Zoekresultaten 241-250 van de 2805 resultaten

  • ECLI:NL:TNORARL:2022:38 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/400787 / KL RK 22-26

    Niet althans onvoldoende is gebleken dat de notaris heeft gehandeld in strijd met de bij de notaris passende onafhankelijkheid en onpartijdigheid dan wel dat hij de schijn daarvan heeft gewekt. Klacht op alle onderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORARL:2022:32 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/400795/ KL RK 22-27

    De kamer acht het verwijt dat de notaris onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de moeder van klagers ten tijde van het opmaken en passeren van het levenstestament, de volmacht en de levering van haar woning aan de broer van klagers en (kennelijk) ook het testament gegrond. De kamer legt de notaris daarom de maatregel van waarschuwing op. Het behoorde echter niet tot de plicht van de notaris om klagers op de hoogte te stellen van het opmaken en passeren van de akten, omdat klagers daarbij geen partij waren.   

  • ECLI:NL:TNORARL:2022:39 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/401647 / KL RK 22-33

    Op diverse momenten is het voor klager onduidelijk geweest wiens belangen de notaris behartigde en op welke wijze. Klacht is deels gegrond.

  • ECLI:NL:TNORARL:2022:33 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/400423/ KL RK 22-20

    Klaagster was geen partij bij de koopovereenkomst, gesloten tussen haar ouders en de broer van klaagster. De kamer is van oordeel dat klaagster voor zover de klacht is gericht op het verlenen van ministerie door de notaris aan de overdracht van de woning, klaagster geen redelijk belang heeft in de zin van artikel 99 lid 1 Wna en dus niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar klacht. Het informeren van klaagster over de transactie door de notaris doet niets af aan haar onafhankelijkheid, ongeacht de kwalificatie als ‘partijnotaris’. Dat deel van de klacht is ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORARL:2022:34 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/394588 / KL RK 21-150

    De kamer stelt voorop dat het enkele feit dat de notaris, overeenkomstig de bevoegdheid en de taak die de Kadasterwet hem toedeelt, een standpunt inneemt over de vraag of een bepaalde verjaring genoegzaam is aangetoond, geen grond kan vormen om de onafhankelijkheid van de notaris in twijfel te trekken. Dit deelverwijt, op zich zelf beschouwd, treft dus geen doel. De wijze echter waarop de notaris over de (voorbereiding van de) uitoefening van deze bevoegdheid met partijen, klager in dit geval, is voor de indruk van klager over de onafhankelijke positie van de notaris begrijpelijkerwijs wel weer van belang. Het feit dat de notaris op dit punt steken heeft laten vallen, rechtvaardigt niet de conclusie dat hij zich onvoldoende onafhankelijk heeft opgesteld, maar de notaris had in dit geval, als een zichtbare en controleerbare waarborg van zijn onafhankelijkheid, meer aandacht dienen te besteden aan een zorgvuldig verloop van de communicatie met klager. Klacht gegrond. Bij oplegging maatregel van berisping weegt mee dat de notaris in 2020 en 2021 ook reeds te maken had met gegrond verklaarde klachten wegens tekortkomingen in de communicatie    

  • ECLI:NL:TNORARL:2022:35 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/394662 / KL RK 21-152 C/05/394665 / KL RK 21-153

    Bij beoordeling van de vervaltermijn indien het BFT een klacht indient, moet volgens de vaste rechtspraak de maatstaf  “kennis nemen van het klachtwaardig handelen” van artikel 99 lid 21 Wna zo wordt uitgelegd dat de vervaltermijn van drie jaar eerst gaat lopen wanneer het BFT een onderzoek start. Dit uitgangspunt lijdt volgens bedoelde rechtspraak echter uitzondering wanneer het BFT geruime tijd laat verstrijken tussen ontvangst van serieuze signalen en de start van het onderzoek. BFT wordt wel een redelijke termijn gegund om de signalen die hij ontvangt te verwerken en zo nodig een onderzoek te starten.  Uit het voorgaande volgt dat in de voorliggende zaak tussen de eerste serieuze signalen op 18 januari 2018 of op zijn laatst op 18 mei 2018 enerzijds en anderzijds de start van het onderzoek op 28 mei 2019, een zeer lange termijn is verstreken die naar het oordeel van de kamer niet meer redelijk genoemd kan worden. De notaris moet er na verloop van tijd immers in principe van uit kunnen gaan dat een betrokkene geen reden ziet om een klacht tegen de notaris in te dienen. In dat licht bezien had van het BFT meer voortvarendheid mogen worden verwacht.  Dit brengt naar het oordeel van de kamer mee dat in dit geval voor het bepalen van de aanvang van de vervaltermijn van drie jaar in deze zaak niet kan worden uitgegaan van de start van het onderzoek van het BFT en teruggegrepen moet worden op de hoofdregel van artikel 99 lid 21 Wna, hetgeen in dit geval tot de conclusie leidt dat de klacht te laat is ingediend en dat het BFT niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht.  

