ECLI:NL:TGZCTG:2023:163 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1825

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:163
Datum uitspraak: 29-11-2023
Datum publicatie: 30-11-2023
Zaaknummer(s): C2023/1825
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige werkt als sociaal psychiatrischverpleegkundige bij een instelling waar de ex-partner van klager en moeder van zijn minderjarige kinderen, in behandeling is. Vanaf het moment van opname is er een behandelrelatie (geweest) tussen de ex-partner en de verpleegkundige en is de verpleegkundige op die manier betrokken geraakt bij het gezin van klager. In oktober 2021 heeft de verpleegkundige een voortgangsbrief geschreven over hoe het team van de verpleegkundige aankijkt tegen de psychiatrische en verslavingsproblematiek van de ex-partner. De verpleegkundige heeft na het eerste huisbezoek in augustus 2021 een melding gedaan bij Veilig Thuis. In november 2021 heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de kinderen aan de ex-partner zullen worden toevertrouwd en bepaald dat een onderzoek moet worden verricht. De verpleegkundige heeft in het kader van dat onderzoek informatie verstrekt aan de onderzoekende instantie. Klager maakt de verpleegkundige meerdere verwijten over de voortgangsbrief en over de informatie die hij heeft verstrekt. Hij vindt onder meer dat de verpleegkundige een veel positiever beeld van zijn ex-partner heeft geschetst dan op dat moment de werkelijkheid was en klager in een kwaad daglicht heeft gesteld. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdelen a en c gegrond, de overige klachtonderdelen ongegrond en legt aan de verpleegkundige op de maatregel van waarschuwing. Klager komt in beroep tegen de ongegrondverklaring van de klacht over de voortgangsbrief. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1825 van:
A., wonende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verpleegkundige, werkzaam te D.,
verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. drs. F. Westenberg, advocaat te Hoorn.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 24 juni 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C.– hierna de verpleegkundige – een klacht ingediend. Bij beslissing van 27 januari 2023, onder nummer A2022/4489, heeft dat college de klacht ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing op tijd in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van Centraal Tuchtcollege van 13 september 2023. Op de zitting zijn verschenen klager, vergezeld van zijn moeder, en de verpleegkundige, bijgestaan door mr. Westenberg. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Klager en mr. Westenberg hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege en aan de wederpartij hebben overhandigd. Klager heeft zijn spreekaantekeningen gedeeltelijk voorgedragen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld.
“2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1 De verpleegkundige werkt als sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij E., F. De ex-partner van klager, tevens de moeder van zijn twee minderjarige kinderen van 5 en 1 jaar oud, is sinds augustus 2021 in zorg bij het F. Vanaf dat moment is er een behandelrelatie (geweest) tussen de ex-partner en de verpleegkundige en is de verpleegkundige op die manier betrokken geraakt bij het gezin van klager. Op
24 oktober 2021 heeft de verpleegkundige een voortgangsbrief geschreven over hoe het F. aankijkt tegen de psychiatrische en verslavingsproblematiek van de ex-partner.

2.2 De verpleegkundige heeft na het eerste huisbezoek in augustus 2021 een melding gedaan bij G. Op 24 november 2021 heeft de rechtbank Den Haag bij wijze van voorlopige voorziening onder meer bepaald dat de kinderen aan de ex-partner zullen worden toevertrouwd en de H. verzocht om een onderzoek te verrichten naar, onder meer, welke hoofdverblijfplaats in het belang van de kinderen is en welke concrete hulp de ouders en de kinderen nodig hebben. De verpleegkundige heeft in het kader van dat onderzoek informatie verstrekt aan de H.
2.3 Klager maakt de verpleegkundige meerdere verwijten over de voortgangsrapportage en de informatie die hij aan de H. heeft verstrekt. Hij vindt onder meer dat de verpleegkundige een veel positiever beeld van zijn ex-partner heeft geschetst dan op dat moment werkelijkheid was en klager in een kwaad daglicht heeft gesteld.
2.4 Het college komt tot de conclusie dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Het college licht dat hierna toe.
