ECLI:NL:TGZCTG:2023:162 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1871

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:162
Datum uitspraak: 29-11-2023
Datum publicatie: 30-11-2023
Zaaknummer(s): C2023/1871
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/Afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een neuroloog. Klaagster had na een operatie met een ruggenprik last van hevige pijnklachten in haar rug en uitstralende pijnscheuten met tevens krachtsverlies in haar rechterbeen. Zij werd voor onderzoek verwezen naar de neuroloog. Na neurologisch onderzoek concludeerde de neuroloog dat er geen sprake was van een zenuwbeknelling of -beschadiging en stelde zij de diagnose functionele neurologische stoornis. Klaagster is tegen het einde van het neurologisch consult uit haar rolstoel opgestaan en gevallen. Hierna is bij klaagster een complex regionaal pijnsyndroom ontstaan. Klaagster verwijt de neuroloog dat deze onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan, dat deze een onjuiste diagnose heeft gesteld, dat klaagster is gevallen en dat klaagster geen nazorg heeft gekregen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1871 van 
A., wonende in B.,
appellante, klaagster in eerste aanleg,
hierna: klaagster,
tegen
C., neuroloog, werkzaam in D.,
verweerster in beide instanties,
hierna: de neuroloog, gemachtigde: 
mr. M.L. Jinkes de Jong
1.    Procesverloop 
Klaagster heeft op 17 mei 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege in Amsterdam een klacht ingediend tegen de neuroloog. Dat college heeft de klacht in zijn beslissing van 21 maart 2023, onder nummer A2022/4281, ongegrond verklaard. 
Klaagster heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De neuroloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend. 
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 november 2023. Klaagster en de neuroloog zijn beiden verschenen. De neuroloog werd bijgestaan door mr. M.L. Jinkes de Jong, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht. Als getuige is daar gehoord de heer E., echtgenoot van klaagster.
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd. 
“2.    Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1     Klaagster had na een operatie onder spinaal anesthesie (verdoving met een ruggenprik) last van hevige pijnklachten in haar rug en uitstralende pijnscheuten met tevens fors krachtsverlies in haar rechterbeen. Zij werd voor onderzoek verwezen naar de neuroloog. Na neurologisch onderzoek concludeerde de neuroloog dat er geen sprake was van een zenuwbeknelling of -beschadiging en stelde zij de diagnose functionele neurologische stoornis (FNS). Klaagster is tegen het einde van het neurologisch consult uit haar rolstoel opgestaan en gevallen. Hierna is bij klaagster een complex regionaal pijnsyndroom (CPRS) ontstaan.
2.2    Klaagster verwijt de neuroloog dat deze onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan, dat deze een onjuiste diagnose heeft gesteld, dat klaagster is gevallen en dat klaagster geen nazorg heeft gekregen.
2.3    Het college komt tot de conclusie dat de neuroloog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college licht dat hierna toe.
3.    Wat is er precies gebeurd?
3.1    Na een operatie aan haar rechter grote teen op 12 februari 2020 had klaagster hevige pijnklachten in haar rug en uitstralende pijnscheuten met tevens fors krachtsverlies in haar rechterbeen. Klaagster weet deze klachten aan een aantal pogingen tot het zetten van de ruggenprik bij de operatie. Klaagster is door de anesthesist voor mede-beoordeling van haar pijnklachten en het krachtsverlies verwezen naar de neuroloog. 
3.2    In verband met de Covid-19 epidemie was het eerste consult van de neuroloog met klaagster op 19 maart 2020 telefonisch. Hierin heeft de neuroloog de anamnese afgenomen en werd afgesproken een MRI van de lumbale wervelkolom (LWK) te verrichten. Deze MRI LWK werd op 25 maart 2020 vervaardigd. Daarop werden geen afwijkingen gevonden, met name geen zenuwbeknelling in de rug en geen aanwijzingen voor complicaties van de ruggenprik. Deze uitslag heeft de neuroloog telefonisch met klaagster besproken. De neuroloog heeft klaagster toen aangeraden alvast met fysiotherapie te starten en heeft tevens een afspraak gemaakt met klaagster voor een fysiek vervolgconsult op 1 april 2020. 
