ECLI:NL:TNORARL:2023:30 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/409942 KL RK 22-126

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2023:30
Datum uitspraak: 09-05-2023
Datum publicatie: 08-06-2023
Zaaknummer(s): C/05/409942 KL RK 22-126
Onderwerp:
  • Overig, subonderwerp: Financieel toezicht BFT
  • Overig, subonderwerp: Wwft toezicht BFT
Beslissingen: Klacht gegrond met schorsing als notaris
Inhoudsindicatie: klacht van het BFT in verband met het niet transparant declareren in een bewindvoeringsdossier, schending van de zorgplicht om een goede urenadministratie te voeren en onzorgvuldig handelen bij de afwikkeling van drie boedeldossiers bestaande uitonvoldoende voortvarend handelen, onvoldoende en gebrekkige communicatie en inhoudelijke onzorgvuldigheden. Klager is in klachtonderdeel II ten aanzien van dossier 3 niet-ontvankelijk op grond van het ne bis in idem-beginsel. De klacht is in al haar overige onderdelen gegrond. Mede in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval legt de kamer de notaris de maatregel van schorsing op voor de duur van twee weken.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:         C/05/409942 / KL RK 22-126

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

Bureau Financieel Toezicht,

gevestigd te Utrecht,

klager,

tegen

mr. [naam]

notaris te [woonplaats], 

verweerder. 

Partijen worden hierna klager en de notaris genoemd.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de klacht, met bijlagen, van 30 september 2022;
  • het verweer van 29 november 2022.

1.2       De klachtzaak is ter zitting van 27 maart 2023 behandeld. Namens klager zijn verschenen de heer mr. R. Wisse, mevrouw mr. M.K.C. Waanders en mevrouw M.J.Th. Mooijekind RA. De notaris is ook verschenen. 

2.         De feiten

2.1       Op 23 januari 2009 is de stichting [naam] (hierna: de stichting) opgericht en op

24 december 2018 is de besloten vennootschap [naam] B.V. (hierna: de B.V.) opgericht. De stichting en de B.V. hielden zich (onder meer) bezig met de uitvoering van bewindvoerderstaken. Tot november 2020 was (het notariskantoor van) de notaris voorzitter/bestuurder van de stichting en bestuurder van de B.V.

2.2       De bewindvoeringsactiviteiten van de stichting en de B.V. zijn inmiddels beëindigd.

2.3       Op 9 oktober 2019 heeft klager op basis van zijn toezichthoudende taak (ex artikel 110 lid 1 Wna) bij de notaris een onderzoek aangekondigd naar de naleving van de Wna en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft).

2.4       Klager heeft onder meer onderzoek gedaan naar de wijze van declareren van (het notariskantoor van) de notaris aan de stichting (genummerd als dossier 5 met nummer 8677 in het onderzoeksrapport) en naar de hieronder genoemde drie boedeldossiers, genummerd 1 tot en met 3 in het onderzoeksrapport:

Dossier 1, nr. 1560       Nalatenschap [naam]

Dossier 2, nr. 5167       Nalatenschap [naam]

Dossier 3, nr. 5352       Nalatenschap [naam]

2.5       Het onderzoek is op 30 juni 2021 afgesloten en de onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in het definitieve onderzoeksrapport van klager van 17 december 2021.

3.         De klacht en het verweer

3.1       De klacht tegen de notaris bestaat uit de volgende twee klachtonderdelen, waarbij klager de notaris het navolgende verwijt: 

1. de notaris heeft niet transparant gedeclareerd in het bewindvoeringsdossier met nummer 8677. Bij het doorberekenen van de werkzaamheden aan de stichting heeft de notaris niet voldaan aan artikel 5 lid 1 van de Administratieverordening. Daarnaast heeft hij zijn zorgplicht om een goede urenadministratie te voeren geschonden;

2. de notaris heeft onzorgvuldig gehandeld bij de afwikkeling van drie boedeldossiers, te weten dossiers 1 tot en met 3 met de nummers 1560, 5167 en 5352. De onzorgvuldigheid bestaat volgens klager uit:

A. een niet voortvarende afwikkeling van de nalatenschappen;

B. onvoldoende en gebrekkige communicatie;

C. inhoudelijke onzorgvuldigheden.

3.2       Op de toelichting op de klacht door klager en het verweer daartegen van de notaris zal de kamer hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingaan.

4.         De beoordeling

4.1       Toetsingskader

Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en de andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.2       Geen strijd met artikel 6 EVRM

4.2.1    Klager heeft haar (hiervoor onder 3.1 geformuleerde) klachtonderdelen gebaseerd op de onderzoeksbevindingen zoals die zijn vastgelegd in het rapport van 17 december 2021. De notaris heeft ter zitting als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat het door klager ingestelde onderzoek en het opgestelde onderzoeksrapport als onrechtmatig moeten worden bestempeld en dus niet ter onderbouwing van de klacht gebruikt kunnen worden, nu de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Volgens de notaris had een rechter zich binnen twee jaar na 9 oktober 2019, de start van het onderzoek door klager, over het geschil moeten buigen.