3. Wat is er precies gebeurd?
3.1 De ex-partner van klager is in juli 2021 door de psycholoog van de polikliniek verwezen naar het F. met het verzoek om de behandeling over te nemen. Medio augustus 2021 heeft het eerste huisbezoek van de verpleegkundige plaatsgevonden, in aanwezigheid van klager. De verpleegkundige vond de situatie zorgwekkend en heeft in overleg met klager en zijn ex-partner een melding gedaan bij G. G. heeft vervolgens een onderzoek ingesteld en in december 2021 gerapporteerd en een afsluitbrief geschreven. In het onderzoeksrapport van
29 december 2021 staat over de melding :
“Inhoud melding: ‘Ouders hebben veel (heftige) ruzie waar de kinderen bij zijn. Vader heeft moeder geslagen waar de kinderen bij zijn. Moeder zou volgens vader medicijnen op tafel hebben laten liggen waar kinderen bij zouden kunnen. Vader laat kinderen alleen terwijl de jongste aan het drinken is en heeft een mes op tafel laten liggen Er is constant ruzie. Moeder is snel overstuur. De kinderen waren toen ik moeder aan de telefoon had helemaal overstuur. Moeder was niet is staat hen en zichzelf te kalmeren. Moeder is bang controle te verlies en dan zelfmoord te plegen. Moeizaam in te schatten of ze dit echt doet.
[De verpleegkundige] mailt op d.d. 20-12-2021 de volgende toelichting naar G.: ‘In het onderstaande stukje lijkt het er misschien op dat ik gezien heb dat vader moeder heeft geslagen. Deze info heb ik van moeder gehoord. Dit heb ik niet zelf gezien. Ik wil dat nog even benadrukken. Ik heb ook geen blauwe plekken of dergelijke gezien. Het spreekt voor mij voor zich dat het hele eerste stukje is berust op informatie wat ik van ouders heb gekregen. Om de situatie even te schetsen. Beide ouders hadden op het moment dat ik daar was ruzie. Hadden veel verwijten. De verwijten waarvan ik dacht dat er waarheid in zat heb ik beschreven. Zei gaf aan door hem geslagen te zijn. Hij ontkende dit niet op dat moment. Daarom heb ik dit als waarheid aangenomen. En ook zo beschreven in mijn aanmelding.”
3.2 Op 24 oktober 2021 heeft de verpleegkundige een voortgangsbrief geschreven over de behandeling van de ex-partner, die aan haar is gericht. In deze voortgangsbrief staat onder meer: “Hierbij stuur ik u een voortgangsbrief over u behandeling. In deze brief hebben wij beschreven hoe wij naar uw psychiatrische en verslavingsproblematiek kijken. (…) Wat betreft het gebruik van drugs willen wij ook onze bevindingen aan u meegeven. Tijdens de contacten die ik met u heb gehad. Wat de afgelopen maanden soms iedere dagelijks was en ook zonder dat u wist dat ik langs zou komen, heb ik niet aan u gemerkt dat u onder invloed was. Daarom was het voor ons ook een enorme verrassing toen bleek dat u met een positieve uitslag op GHB opgenomen was in het ziekenhuis. Door verhalen van uw moeder dachten wij dat we GHB misbruik misschien over het hoofd hadden gezien. Daarom hebben wij u een opname aangeboden. U geeft ons meerdere malen laten weten dat u geen GHB gebruikt. U huidige klinische beeld laat ook geen aanwijzingen zien om anders te geloven. Daarom doen wij ook geen test om eventueel misbruik aan te tonen. Wij zijn ervan op de hoogte dat u in de zomer 2019 bij stichting “de I.” onder behandeling bent geweest voor een GHB verslaving. U vertelt dat u daar kort onder behandeling bent geweest en nadat de gevaren aan u waren uitgelegd u ook bent gestopt met het gebruik van GHB.”