3.3    Klaagster kwam bij het vervolgconsult op 1 april 2020 in een manueel aanstuurbare rolstoel en had gips om haar rechterenkel. De neuroloog heeft opnieuw de anamnese afgenomen en haar daarna op de onderzoeksbank laten plaatsnemen en lichamelijk onderzocht, waarbij zij onder andere de spierkracht, coördinatie en reflexen van klaagster heeft getest. Tevens heeft zij klaagster op beide benen laten staan. Na het lichamelijk onderzoek heeft de neuroloog een Elektromyografie (EMG) aangevraagd om pathologie van de perifere zenuwen uit te sluiten. De EMG is diezelfde middag gemaakt. Daarbij werden geen aanwijzingen voor een neuropathie (zenuwaandoening) van de nervus peroneus (kuitbeenzenuw), tibialis (scheenbeenzenuw) of suralis (huidzenuw onderbeen) rechts gezien. Deze uitslag heeft de neuroloog dezelfde middag met klaagster besproken.
3.4    In de brief aan de huisarts van klaagster d.d. 1 april 2020 staat over dit consult het volgende aangetekend (alle citaten voor zover van belang en inclusief eventuele taal- en typefouten):
“Mot: bij het van zittende in liggende houding op de onderzoeksbank komen raakt pte met de handen het rechterbeen aan de bovenkant aan, maar been wordt zonder ondersteuning op de bank gelegd. Barré negatief, in de armen en linkerbeen geen paresen. Rechterbeen: bij Mingazzini met benen een voor een afzonderlijk kan pte het rechterbeen even gebogen in de lucht houden, zakt vervolgens gecontroleerd uit. Rechterbeen blijft in gebogen houding op onderzoeksbank staan. Abductoren en adductoren rechts MRC 5. M IP/hamstrings/quadriceps rechts intermitterend aanspannen maar zeker MRC 5-. Voetheffers en buigers lastig te testen dor gips, lijken zeker MRC 3. Teenheffers rechts zeker MRC 3, teenbuigers MRC 0, maar lastig te testen door gips. Pte kan zonder de armen te gebruiken vanuit zittende houding tot stand komen. Vervolgens leunt zij erg op linkerbeen maar kan bij navraag het gewicht wat meer over beide benen verdelen, zakt niet door rechterknie heen.
Sens: globaal intact.
Coord: VTNP gb.
Refl: BPR/TPR/KPR/APR allen normaal sym, VZR links plantair (rechts ntb bij gips).
Lasègue bdz negatief. 
…………..
Conclusie:
Hevige lumbago en uitstralende pijnscheuten rechterbeen, met tevens fors krachtverlies rechterbeen, ontstaan na aantal maal poging tot spinaal anesthesie. Geen evidente afwijkingen bij neurol oz, mn geen paresen in rechter bovenbeen, of er geen milde paresen van voetheffers/-buigers is is lastig te zeggen. Geen afwijkingen op MRI LSWK. Geen afwijkingen bij EMG. Er is vrijwel zeker sprake van een functionele neurologische stoornis.
…………..
Beleid:
-Pte denkt na over start psychosomatische fysiotherapie.
-Belafspraak: over 2 weken.”

3.5    De neuroloog heeft tegen het einde van het consult haar diagnose, een FNS, met klaagster besproken. Zij heeft klaagster uitgelegd dat er een blokkade in haar zenuwstelsel is waardoor de signalen vanuit haar hersenen naar haar been geblokkeerd worden. De neuroloog heeft geadviseerd met psychosomatische fysiotherapie te starten. Mindfulness training kan een onderdeel zijn van die therapie. Tegen het einde van het consult heeft klaagster aan de neuroloog gevraagd of zij kon staan. De neuroloog heeft daarop bevestigend geantwoord. Klaagster is vervolgens naar het bureau van de neuroloog gereden, opgestaan uit haar rolstoel en is daarna gevallen. Haar eveneens aanwezige echtgenoot heeft haar weer in haar rolstoel teruggeholpen. Klaagster gaf daarna geen pijnklachten aan. Klaagster heeft de diagnose en het behandelvoorstel van de neuroloog niet geaccepteerd. Klaagster heeft bij brieven van 1 april 2020 en 6 april 2020 haar ontevredenheid geuit over het verloop van het consult van 1 april 2020.
