ECLI:NL:TGZRZWO:2023:193 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5486

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:193
Datum uitspraak: 15-12-2023
Datum publicatie: 18-12-2023
Zaaknummer(s): Z2023/5486
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Na de verwijdering van een deel van de dunne darm van klaagster traden (postoperatief) complicaties op. Klaagster verwijt verweerster, die als chirurg na de operatie bij de behandeling betrokken raakte, dat zij onvoldoende heeft gereageerd op signalen van achteruitgang. Het college oordeelt dat de klacht kennelijk ongegrond is.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 15 december 2023 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klaagster,

tegen

F, chirurg,

destijds werkzaam in D,

verweerster,

gemachtigde: mr. M.J. de Groot, advocaat te Utrecht.

1. De zaak in het kort

1.1 Klaagster is op 11 februari 2022 door een collega van verweerster geopereerd vanwege een vernauwing in de dunne darm, waarbij een deel van de dunne darm werd verwijderd. Na de operatie zijn complicaties opgetreden. Klaagster verwijt verweerster dat zij onvoldoende heeft gereageerd op signalen van achteruitgang, zoals een Hb daling en een lagere saturatie. Ook heeft zij volgens klaagster ondanks contra-indicatie Dipidolor voorgeschreven.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is, maar kennelijk ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 20 maart 2023;
  • het aanvullend klaagschrift, ontvangen op 28 maart 2023;
  • het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 16 mei 2023;
  • de repliek, ontvangen op 7 juni 2023;
  • de dupliek, ontvangen op 10 juli 2023;
  • het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 31 augustus 2023.

2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De feiten

Klaagster, geboren in 1962, was al langer bekend met klachten van obstipatie. In het verleden had zij meerdere buikoperaties ondergaan.

Vanaf augustus 2021 meldde klaagster zich meermaals op de SEH in verband met buikklachten. Eind december 2021 werd op een MRI een mogelijke stenose dan wel streng/litteken problematiek van de dunne darm gezien. Gekozen werd voor het chirurgisch verwijderen van het vernauwde deel van de dunne darm. Besproken werd dat het uitgangspunt was dat dit via een laparoscopie zou gebeuren, maar dat er een kans bestond dat dit zou worden omgezet naar een laparotomie.

Na een pre-operatieve screening op 20 januari 2022 vond de operatie plaats op 11 februari 2022. Tijdens de operatie werd bij inspectie geconstateerd dat een groot deel van het darmpakket en omentum verkleefd tegen de voorste buikwand lag, waarna over werd gegaan op een laparotomie. De verkleving werd chirurgisch behandeld en het vernauwde deel van de dunne darm werd verwijderd. In het verslag van de operatie noteerde de opererende collega van verweerder “bloedverlies 1L op verkoever controle Hb als uitgangswaarde”. Op het formulier waarin het operatieverslag werd vastgelegd staat bij “Algemene operatiegegevens” onder meer:

“Bloedverlies 500 ml | Getransfundeerd bloed 2700,0000 ml”

Op 11 februari 2022 werd na de operatie een Hb gemeten van 7.0 mmol/L.

Klaagster werd de volgende dag gezien door verweerster. Het Hb die dag was 6.2 mmol/L. Verweerster noteerde in het dossier:

“Beloop

nog pijnlijk, VAS 8 ondanks piritramide 02.00 uur en pcm/ibuprofen. angstig.

controles goed behoudens Sat 93% zonder O2.

diurese voldoende. oraal herstart, alleen HV tot heden.

wond gisteren nog wat nagelekt, na verbandwissel droog.

[…]

Beleid

Consult fysiotherapie: hulp ophoesten

start combivent vernevelingen

morgen co HB

uitleg belang pijnstilling en mobiliseren. overleg [naam anestesioloog]: absoluut GEEN contra-indicatie om dipidolor te geven bij patiente.”

Op 13 februari 2022 werd klaagster gezien door een collega van verweerster. Deze noteerde onder meer dat de pijn beter onder controle was en dat het ook wat beter ging. De collega-chirurg noteerde ook dat klaagster bang was voor complicaties, zoals zij bij een eerdere buikoperatie ook had gehad. De controles bij lichamelijk onderzoek gaven geen bijzonderheden. Besloten werd de volgende dag lab controle te doen.

De volgende dag ging het slechter met klaagster. Klaagster kon niet goed doorademen en had ondanks ibuprofen en Dipidolor continue buikpijn (VAS 8+). De saturatie was met zuurstof 93%. Het CRP was verhoogd tot 394. Het Hb was 5.1 mmol/L. Besloten werd een CT-abdomen te laten uitvoeren.

