Zoekresultaten 491-500 van de 688 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:193 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5486

    Na de verwijdering van een deel van de dunne darm van klaagster traden (postoperatief) complicaties op. Klaagster verwijt verweerster, die als chirurg na de operatie bij de behandeling betrokken raakte, dat zij onvoldoende heeft gereageerd op signalen van achteruitgang. Het college oordeelt dat de klacht kennelijk ongegrond is. 

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2023:22 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5243

    Klacht tegen huisarts. De huisarts van klaagster heeft de crisisdienst ingeschakeld toen de huisarts van de zus van klaagster, klaagsters dochter en een vriendin van klaagster vernam dat klaagster verward en mogelijk gevaarlijk gedrag vertoonde. De huisarts koos hiervoor, omdat klaagster bekend is met paranoïde uitingen, verbaal agressief was en zelf niet naar de praktijk wilde komen. De crisisdienst schatte de situatie in als een ‘risicosituatie’ en verzocht de huisarts de politie te bellen, zodat klaagster naar een spoedopvang kon worden overgebracht voor psychiatrisch onderzoek. Dat heeft de huisarts gedaan. Klaagster verwijt de huisarts dat zij deze acties heeft ondernomen enkel op basis van wat naasten van klaagster over haar hebben gezegd en zonder klaagster zelf te hebben gezien. Het college is van oordeel dat de huisarts in deze situatie, gelet op alle omstandigheden van het geval, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:187 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5590

    klacht tegen cardioloog kennelijk ongegrond. De klacht gaat over de behandeling van de echtgenote van klager. Patiënte stond vanwege cardiale problematiek onder controle van een cardioloog. De lichamelijke conditie van patiënte verslechterde in de loop van 2017. Bij een controle eind januari 2018 bleek een operatie noodzakelijk. Patiënte werd hiervoor aangemeld en verbleef in afwachting van de operatie thuis. In de periode hierna verslechterde de conditie van patiënte (verder). Zij werd in verband hiermee in het ziekenhuis opgenomen, waar zij overleed. Verweerder werkte als AIOS Cardiologie onder supervisie van een cardioloog op de hartbewakingsafdeling toen patiënte daar op de dag van haar overlijden werd opgenomen. Klager maakt verweerder meerdere verwijten over zijn aandeel in de behandeling en het overlijden van patiënte.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:194 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5487

    Na de verwijdering van een deel van de dunne darm van klaagster traden (postoperatief) complicaties op. Klaagster verwijt verweerder, die als chirurg na de operatie bij de behandeling betrokken raakte dat hij het dossier onvoldoende heeft bestudeerd en dat hij daardoor een dalend Hb en benauwdheid heeft gemist. Ook verwijt zij verweerder dat hij zijn bevindingen onvoldoende zorgvuldig heeft genoteerd en bloedonderzoek naar de volgende dag heeft verschoven. Het college oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2023:23 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5287

    Klacht tegen huisarts. Klaagster is meermalen door haar huisarts gezien vanwege diverse klachten. Omdat er tijdens onderzoeken bloed in de urine werd aangetroffen, heeft de huisarts op een bepaald moment een vaginaal onderzoek bij klaagster verricht. Klaagster stelt – samengevat – dat de huisarts de noodzaak van het onderzoek onvoldoende heeft toegelicht, dat hij klaagster geen instructies heeft gegeven tijdens het onderzoek, dat hij niet op pijnklachten van haar heeft gereageerd en dat hij het onderzoek op een zeer grensoverschrijdende wijze heeft uitgevoerd. Ook bevat het medisch dossier volgens klaagsters allerlei onjuistheden. Het college kan niet vaststellen dat de verwijten terecht zijn. Dit maakt dat de klacht kennelijk ongegrond is.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:188 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5492

    Klacht tegen een huisarts. Klaagster lijdt al lange tijd aan diabetes mellitus type 2. De jaarlijkse controle werd gewoonlijk door een internist verricht. Aangezien de controle enkel bestond uit het ‘finetunen’ van de insuline, vond de internist dat deze controle ook wel eerstelijns kon plaatsvinden.  De internist verwees klaagster daarvoor dus naar de huisarts, zodat hij de diabetesbegeleiding kon overnemen. De huisarts heeft klaagster opnieuw ingesteld op medicatie, waarna klaagster uiteindelijk in het ziekenhuis werd opgenomen vanwege ontregelde diabetes. Klaagster stelt dat de huisarts zonder medische noodzaak en tegen het advies van de internist in haar medicatie heeft aangepast. Verder verwijt klaagster de huisarts dat hij heeft nagelaten haar een bijspuitschema te geven. Het college verklaart de klacht gegrond. Vanwege de ernst van het verwijtbare handelen legt het college aan de huisarts een schorsing van drie maanden op met een proeftijd van twee jaar, onder voorwaarde dat hij specifieke nascholing op het gebied van diabetesbehandeling volgt en niet opnieuw tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt in de proeftijd.  