3.6    De neuroloog heeft op 17 april 2020, na overleg met de klachtenfunctionaris, een VIM-melding gedaan naar aanleiding van de val van klaagster. De neuroloog heeft klaagster bij brief van 21 april 2020 haar excuses aangeboden voor de val. Op 18 juni 2020 heeft een gesprek tussen de neuroloog en klaagster plaatsgevonden in aanwezigheid van de klachtenfunctionaris. Dit heeft partijen niet nader tot elkaar gebracht. Op 14 april 2022 heeft er op initiatief van klaagster een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden bij de rechtbank Den Haag, waarbij klaagster, haar echtgenoot en de neuroloog gehoord zijn. 
4.    Wat houdt de klacht in?
Volgens klaagster heeft de neuroloog onzorgvuldig en onjuist gehandeld, omdat zij (zakelijk samengevat):
a)    het lichamelijk onderzoek niet juist heeft verricht en daarover onjuist heeft verklaard;
b)    de EMG niet adequaat heeft verricht;
c)    ten onrechte de diagnose functionele neurologische stoornis heeft gesteld;
d)    niet heeft voorkomen dat klaagster is gevallen en daarna geen (na)zorg heeft verleend, waardoor bij klaagster een CRPS is ontstaan;
e)    te laat een VIM-melding heeft gedaan en geweigerd heeft deze ter inzage te verstrekken;
f)    zich niet professioneel heeft opgesteld, klaagster niet serieus heeft genomen en meinedige verklaringen heeft afgelegd.
5.    Wat is het verweer?
De neuroloog heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.
6.    Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.1    De vraag is of de neuroloog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende neuroloog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. 
Klachtonderdeel a) onjuist verrichten van en onjuist verklaren over lichamelijk onderzoek 
6.2    Klaagster verwijt de neuroloog dat zij het lichamelijk onderzoek van 1 april 2020 niet (voldoende) heeft voorbereid, dat zij geen informatie heeft opgevraagd bij collegae en dat zij de krachtmetingen niet juist heeft verricht. De neuroloog zou bovendien sommige onderzoeksresultaten zelf verzonnen hebben. De neuroloog heeft dit gemotiveerd betwist onder verwijzing naar de aantekeningen in de neurologische decursus, haar brief aan de huisarts van 1 april 2020 en haar verklaring tijdens het getuigenverhoor. Hieruit is af te leiden dat zij op de hoogte was van de neurologische voorgeschiedenis van klaagster. Verder heeft zij er op gewezen dat zij al eerder telefonisch de anamnese had afgenomen en ter voorbereiding de MRI LWK heeft bekeken. De neuroloog stelt op 1 april 2020 na het opnieuw afnemen van de anamnese een standaard neurologisch onderzoek te hebben gedaan inclusief de gebruikelijke krachtmetingen. Zij heeft de verschillende functies van het zenuwstelsel getest, zoals motoriek, coördinatie en reflexen, met speciale focus op het rechterbeen. Zij heeft haar bevindingen gedetailleerd in het dossier beschreven en met klaagster besproken, inclusief discrepanties die wijzen op FNS, alsmede psychosomatische fysiotherapie geadviseerd. In de stelling van klaagster dat de neuroloog sommige onderzoeksresultaten zelf verzonnen heeft, herkent de neuroloog zich niet.