3.3 Op 24 november 2021 heeft de rechtbank Den Haag bij wijze van voorlopige voorziening onder meer bepaald dat de kinderen aan de ex-partner zullen worden toevertrouwd en de H. verzocht om een onderzoek te verrichten naar, onder meer, welke hoofdverblijfplaats in het belang van de kinderen is en welke concrete hulp de ouders en de kinderen nodig hebben. De rechtbank heeft bij haar beslissing onder meer rekening gehouden met de concept-afsluitbrief van G. en de voortgangsbrief van de verpleegkundige.
3.4 De H. heeft onderzoek verricht. De verpleegkundige heeft per e-mailbericht van 24 januari 2022 informatie verstrekt. In het definitieve rapport van 14 maart 2022 van de H. is daarover onder meer het volgende vermeld: “Het F. heeft ondervonden dat ouders elkaar veel verwijten maken. Het F. doet niet aan waarheidsvinding, maar het F. merkt wel dat dit heel veel invloed heeft op moeder. Het F. had aanvankelijk ook gesprekken met vader/in aanwezigheid van vader, maar op verzoek van moeder heeft het F. geen contact meer met vader. Er zijn enkele gesprekken geweest met vader. Daarin vertelt vader een ander verhaal dan moeder. Dit verstoorde het contact wat het F. had met moeder. Hierdoor is het contact met vader ook gestopt. Vader had oplossingen voor het probleem waar het F. niet voor konden zorgen en waar zij ook niet achter stonden. Zoals moeder moest maar opgenomen worden. Het F. zag hier geen indicatie voor. (…) Er moet meer hulp komen bij de onderlinge contacten tussen ouders. Dit omdat dit heel veel spanning veroorzaakt bij moeder en kinderen. (van vader weet [de verpleegkundige] dit niet, omdat hij vader niet spreekt). Dit veroorzaakt spanningen bij de kinderen omdat afspraken over de bezoekregeling niet nagekomen worden. De kinderen worden uitgespeeld en de kinderen erbij zijn als ouders ruzie hebben. Dit hoort [de verpleegkundige] van moeder. (…)”.
De verpleegkundige heeft zich op 4 februari 2022 akkoord verklaard met de wijze waarop de informatie in het rapport is weergegeven.
3.5 Op 21 februari 2022 heeft de verpleegkundige telefonisch contact opgenomen met de raadsonderzoekers en aanvullende informatie verstrekt. In het definitieve rapport van de H. is daarover onder meer vermeld: “Op 21 februari 2022 heeft [de verpleegkundige] telefonisch contact gezocht om, in aanvulling op de informatie die hij reeds heeft gegeven, zijn zorgen te uiten over de gang van zaken in het gezin (…). Hij geeft daarbij aan dat hij zich voornamelijk baseert op de informatie die hij van moeder krijgt, in combinatie met het contact dat vader zelf met de werkgever van [de verpleegkundige] zoekt. (…) [De verpleegkundige] maakt zich zorgen om deze interactie tussen ouders, omdat hij heeft meegemaakt (zomer 2021) dat vader de spanning bij moeder zo hoog kan opvoeren dat zij inderdaad niet meer in staat is om voor de kinderen te zorgen. Vader kan bij moeder extreme spanning en paniek teweegbrengen. Vader lijkt moeder over het randje te willen duwen, om vervolgens te kunnen zeggen: “Zie je wel, je kunt niet voor je kinderen zorgen.” Op dit moment veroorzaakt vader grote spanning, onder andere door zaken gerelateerd aan de verkoop van het huis. Zo heeft vader veel spullen van moeder bij het grofvuil gezet. Die spullen waren opgehaald voordat moeder dat kon tegenhouden. [De verpleegkundige] maakt zich geen zorgen om de psychische problemen van moeder voor haar rol als opvoeder, zolang vader haar met rust laat. Zonder bemoeienis van vader ziet [de verpleegkundige] namelijk geen zorgelijke signalen bij moeder, bijvoorbeeld van een depressie. Het gaat juist een stuk beter met moeder. [De verpleegkundige] maakt zich wel zorgen om de praktische vaardigheden moeder. Hij denkt dat zij (bijvoorbeeld) hulp nodig heeft bij het organiseren van de verhuizing. (…)”.