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:167 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1892

    Klacht tegen een arts die door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) als medisch adviseur is ingeschakeld om te beoordelen of bij klager sprake was van “structurele medische omstandigheden” in de zin van artikel 5.16 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF), waardoor klager niet binnen de geldende diplomatermijn kon afstuderen (en zijn prestatiebeurs omgezet zou kunnen worden in een gift). De klacht gaat over de door de arts opgestelde medische rapportage. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht deels gegrond, namelijk voor zover klager stelt dat de arts het wettelijke inzage- en blokkeringsrecht niet heeft toegepast. Dat college legt een waarschuwing op. De klacht is ongegrond voor zover klager stelt dat (de totstandkoming van) het rapport inhoudelijk niet klopt. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen de gedeeltelijke ongegrondverklaring van zijn klacht.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:265 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5881

    Gegronde klacht tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige kreeg een relatie met een ex-patiënte binnen de zogenaamde afkoelingsperiode die door de instelling waar zij destijds werkte wordt gehanteerd. Het college acht de klacht gegrond. Bij de vraag welke maatregel passend en geboden is, acht het college het volgende van belang. Er is sprake van een normschending door een te korte afkoelingsperiode in acht te nemen en onvoldoende zorgvuldigheid in acht te nemen bij het aangaan van een relatie met een ex-patiënt. In het voordeel van de verpleegkundige weegt daarentegen mee dat die normschending van geringe duur was en dat zij haar toenmalige leidinggevende vrijwel onmiddellijk over het ontstaan van de relatie heeft verteld. De verpleegkundige heeft verder ter zitting aangegeven dat als zij destijds op de hoogte was van de door de instelling gehanteerde afkoelingstermijn, zij anders zou hebben gehandeld. Ook blijkt uit het dossier dat de verpleegkundige gedurende 20 jaar uitstekend heeft gefunctioneerd. Verder heeft de verpleegkundige bij haar nieuwe werkgever deelgenomen aan intervisiebijeenkomsten over seksueel grensoverschrijdend gedrag, wordt er veel aandacht besteed aan de beroepscode en is er veel aandacht voor de individuele zorgverleners. Haar huidige leidinggevende acht de kans op recidive nihil. Gegeven de context van de zaak schat ook het college de kans op recidive laag in. Het college acht, al het voorgaande in acht genomen, de oplegging van een waarschuwing passend en toereikend. Publicatie.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:266 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5308

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige heeft in het kader van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) de zoon van klaagster gevaccineerd. De oma van het kind was aanwezig tijdens de afspraak. De klacht van klaagster is a) dat haar zoon buiten aanwezigheid en tegen de wens van zijn ouders is gevaccineerd en b) dat vooraf niet geverifieerd is of haar zoon fit genoeg was voor de vaccinatie. Het college oordeelt dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat de verpleegkundige tijdens het consult wist of had moeten weten dat klaagster niet wilde dat haar zoon de inentingen zou krijgen. Niet is gesteld dat de oma van het kind de verpleegkundige heeft gezegd dat hij niet gevaccineerd mocht worden. Het college ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de verpleegkundige dat zij dat niet wist en dat zij anders de vaccinatie niet had gezet. Er was voor de verpleegkundige ook overigens geen enkele reden om te twijfelen aan de instemming van de ouders. De zoon nam immers deel aan het RVP en de afspraak was een ‘inhaalvaccinatie’. Toen het kind met zijn oma verscheen op het consult mocht de verpleegkundige er dan ook vanuit gaan dat de ouders instemden met de vaccinatie. Kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:264 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5541

    Ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Volgens klaagster heeft de bedrijfsarts haar niet de zorg gegeven die hij had horen te betrachten. Zij verwijt hem dat hij geen kennis had van de werkplek en de daarbij voorkomende arbeidsrisico’s, ondanks communicatie met de behandelaren geen kennis heeft genomen van de aandoening van het polsgewricht en met zijn adviezen tot werkhervatting haar aandoening heeft verergerd met onherstelbare schade tot gevolg. Naar het oordeel van het college is gelet op het verweer van de bedrijfsarts onvoldoende gebleken dat de bedrijfsarts geen kennis had van de werkplek van klaagster. Ook kan niet gezegd worden dat de bedrijfsarts onzorgvuldige adviezen heeft gegeven omdat hij niet voldoende rekening heeft gehouden met de genoemde omstandigheden. De door de bedrijfsarts bij de behandelaren ingewonnen informatie gaf geen aanleiding om aan te nemen dat klaagster helemaal niet kan werken. Het college kan het advies van de bedrijfsarts hieromtrent volgen. Dat de adviezen van de bedrijfsarts de klachten van klaagster hebben verergerd, kan het college niet vaststellen (zie 5.8 beslissing). Niet is gebleken dat de bedrijfsarts, waarbij nog een voorwaardelijke schorsing loopt, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college oordeelt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke schorsing is dus niet aan de orde.