6.3    Het college heeft geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de neuroloog op onjuiste wijze onderzoek heeft verricht en/of daarover onjuist zou hebben verklaard en/of onderzoeksresultaten verzonnen zou hebben. Evenmin heeft het college aanknopingspunten om te oordelen dat de neuroloog niet van de relevante neurologische voorgeschiedenis van klaagster op de hoogte was. Uit het door de neuroloog bijgehouden dossier blijkt dat de neuroloog goed geïnformeerd was. De aantekeningen in het dossier komen verder overeen met de gebruikelijke wijze van het verrichten van een neurologisch onderzoek. De neuroloog heeft hierover bovendien zowel ter zitting van het college als tijdens het door klaagster geëntameerde voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank Den Haag consistent verklaard. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel b) het niet juist verrichten van de EMG
6.4    Klaagster verwijt de neuroloog dat het onmogelijk was om bij haar een adequaat EMG te verrichten omdat klaagster op dat moment gips om haar voet/enkel had en/of omdat de temperatuur van haar been te laag was. Een EMG is bedoeld om de werking van spieren en zenuwen te controleren. De neuroloog heeft gemotiveerd betwist dat het niet mogelijk is een adequate EMG te verrichten als een voet/enkel in het gips zit en/of de temperatuur van het been laag is. Het onderzoek werd wel enigszins bemoeilijkt doordat klaagster gips om haar rechter enkel en voet had, waardoor de signalen niet op de standaardplaatsen konden worden gemeten, maar het was niet onmogelijk, aldus de neuroloog. Met die omstandigheden moet bij de interpretatie van de onderzoeksresultaten wel rekening worden gehouden en dat is wat de neuroloog naar haar zeggen ook heeft gedaan. Het elektroden- en naaldonderzoek kon volgens de neuroloog op een adequate manier worden verricht. Zij kon net boven het gips om de rechter enkel een klein stukje zenuwactiviteit meten. De temperatuur van het been was volgens de neuroloog boven de drempelwaarde die nodig is om de metingen als betrouwbaar te classificeren. De neuroloog heeft verklaard dat zij bij klaagster, ondanks dat haar been wat kouder was en haar rechter voet/enkel in het gips zat, een normale zenuwprikkelgeleiding heeft gezien en dat er geen aanwijzingen voor een neuropathie waren. Daarvan heeft zij aantekening gemaakt in de decursus en zij heeft dit vermeld in de brief aan de huisarts. De neuroloog heeft na het EMG-onderzoek dezelfde dag nog de onderzoeksresultaten met klaagster besproken en haar conclusies uitgelegd. Het college heeft geen aanknopingspunten om vast te stellen dat de neuroloog het EMG-onderzoek niet juist zou hebben verricht. Haar beschrijving van de wijze waarop zij het onderzoek heeft uitgevoerd en daarvan aantekening heeft gemaakt, is conform de professionele standaard. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel c: ten onrechte de diagnose functionele neurologische stoornis gesteld
6.5    Klaagster verwijt de neuroloog dat de diagnose FNS op basis van ondeugdelijk onderzoek tot stand is gekomen. De neuroloog heeft aangevoerd dat zij adequaat de anamnese, lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek in de vorm van een MRI LWK en EMG heeft verricht. Haar conclusie was dat er vrijwel zeker sprake was van een FNS bij klaagster. Het college heeft hiervóór, bij de klachtonderdelen a en b, geoordeeld dat de anamnese en het lichamelijk onderzoek, inclusief de voorbereiding, en de MRI LWK en de EMG correct zijn uitgevoerd en geïnterpreteerd. Op basis daarvan kon de neuroloog de diagnose FNS stellen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel d: niet voorkomen dat klaagster is gevallen en daarna geen (na)zorg verleend, waardoor bij klaagster CRPS is ontstaan
6.6    Klaagster verwijt de neuroloog dat zij is gevallen en dat haar daarna geen (na)zorg is verleend. Hierdoor zou bij klaagster CRPS zijn ontstaan. Klaagster stelt dat het onverantwoord was dat de neuroloog haar liet staan en dat de neuroloog niet op de hoogte was van haar enkelbreuk en haar operatieverslag niet gelezen had. De neuroloog heeft over dat laatste tijdens het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat zij inderdaad voorafgaand aan het consult het operatieverslag niet gelezen had, maar dat zij op de hoogte was van de eerdere fractuur in de rechterteen en dat klaagster gips om haar enkel droeg.