4.2.2    Naar het oordeel van de kamer is er geen sprake van schending van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM. Uit dit artikel volgt kort gezegd dat vanaf de aanvang van het geschil tot de definitieve beslechting van het geschil een redelijke termijn in acht genomen moet worden. Of inbreuk wordt gemaakt op het aan de notaris toekomende recht op een beslissing binnen redelijke termijn, hangt af van het tijdsverloop, te rekenen vanaf het moment dat jegens de notaris een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat zijn handelen of nalaten ter beoordeling aan de kamer zou worden voorgelegd. Anders dan de notaris is de kamer van oordeel dat de notaris pas bij de kennisname van het (definitieve) onderzoeksrapport in redelijkheid de verwachting kon hebben dat de zaak ter behandeling aan de kamer zou worden voorgelegd. Tot dat moment stond immers niet vast dat de uitkomst van het onderzoek aanleiding zou kunnen geven om de zaak ter behandeling aan de kamer voor te leggen. Het (definitieve) onderzoeksrapport is op 17 december 2021 aan de notaris toegestuurd. De termijn die sindsdien tot het indienen van de klacht op 30 september 2022 is verstreken is niet onredelijk lang. Het verweer van de notaris op dit punt faalt derhalve.

4.3       Klachtonderdeel I

4.3.1    Tussen partijen staat vast dat (het notariskantoor van) de notaris in de periode van januari 2018 tot en met oktober 2019 elke maand notariële kosten bij de stichting in rekening heeft gebracht in verband met de door (het notariskantoor van) de notaris verrichte bewindvoeringswerkzaamheden.

4.3.2    Klager verwijt de notaris dat de notaris bij het doorberekenen van de werkzaamheden aan de stichting niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 5 lid 1 van de Administratieverordening. Ook heeft de notaris niet voldaan aan zijn zorgplicht om een goede urenadministratie te voeren. Zo blijkt volgens klager uit het dossier noch uit de facturen op welke wijze de kosten in rekening zijn gebracht en/of welke werkzaamheden door (het notariskantoor van) de notaris zijn verricht.

4.3.3    Als door de notaris erkend staat vast dat er met betrekking tot de verrichte bewindvoeringswerkzaamheden geen urenadministratie werd gevoerd. De notaris heeft aangevoerd dat hij daartoe ook niet gehouden was omdat er in dit geval geen toegevoegde waarde voor ‘tijdschrijven’ was. Ter onderbouwing van die stelling heeft de notaris onder meer aangevoerd dat – met het oog op het overzetten van alle bewindvoeringsactiviteiten

van de stichting naar de B.V. – alle medewerkers van de stichting alvast in dienst waren getreden bij het notariskantoor van de notaris. De werkzaamheden die deze medewerkers voor de stichting hebben verricht zijn volgens de notaris op basis van een (mondeling gesloten) inleenovereenkomst verricht. Deze stelling van de notaris wordt niet gevolgd.

Net als klager is het de kamer niet gebleken dat sprake zou zijn geweest van een inleenovereenkomst. Daarvoor heeft de notaris, zowel tijdens het onderzoek als tijdens deze klachtprocedure, te weinig concrete feiten en omstandigheden aangedragen.

4.3.4    De notaris heeft ter onderbouwing van zijn stelling verder aangevoerd dat hij met

de stichting de afspraak heeft gemaakt dat de kosten één op één konden worden doorberekend. De notaris heeft aan de hand van de salariskosten van het notariskantoor maandelijks kosten bij de stichting in rekening gebracht. Deze kosten waren op voorhand duidelijk aangezien deze bestonden uit vaste wettelijke tarieven maal het aantal onderhanden bewindvoeringsdossiers. Derhalve was het niet noodzakelijk een urenregistratie bij te houden, aldus de notaris.

4.3.5    De kamer is van oordeel dat de notaris met de door hem beschreven werkwijze niet heeft voldaan aan de verplichting voortvloeiende uit artikel 17 Wna en artikel 5 van de Administratieverordening. De kamer is, net als klager, van oordeel dat de notaris gelet op

het bepaalde in de hiervoor genoemde artikelen gehouden is een gedegen urenregistratie bij te houden, ongeacht de door hem gehanteerde werkwijze. Zoals hiervoor onder 4.3.3 is vastgesteld heeft de notaris dit niet gedaan. Bovendien staat als niet voldoende weersproken vast dat uit de boekhouding van de notaris ook niet kan worden afgeleid op basis van welke forfaitaire bedragen en op basis van hoeveel dossiers de notaris heeft gedeclareerd. Evenmin blijkt uit de boekhouding dat de notaris de vooraf in rekening gebrachte kosten aan het einde van het jaar heeft gecontroleerd en waar nodig gecorrigeerd. Al met al treft het verwijt dat de notaris onvoldoende transparant heeft gedeclareerd doel.