De verpleegkundige heeft zich op 3 maart 2022 akkoord verklaard met de wijze waarop de informatie in het rapport is weergegeven.
3.6 Vanaf 10 januari 2022 is de behandeling van de ex-partner overgenomen door een collega van de verpleegkundige. De verpleegkundige is in het F. wel betrokken gebleven bij de zorg en is voor externen ook het aanspreekpunt gebleven (zoals voor de H.).
4. Wat houdt de klacht in?
Klager dient de klachten in namens zijn twee kinderen en namens zichzelf. Volgens klager heeft de verpleegkundige onzorgvuldig gehandeld, omdat hij:
a) in de zorgmelding bij G. stelt dat klager zijn ex-partner zou hebben geslagen in bijzijn van de kinderen. Dit is nooit gebeurd; de verpleegkundige heeft dit niet zelf waargenomen maar baseert zich op wat de ex-partner zegt;
b) de voortgangsbrief van 24 oktober 2021 heeft geschreven op verzoek van de ex-partner of haar advocaat, waarschijnlijk ten behoeve van de rechtszaak, waarbij in strijd met de werkelijkheid een te positief beeld van de ex-partner is geschetst, met name over haar drugsgebruik;
c) heeft meegewerkt aan het onderzoek van de H. terwijl hij niet langer begeleider van de ex-partner was. Ook bij dat onderzoek was de verpleegkundige onvoldoende objectief en laat hij zich negatief uit over klager;
d) buiten zijn deskundigheid is getreden door uitspraken te doen over drugsgebruik van de ex-partner, terwijl hij niet deskundig is in verslavingszorg.
5. Wat is het verweer?
De verpleegkundige erkent dat hij in de zorgmelding bij G. zorgvuldiger had kunnen verwoorden dat hij geen eigen waarnemingen beschreef, maar dat hij afging op wat klager en zijn ex-partner hem vertelden. Voor het overige heeft de verpleegkundige de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

6. Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.1 De vraag is of de verpleegkundige de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundige. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen.
6.2 Het college stelt voorop dat de destijds geldende KNMG-richtlijn “Omgaan met medische gegevens”, versie juni 2021 (hierna: de richtlijn) van toepassing is, ook op het handelen van de verpleegkundige (zie de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 8 maart 2011, ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0951). Bij de beoordeling van de klacht zijn vooral de volgende onderdelen van de richtlijn van belang:
- in paragraaf 7.8 van de richtlijn staat dat behandelend artsen geen geneeskundige verklaringen afgeven voor eigen patiënten, die mogen alleen worden afgegeven door een onafhankelijke arts. Een geneeskundige verklaring is een schriftelijke verklaring die door een arts is opgesteld, die een waardeoordeel bevat over de patiënt en diens geschiktheid om bepaalde dingen wel of niet te doen, gebaseerd op medische gegevens, met een ander doel dan behandeling of begeleiding.
- in paragraaf 5.3 van de richtlijn staat dat artsen zijn gebonden aan de KNMG-meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld en het daarin opgenomen afwegingskader. Daarin staat onder meer wanneer en hoe artsen een melding kunnen doen bij G. en welke informatie zij mogen verstrekken, en ook hoe zij moeten omgaan met informatieverzoeken van onder andere de H. In de meldcode uit 2018 staat onder meer (pagina 40) dat het de norm is dat de arts aan de H. informatie verstrekt voor zover dat noodzakelijk is om kindermishandeling te laten onderzoeken en/of stoppen door middel van een kinderbeschermingsmaatregel. De arts verstrekt deze informatie bij voorkeur schriftelijk en zo feitelijk mogelijk.
Deze normen gelden dus niet alleen voor artsen, maar ook voor andere beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, zoals de verpleegkundige.
De beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland heeft eveneens een handreiking “Hoe ga je om met een verzoek van de zorgvrager om een verklaring af te leggen” (hierna: de handreiking). Deze handreiking biedt handvatten om af te wegen wat een verpleegkundige of verzorgende moet doen als een zorgvrager vraagt om voor hem een verklaring af te geven voor een doel dat buiten zijn eigen behandeling of verzorging ligt. In de handreiking staat onder meer dat het uitgangspunt is dat bij een dergelijk verzoek terughoudendheid moet worden betracht (hoofdstuk 4). Als toch een verklaring wordt afgelegd, moet het gaan om informatie die tot de deskundigheid van de zorgverlener behoort en moet het gaan om feitelijke informatie, geen waardeoordeel bevatten en alleen eigen waarnemingen betreffen (hoofdstuk 6).
6.3 Bij de beoordeling houdt het college daarnaast rekening met het feit dat er sprake is geweest van een behandelrelatie tussen de verpleegkundige en de ex-partner van klager. De verpleegkundige heeft jegens haar een geheimhoudingsverplichting en de ex-partner heeft geen toestemming verleend om informatie over de behandeling en medische situatie te verstrekken. Die informatie maakt ook geen onderdeel uit van het dossier, anders dan de door klager bij zijn klacht verstrekte voortgangsbrief en rapporten van G. en de H.
Klachtonderdeel a) De melding bij G.
6.4 Met klager en de verpleegkundige is het college van oordeel dat de verpleegkundige in zijn zorgmelding onvoldoende duidelijk heeft verwoord dat geen sprake was van eigen waarnemingen maar van een weergave van wat klager en zijn ex-partner vertelden. Het feit dat klager tijdens het huisbezoek niet weersprak dat hij zijn ex-partner zou hebben geslagen, is onvoldoende om het als waarheid aan te nemen en als zodanig te melden. Het is goed dat de verpleegkundige de aanvullende toelichting heeft gestuurd aan G., maar dat neemt niet weg dat het klachtonderdeel gegrond is.
Klachtonderdeel b) De voortgangsbrief
6.5 Ten aanzien van de voortgangsbrief heeft de verpleegkundige toegelicht dat het binnen het F. gebruikelijk is dat een voortgangsbrief wordt opgesteld. De brief wordt in samenspraak met het team gemaakt, is gebaseerd op het medisch dossier en dient ertoe om de cliënt duidelijk te maken wat het team vindt en kan door de cliënt gebruikt worden om andere betrokken instanties te informeren over de situatie. De verpleegkundige wist dat in die periode de rechtszaak was, maar betwist dat de brief is geschreven ten behoeve daarvan, of (met dat doel) op verzoek van de ex-partner of haar advocaat.
6.6 Het college is van oordeel dat de voortgangsbrief niet beschouwd kan worden als een geneeskundige verklaring in de zin van de richtlijn. De brief is namelijk een feitelijke weergave van de begeleiding tot dat moment, waarin wel staat hoe het team de situatie beoordeelt, maar waarin geen waardeoordeel wordt gegeven over bijvoorbeeld de geschiktheid van de ex-partner om voor de kinderen te zorgen. Ook blijkt nergens uit dat de brief een ander doel dient dan behandeling of begeleiding, of dat er (met een ander doel dan behandeling of begeleiding) om is verzocht door de ex-partner of haar advocaat.
6.7 Het college deelt verder niet de mening van klager dat de brief een te positief beeld over het drugsgebruik van de ex-partner schetst. In de betreffende passage staat feitelijk beschreven wat de waarnemingen van het team zijn en wat de overwegingen van het team zijn over bijvoorbeeld opname en drugstesten. Verder is de opname in het ziekenhuis wegens GHB-gebruik vermeld en is weergegeven wat de ex-partner zelf heeft gezegd over haar eerdere behandeling van een GHB-verslaving. Dat de waarnemingen en de overwegingen van het team onjuist zijn weergegeven, blijkt nergens uit. Belangrijke gegevens zijn niet weggelaten, zo blijkt uit de vermelding van de ziekenhuisopname. Klager stelt dat de uitlatingen van zijn ex-partner zelf in strijd met de waarheid zijn, maar uit de brief blijkt voldoende duidelijk dat dit een weergave van haar verhaal is.