6.7    Volgens de aantekeningen in het dossier en de verklaringen tijdens de voorlopige getuigenverhoren heeft klaagster tijdens het consult van 1 april 2020 twee keer gestaan. De eerste keer was tijdens het lichamelijk neurologisch onderzoek en de tweede keer na het EMG-onderzoek na terugkeer in de kamer van de neuroloog waar het consult plaatsvond. De tweede keer is klaagster gevallen. Bij het lichamelijk neurologisch onderzoek kon klaagster volgens de neuroloog zonder haar handen te gebruiken gaan staan en kon zij op verzoek kortdurend op haar rechterbeen leunen. Dit heeft de neuroloog ook aangetekend in het dossier. Tegen het einde van het consult heeft klaagster gevraagd of de neuroloog dacht dat klaagster kon staan. Toen de neuroloog daarop bevestigend antwoordde, is klaagster met haar rolstoel naar het bureau van de neuroloog gereden en is zij onverwachts gaan staan, waarna zij gevallen is. De neuroloog heeft verklaard dat het haar spijt dat klaagster gevallen is, maar dat zij verrast was door het feit dat en de snelheid waarmee klaagster ging staan. Klaagster is volgens de neuroloog gecontroleerd gevallen en leek geen pijn te hebben. Haar echtgenoot heeft haar weer in haar rolstoel geholpen. Achteraf had de neuroloog klaagster wellicht kunnen helpen overeind te komen, zo erkent zij, maar zij was overdonderd door de situatie. 
6.8    Klaagster heeft de neuroloog hierna twee brieven geschreven, namelijk een brief gedateerd op 1 april 2020 en een brief gedateerd op 6 april 2020. In de brief van 1 april 2020 werd geen melding gemaakt van de val of eventuele gevolgen daarvan, maar gaf klaagster blijk van veel vragen, wensen en ontevredenheid over de diagnose. In de brief van 6 april 2020 vermeldde klaagster wel de val en de mogelijke schade. In haar brief van 21 april 2020 aan klaagster heeft de neuroloog op de brieven van klaagster gereageerd, heeft de neuroloog haar excuses voor de val aangeboden, heeft zij een verwijzing voor een second opinion naar een academisch ziekenhuis aangeboden en heeft zij een gesprek aangeboden in aanwezigheid van de klachtenfunctionaris.
6.9    Het college oordeelt dat de neuroloog geen tuchtrechtelijk verwijt treft ten aanzien van de val van klaagster en de verleende (na)zorg. Het college kan niet vaststellen dat er een verband is met het later bij klaagster ontstane CRPS. De tweede keer dat klaagster ging staan kwam onverwacht en de val leek geen schade tot gevolg te hebben. Klaagster is die keer op eigen initiatief gaan staan. Dit heeft de neuroloog begrijpelijkerwijs overvallen. Het ware beter geweest als de neuroloog klaagster had kunnen opvangen of direct na de val haar in haar rolstoel had kunnen helpen, zoals de neuroloog ook erkend heeft, maar dat is onvoldoende om het handelen van de neuroloog tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten. 
6.10    Klaagster maakte in haar brief van 1 april 2020 na het consult zelf geen melding van de val en de eventuele consequenties. Na het consult van 1 april 2020 was een telefonisch consult gepland op 15 april 2020. Dit consult heeft klaagster echter zelf afgezegd in haar brief van 6 april 2020. In deze brief maakte zij wel melding van de val en de mogelijke schade. Daarna heeft de neuroloog een VIM-melding gedaan. In haar brief van 21 april 2020 heeft de neuroloog haar excuses voor de val aangeboden en klaagster gezien het in haar geschade vertrouwen een second opinion in een academisch ziekenhuis aangeboden. Van dit laatste heeft klaagster, voor zover het college bekend, geen gebruik gemaakt. Het door de neuroloog aangeboden gesprek in aanwezigheid van de klachtenfunctionaris heeft op 18 juni 2020 plaatsgevonden, maar heeft partijen niet dichter bij elkaar gebracht. Het college kan voor wat betreft de nazorg niet vaststellen dat de neuroloog tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel e: te laat VIM-melding gedaan en weigering inzage in VIM-melding
6.11    Klaagster verwijt de neuroloog een te late VIM-melding en wenst de VIM-melding ter inzage, hetgeen de neuroloog geweigerd heeft. De neuroloog heeft toegelicht dat zij in eerste instantie niet de indruk had dat klaagster schade door de val had opgelopen en dat het poliklinisch minder gebruikelijk is een VIM-melding te doen na een val. Nadat klaagster in haar brief van 6 april 2020 een klacht had ingediend en melding had gemaakt van de val als incident, heeft de neuroloog in overleg met de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis alsnog een VIM-melding gedaan. Het college kan begrijpen dat de neuroloog de val in eerste instantie niet als een incident heeft gekwalificeerd. Klaagster leek immers geen nadelige gevolgen van de val te hebben ondervonden. Na de brief van klaagster van 6 april 2020 en na overleg met de klachtenfunctionaris, heeft de neuroloog een VIM-melding gedaan. Het college acht dat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De interne melding van een incident maakt op grond van artikel 9 van de Wet Kwaliteit, Klachten en Geschillen Zorg (Wkkgz) geen onderdeel uit van het patiëntendossier, kan niet gebruikt worden in een juridische procedure en is niet openbaar (zie hierover recent: Hoge Raad, 