  • ECLI:NL:TNORARL:2022:36 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/404405 KL RK 22-63

    Naar het oordeel van de kamer lag het niet op de weg van de notaris lag om zonder voorafgaand overleg met klager en [L.] over wat zij bedoelden met de BTW-clausule, de (implicaties van deze) BTW-clausule aan belastingdeskundigen voor te leggen. Hetzelfde geldt voor het feit dat de notaris vervolgens eigenmachtig een concept-depotovereenkomst heeft opgesteld en een bedrag in depot heeft gehouden terwijl daarover geen overeenstemming bestond tussen klager en [L.] Een en ander afgezien nog van het feit dat het maar zeer de vraag is of de betaling van de in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen bedragen wel over de derdengeldrekening van de notaris had mogen lopen nu de notaris geen enkele betrokkenheid had bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. De kamer komt daarom tot de conclusie dat de dat de notaris in deze zaak heeft  gehandeld in strijd met het gebod van onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Het advies dat de notaris vanwege zijn vragen over de mogelijke toepasselijkheid van de zogenaamde verleggingsregeling heeft ingewonnen en de daaruit voortvloeiende concept-depotovereenkomst waren namelijk behalve indirect op het belang van de fiscus, vooral gericht op de bescherming van het belang van [L.]. Uit niets blijkt dat de notaris bij zijn handelen ook oog heeft gehad voor de belangen van klager. Klacht gegrond, maatregel berisping  

  • ECLI:NL:TNORARL:2022:46 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/402216 / KL RK 22-38

    Broer van klaagster heeft in 2016 en 2021 een testament op laten stellen en ondertekend. De notaris heeft zowel in 2016 als in 2021 voldoende zorgvuldig gehandeld bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de broer van klaagster. Ook heeft de notaris voldoende gewaarborgd dat de broer van klaagster zijn wil op onafhankelijke wijze en zonder beïnvloeding van derden aan de notaris heeft kunnen overbrengen. Er hebben meerdere keukentafel- en telefoongesprekken met de broer van klaagster plaatsgevonden en de notaris heeft de broer van klaagsters voor het tekenen van het testament onder vier ogen gesproken. De klacht is ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2022:32 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2021/85 en 86

    Klager heeft mede namens klaagster klachten ingediend tegen de kandidaat-notaris en de notaris. De kamer heeft de klachten van klaagster niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is gebleken dat klager bevoegd was om namens klaagster op te treden. De klachten van klager zijn niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze zijn gericht tegen het samenwerkingsverband waar de kandidaat-notaris en de notaris aan verbonden zijn. En de klachten van klager zijn niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze zien op het verzoek om (schade)vergoeding.De klachten van klager gaan in de kern over de in 2016 door de kandidaat-notaris, als waarnemer van de notaris, gepasseerde akte van hypotheek en akte van geldlening. Het in de akte van hypotheek door de moeder van klager gevestigde hypotheekrecht strekt tot zekerheid voor verhaal van vorderingen van vijf broers en zussen van klager op moeder.De kamer is van oordeel dat de notaris geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, aangezien de waarnemend kandidaat‑notaris niet onder de verantwoordelijkheid van de waargenomen notaris heeft gehandeld. De klacht tegen de notaris is daarom voor het overige ongegrond verklaard. Tegen de achtergrond van de Novitaris-maatstaf heeft de kamer geoordeeld dat niet valt in te zien dat de kandidaat-notaris niet had mogen meewerken aan het passeren van de akte van hypotheek en de akte van geldlening. In het bijzonder is niet komen vast te staan dat de kandidaat-notaris bewust heeft meegewerkt aan paulianeus handelen. De klacht tegen de kandidaat is daarom eveneens ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:76 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/386178 / KL RK 21-50

    Derdenbeslag op derdengeldrekening. Miscommunicatie tussen notaris en klager. Klager bedoelde kennelijk een garantie te verkrijgen voor wat betreft de voldoening aan hemzelf, op eigen rekening, van zijn vordering op [X.]/[[W.B.V.], voordat de levering zou plaatsvinden, terwijl de (medewerker(s) van de) notaris kennelijk slechts de voldoening van het bedrag van de aflosnota op de derdengeldenrekening voor ogen stond.  Hoewel deze miscommunicatie valt te betreuren en de klacht in zoverre gegrond is, ziet de kamer hierin in dit geval geen grond voor een tuchtrechtelijk verwijt, aangezien de kamer van oordeel is dat het niet op de weg van de notaris lag klager van de kans op tussentijds derdenbeslag te vrijwaren.