Dat de voortgangsbrief op andere punten wel in strijd met de werkelijkheid een te positief beeld schetst, is niet gebleken.
6.8 Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel c) Het onderzoek door de H.
6.9 De verpleegkundige stelt zich op het standpunt dat het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat hij vragen van de H. heeft beantwoord. Hij licht verder toe dat de informatie die hij heeft verstrekt, is besproken binnen het F. en bevindingen zijn van het hele team, niet alleen van hemzelf. Omdat hij de oorspronkelijke melding heeft gedaan bij G., is er in het team voor gekozen dat hij contactpersoon zou blijven voor onder meer de raadsonderzoekers, ook toen hij de behandeling van de ex-partner van klager had overgedragen aan een collega.
6.10 De verpleegkundige wordt op zichzelf niet verweten dat er informatie is gedeeld met de H. en dat acht het college terecht. De verpleegkundige mag immers volgens zijn beroepsnormen onder bepaalde omstandigheden informatie delen met de H. als die een onderzoek doet, en is zelfs onder omstandigheden gehouden om melding te doen.

6.11 Klager verwijt de verpleegkundige wel dat hij degene is die de informatie heeft verstrekt terwijl hij de ex-partner niet meer behandelde of behoorde te behandelen. Daarnaast vindt klager dat de verpleegkundige onvoldoende objectief is geweest en dat hij zich negatief over klager heeft uitgelaten. Het college overweegt daarover als volgt.
6.12 De verpleegkundige heeft informatie verstrekt aan de H. nadat de behandelrelatie was beëindigd. Ten aanzien van het
e-mailbericht van 24 januari 2022 is nog wel te begrijpen dat de verpleegkundige degene is die de informatie van het team aan de H. verstrekt, aangezien hij tot kort daarvoor degene was binnen het team die het meeste contact met de ex-partner van klager had. Ten aanzien van het telefoongesprek dat de verpleegkundige op 21 februari 2022 met de raadsonderzoekers heeft gevoerd, is dat echter anders. Het directe contact met de ex-partner is dan namelijk al zes weken daarvoor beëindigd, zodat het voor de hand had gelegen als de opvolgende behandelaar contact had opgenomen als er informatie gedeeld moest worden. In ieder geval had de verpleegkundige duidelijk moeten maken dat hij de weken ervoor geen rechtstreeks contact had gehad met de ex-partner, zodat het ofwel om oudere informatie ofwel om informatie verkregen van teamleden ging, zodat de informatie beter op waarde geschat had kunnen worden. Uit de weergave in het rapport, waarmee de verpleegkundige zich akkoord heeft verklaard, blijkt daarvan niets.
6.13 Belangrijker is dat de op 21 februari 2022 verstrekte informatie ook niet voldoet aan de eis dat deze zo feitelijk mogelijk moet zijn. In het in overweging 3.5 weergegeven citaat laat de verpleegkundige zich vooral uit over klager, terwijl het de ex-partner is die bij het team in zorg is, en dat bovendien oordelend en in negatieve zin. Naar het oordeel van het college heeft de verpleegkundige in het telefonische contact met de raadsonderzoekers op 21 februari 2022 dan ook niet gehandeld volgens de beroepsnormen over het omgaan met medische informatie; het is onvoldoende objectief en getuigt onvoldoende van professionele distantie.
6.14 Het klachtonderdeel is gegrond.
Klachtonderdeel d) Buiten deskundigheid getreden
6.15 De verpleegkundige heeft aangevoerd binnen het F. aandachtsfunctionaris verslavingszorg te zijn en tevens zitting te hebben in de ‘expertgroep verslavingszorg’. Naar het oordeel van het college blijkt nergens uit dat de verpleegkundige buiten zijn deskundigheid is getreden door in de voortgangsbrief te schrijven over het drugsgebruik.