10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:202, in het bijzonder de rechtsoverwegingen 3.4.2 en 3.4.6). Klaagster kan dan ook geen inzage in de melding afdwingen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel f: zich niet professioneel opgesteld, klaagster niet serieus genomen en meinedige verklaringen afgelegd
6.12    De neuroloog heeft gemotiveerd betwist dat zij zich niet professioneel heeft opgesteld en klaagster niet serieus heeft genomen. De neuroloog heeft zorgvuldig neurologisch onderzoek gedaan en heeft haar diagnose adequaat onderbouwd en toegelicht, zowel tijdens als na het consult van 1 april 2020, zowel schriftelijk als mondeling en in samenspraak met de klachtenfunctionaris. De neuroloog heeft uitgelegd dat zij een verwijzing naar een psychosomatisch fysiotherapeut zinvol achtte en dat mindfulness training daar een onderdeel van kan zijn. Zij betreurt het dat klaagster zich daardoor niet serieus genomen voelt. Klaagster verwijt de neuroloog verder dat zij in de brief aan de huisarts van 1 april 2020 geen melding van de val heeft gemaakt. De neuroloog heeft uitgelegd dat zij bij het schrijven van de brief geen behandelconsequenties aan de val had verbonden, zodat melding aan de huisarts haar niet noodzakelijk leek. In de decursus stond de val wel vermeld. De neuroloog heeft tot slot – onder verwijzing naar het proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor – betwist dat zij meineed heeft gepleegd.
6.13    Het college ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat de neuroloog zich niet professioneel zou hebben opgesteld. Uit de stukken en haar verklaringen blijkt dat zij ruim de tijd voor klaagster heeft genomen, zorgvuldig neurologisch onderzoek heeft gedaan, en zo tot haar diagnose is gekomen. Het college ziet evenmin aanknopingspunten voor het verwijt dat de neuroloog klaagster niet serieus heeft genomen. Het door klaagster geëntameerde voorlopig getuigenverhoor vond plaats ruim twee jaar na het consult van 1 april 2020. Dat de neuroloog zich op dat moment mogelijk niet meer alle feiten tot in detail kon herinneren, acht het college tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat de neuroloog onder ede opzettelijk onjuist verklaard heeft. Dit klachtonderdeel is ongegrond.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4.     Beoordeling van het beroep
4.1    Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Zij betoogt in beroep bovenal dat de neuroloog op 1 april 2020 het lichamelijk neurologisch onderzoek niet op de juiste wijze heeft verricht en dat zij ten onrechte niet heeft voorkomen dat klaagster toen is gevallen. Klaagster betwist ook dat zij tijdens het lichamelijk onderzoek bij de onderzoeksbank heeft gestaan, zoals door de neuroloog is gesteld. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen en de klacht alsnog gegrond te verklaren. 
 4.2    De neuroloog heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager te verwerpen. 
4.3     Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2023 is dat debat voortgezet.
4.4    De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de klacht en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Met name ziet het Centraal Tuchtcollege net als het Regionaal Tuchtcollege geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de neuroloog op onjuiste wijze onderzoek heeft verricht dan wel over dat onderzoek achteraf onjuist dan wel niet consistent heeft verklaard. De verklaring van de als getuige gehoorde echtgenoot van klaagster leidt niet tot een ander oordeel.
4.5    Uit het voorgaande volgt dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep wordt verworpen.
5.    De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter, 
B.J.M. Frederiks en H.M. Wattendorff, leden-juristen en C.S.M. Straathof en H. Tjeerdsma, leden beroepsgenoten, en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken op de zitting van 29 november 2023. 
Voorzitter  w.g.    Secretaris  w.g.