat niet is gebleken dat de continuïteit en de
samenhang van de zorg op enig moment in geding is geweest.
4.6 Het voorgaande betekent dat het beroep van klaagster zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; T.W.H.E. Schmitz en
H. de Hek, leden-juristen en R.L. Huisinga en W.F.A. Kolkman, leden-beroepsgenoten
en
M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 29 november 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.