6.16 Het klachtonderdeel is ongegrond.
Conclusie
6.17 De conclusie is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.
Maatregel
6.18 Omdat is vastgesteld dat de verpleegkundige op twee klachtonderdelen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, moet worden beoordeeld of een maatregel moet worden opgelegd en welke maatregel passend is. Naar het oordeel van het college moet een maatregel worden opgelegd omdat de verpleegkundige op twee momenten tekort is geschoten, waarbij het op beide momenten gaat om de objectiviteit in rapporteren, hetgeen een belangrijke beroepsvaardigheid betreft. Het college rekent de verpleegkundige met name zijn handelen op 21 februari 2022 aan (het telefoongesprek met de H.), terwijl hij kort daarvoor tot het inzicht was gekomen dat zijn zorgmelding bij G. onvoldoende feitelijk was verwoord. Hoewel hij zelf uitlegt dat de zorgmelding bij hem tot zelfreflectie heeft geleid, moet geconstateerd worden dat zijn handelen daarna opnieuw onvoldoende zorgvuldig is geweest.
Aan de andere kant is het college zich ervan bewust dat het handelen van de verpleegkundige heeft plaatsgevonden in de ingewikkelde context van zorgverlening binnen een F. aan een cliënt die in een vechtscheiding verwikkeld is, tegen de achtergrond van onderzoeken door G. en de H. en diverse juridische procedures tussen klager en zijn ex-partner. Het college twijfelt er bovendien niet aan dat de verpleegkundige, zoals hij zegt, gehandeld heeft met de intentie om de veiligheid binnen het gezin te dienen.
Om bovengenoemde redenen acht het college een waarschuwing een passende maatregel.
Publicatie
Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere verpleegkundigen mogelijk lering kunnen trekken uit wat hiervoor onder 6.12 en 6.13 is overwogen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 3. “Wat is er precies gebeurd?” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 Klager is in beroep gekomen tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Uit zijn beroepschrift blijkt dat het beroep is beperkt tot het tweede klachtonderdeel dat gaat over de voortgangsbrief van 24 oktober 2021.
4.2 De verpleegkundige heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij is van mening dat het beroep van klager moet worden verworpen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege over het tweede klachtonderdeel moet worden bevestigd.
Inhoudelijke beoordeling
4.3 Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de klacht van klager over de voortgangsbrief ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege licht dat oordeel hierna toe.
4.4 Klager is van oordeel dat de verpleegkundige onzorgvuldig heeft gehandeld omdat hij de voortgangsbrief van 24 oktober 2021 heeft geschreven op verzoek van de ex-partner of haar advocaat, waarschijnlijk ten behoeve van de rechtszaak, waarbij in strijd met de werkelijkheid een te positief beeld van de ex-partner is geschetst, met name over haar drugsgebruik. Volgens klager is de brief aan te merken als een geneeskundige verklaring waarvoor strengere eisen uit de KNMG-Richtlijn “Omgaan met medische gegevens” versie juni 2021 (hierna: de richtlijn) gelden. Klager is het niet eens met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de voortgangsbrief in samenspraak met het team is opgesteld, een feitelijke weergave van de stand van zaken van dat moment bevat waarin geen waardeoordeel wordt gegeven, en dus niet beschouwd kan worden als geneeskundige verklaring in die zin van de richtlijn.