De conclusie van de CT-scan was dat er geen harde aanwijzingen waren voor een naadlekkage en dat het (verhoogd) CRP waarschijnlijk van de longen uitging.

Bij het vervoer van klaagster naar de CT was per abuis geen zuurstof gegeven en er trad op de radiologie afdeling een klinische achteruitgang op waarvoor de intensivist via een SIT melding klaagster beoordeelde. Deze stelde vast dat sprake was van hypoxemie/respiratoire insufficiëntie, waarna klaagster werd overgebracht naar de IC.

Het herstel van klaagster verliep ook op de IC gecompliceerd en haar toestand verbeterde slechts langzaam. Onderzoek van het bij de operatie van 11 februari 2022 verwijderde weefsel van de dunne darm wees uit dat sprake was van een neuro-endocriene tumor graad 1 met uitzaaiingen in een aantal lymfeklieren. Hierna werd aangenomen dat het carcinoid zeer wel mogelijk invloed heeft gehad op het (post)operatieve beloop. Dit door het vrijkomen van hormonen uit de tumor tijdens de operatie (het zogenoemde carcinoid syndroom).

Na de operatie en de daaropvolgende IC-opname heeft klaagster klachten gehouden.

4. De klacht en de reactie van verweerster

4.1 Klaagster verwijt verweerster dat zij:

  1. Niet actief heeft gereageerd op signalen van achteruitgang van de gezondheid van klaagster. Het Hb van klaagster was gedaald van 7 naar 6.2, klaagster had veel pijn, was benauwd en had moeite met ophoesten. De saturatie was laag;
  2. Dipidolor heeft voorgeschreven ondanks de aanwezigheid van een mogelijke contra-indicatie (astma).

4.2 Verweerster heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. De toestand van klaagster op 12 februari 2022 en de onderzoeksbevindingen waren gezien de operatie van de dag daarvoor niet verontrustend. Er was geen verder ingrijpen dan het door verweerster bepaalde beleid noodzakelijk. De Dipidolor is in overleg met de anesthesioloog gegeven als postoperatieve pijnstilling.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling

5.1 De vraag is of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelend arts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor een arts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.


5.2 Het college oordeelt dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.


Handelen naar aanleiding van de bevindingen op 12 februari 2022
5.3 Verweerster heeft klaagster in het traject na de operatie gezien op 12 februari 2022. Op dat moment had klaagster pijn, moeite met ophoesten, een saturatie van 93% en een Hb van 6.2 mmol/L. Al deze bevindingen pasten bij een grote buikoperatie zoals klaagster de dag daarvoor had ondergaan en wezen op dat moment niet op een complicatie. De daling van het Hb naar 6.2 mmol/L past bij het bloedverlies bij de operatie. Het Hb was ook niet zo laag dat had moeten worden ingegrepen met een bloedtransfusie of medicatie. Volstaan kon worden met het monitoren van het Hb in de dagen erna. Ook de verlaagde saturatie was geen reden tot zorg, en kon worden verklaard door de moeite die klaagster had met doorademen, vanwege de pijn van de operatie. Als beleid bepaalde verweerster hiervoor onder meer dat fysiotherapie zou worden ingeschakeld en zocht zij naar adequate pijnstilling. Verweerster heeft hiermee adequaat gereageerd op de situatie van klaagster zoals deze was op 12 februari 2022. Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel a ongegrond is.

Het voorschrijven van Dipidolor
5.4 Na de grote buikoperatie die klaagster had ondergaan was het voorschrijven van opiaten zoals Dipidolor geïndiceerd. Astma in de voorgeschiedenis van een patiënt staat niet in de weg aan het voorschrijven van Dipidolor in het kader van pijnbestrijding. Op het moment van voorschrijven bestonden er geen astmatische klachten terwijl een redelijk alternatief voor de pijnbestrijding ontbreekt. Dat betekent dat ook klachtonderdeel b ongegrond is.

Slotsom

5.5 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn. Omdat de klacht ongegrond is, zal ook het verzoek verweerster te veroordelen tot vergoeding van door klaagster gemaakte proceskosten worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond;

- wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

Deze beslissing is gegeven op 15 december 2023 door P.A.H. Lemaire voorzitter, P.J. Wahab en H.D. de Boer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. Keukenmeester, secretaris.

secretaris voorzitter



Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.