4.5 Een geneeskundige verklaring is een (schriftelijke) verklaring met een waardeoordeel over de patiënt en diens gezondheidstoestand die door een arts is opgesteld voor een patiënt die onder zijn behandeling staat of stond. Het waardeoordeel is gebaseerd op medische gegevens, maar het dient een ander belang dan de behandeling of begeleiding van de patiënt. Voorbeelden van geneeskundige verklaringen zijn: urgentieverklaringen, fit-to-fly verklaringen en verklaringen waarin conclusies worden gevraagd over arbeids(on)geschiktheid, reisannuleringen, erfeniskwesties en echtscheidingsprocedures. De reden dat het afgeven van geneeskundige verklaringen wordt afgeraden is dat een dergelijke verklaring vaak een waardeoordeel geeft over een belang dat buiten de reikwijdte van de behandelend arts-patiënt verantwoordelijkheid valt. Het geven van een waardeoordeel dat een ander doel dient dan behandeling of begeleiding, moet gebeuren door een onafhankelijke arts die deskundig is op het gebied van de vraagstelling. De behandelend arts beschikt meestal niet over de specifieke deskundigheid die nodig is voor het geven van een waardeoordeel. Ook weet de arts vaak niet aan welke medische criteria de instantie die de verklaring nodig heeft de verklaring toetst. Bovendien is de kans groot dat de vertrouwensrelatie tussen de behandelend arts en de patiënt in gevaar komt. Deze relatie moet vrij blijven van de belangenconflicten die kunnen spelen bij het al dan niet afgeven van een geneeskundige verklaring.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege overweegt over de voortgangsbrief als volgt. De verpleegkundige heeft ter zitting de standaardprocedure binnen de instelling voor het opstellen en verstrekken van een voortgangsbrief toegelicht. Ondanks dat in het kopje ‘voortgangsbrief’ staat vermeld en op officieel briefpapier van de instelling is geschreven, de brief -zo heeft de verpleegkundige verklaard- ook door een psychiater is gezien en onderdeel uitmaakt van het medisch dossier, staat vast dat de standaardprocedure in dit geval niet is gevolgd. De brief is op verzoek van de ex-partner opgesteld met een therapeutisch doel, namelijk om haar inzicht te geven in de bevindingen van het behandelteam ten aanzien van de behandeling en voortgang van de ex-partner. Deze brief moet volgens de verpleegkundige worden onderscheiden van een voortgangsbrief die volgens de standaardprocedure wordt opgesteld en verstrekt met het doel andere behandelaren van een cliënt -zoals de huisarts- te informeren. De inhoud van de brief is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege onvoldoende helder over het doel van deze verklaring en daarmee zou de brief door derden kunnen worden opgevat als een geneeskundige verklaring. Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege toch van oordeel dat de brief niet is aan te merken als een geneeskundige verklaring in de zin van de richtlijn. In de brief wordt feitelijk weergegeven hoe de begeleiding tot dat moment is verlopen en hoe het team de (thuis-) situatie beoordeelt. Hierin wordt geen waardeoordeel gegeven over bijvoorbeeld de geschiktheid van de ex-partner om voor de kinderen te zorgen of over waar de kinderen zouden moeten verblijven. Het Centraal Tuchtcollege vindt het van belang hieraan nog het volgende toe te voegen.
4.7 De brief is geschreven in een tijd van hevige spanningen tussen klager en zijn ex-partner, vanwege onder meer gerechtelijke procedures over de verzorging en verblijfplaats van hun kinderen. De verpleegkundige had naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege bij het schrijven en verstrekken van de brief rekening moeten houden met de mogelijkheid dat deze brief door de ex-partner zou worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de brief is opgesteld. In de context van een complexe echtscheiding ligt het voor de hand om bij het schrijven en verstrekken van een dergelijke voortgangsbrief aan een cliënt, een duidelijk voorbehoud te maken ten aanzien van het gebruik van de brief. Dat de verpleegkundige dat in dit geval niet heeft gedaan is evenwel niet zodanig zwaarwegend dat hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.8 Dit alles betekent dat de klacht over de voortgangsbrief ongegrond is. Het beroep zal worden verworpen. Dit betekent ook dat de opgelegde maatregel van waarschuwing blijft gehandhaafd.
Publicatie
4.9 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal het college bepalen dat deze beslissing zonder vermelding van namen en andere persoonlijke gegevens zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en Tijdschrift voor Verpleegkundigen met het verzoek tot plaatsing. Dit belang is gelegen in de aandacht voor het schrijven en verstrekken van (voortgangs-)brieven in complexe gezinssituaties.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact en Tijdschrift voor Verpleegkundigen (TVZ) met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter,
J.M. Rowel-van der Linde en T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en H.A. de Visser en
D.E. Watson-Blommaert, leden-beroepsgenoten, en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.