4.3.6    Dit klachtonderdeel zal gegrond worden verklaard.

4.4       Klachtonderdeel II

4.4.1    Klager heeft dit klachtonderdeel gebaseerd op de bij het onderzoek geconstateerde onzorgvuldigheden in de dossiers 1 tot en met 3, bestaande uit het niet voortvarend afwikkelen van de boedeldossiers, gebrekkige communicatie en diverse inhoudelijke onzorgvuldigheden. Deze verschillende onderdelen zullen hierna worden besproken.

Niet-ontvankelijkheid op grond van het ne bis in idem-beginsel

4.4.2    Allereerst komt de vraag aan de orde of er sprake is van strijd met het ne bis in idem-beginsel. Volgens de notaris ziet klachtonderdeel II ten aanzien van dossier 3 op hetzelfde feitencomplex als een klacht die reeds eerder bij de kamer is ingediend, waarin de kamer uitspraak heeft gedaan en waarbij aan de notaris een berisping is opgelegd. Hoewel het daartegen door de notaris ingestelde hoger beroep nog moet worden behandeld, kan volgens hem het aan de eerder aanhangige klachtzaak ten grondslag liggende feitencomplex niet nogmaals in een (andere) tuchtrechtelijke procedure getoetst worden.

4.4.3    De zaak waarnaar de notaris verwijst betreft de uitspraak van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 30 september 2022 met zaaknummer C/05/402790 / KL RK 22-47. In deze zaak werd de notaris verweten dat hij zijn taak als executeur niet goed heeft vervuld. Klaagster in die zaak, erfgenaam van [naam], heeft daartoe aangevoerd dat de notaris haar geen informatie heeft verstrekt over de omvang van de nalatenschap, hij niet heeft gecommuniceerd over de afwikkeling van de nalatenschap en hij ook geen boedelbeschrijving heeft toegestuurd. Daarnaast werd de notaris verweten dat er geen vermelding in het boedelregister was te vinden en dat de notaris niet voortvarend heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschap nu hij de nalatenschap maar liefst negen jaar onverdeeld heeft gelaten.

4.4.4    In deze zaak verwijt klager de notaris ook dat hij de betreffende nalatenschap niet voortvarend heeft afgehandeld. Klager heeft daartoe aangevoerd dat de notaris in dit dossier is benoemd tot executeur, maar dat uit het dossier niet blijkt dat de schulden van de nalatenschap niet voldaan konden worden en dat de (eventuele) aangifte erfbelasting niet kon worden verzorgd. De notaris had zijn werkzaamheden reeds kunnen voltooien, zodat zijn taak zou beëindigen en de goederen ter beschikking aan de erfgenamen gesteld konden worden, aldus klager. Daarnaast verwijt klager de notaris eveneens dat hij bij de boedelafwikkeling onvoldoende gecommuniceerd heeft (met derden) en dat uit de vastgelegde aantekeningen of correspondentie niet is gebleken dat de notaris de aangifte erfbelasting en een boedelbeschrijving heeft opgesteld.

4.4.5    Naar het oordeel van de kamer ziet het onderhavige klachtonderdeel ten aanzien

van dossier 3 aldus op hetzelfde feitencomplex dat aan de klacht in de beslissing van

30 september 2022 ten grondslag werd gelegd. Nu het ne bis in idem-beginsel meebrengt dat na beoordeling van een klacht door een tuchtrechter een latere klacht over hetzelfde feit naar vaste notariële tuchtrechtspraak niet opnieuw door de tuchtrechter kan worden beoordeeld, zal klager in dit klachtonderdeel ten aanzien van dossier 3 niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.4.6     Gelet op het voorgaande zullen hierna alleen de klachtonderdelen II A tot en met C ten aanzien van de dossiers 1 en 2 worden besproken.

A) Niet voortvarende afwikkeling

4.4.7    Klager stelt dat van de notaris verwacht mag worden dat hij een nalatenschap voortvarend afwikkelt. Klager is van oordeel dat de (financiële) afwikkeling van de nalatenschappen in de dossiers 1 en 2 onevenredig veel tijd in beslag neemt dan wel heeft genomen en dat de notaris (eerder) tot een (deel-)afwikkeling had kunnen komen.

4.4.8    Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en het besprokene ter zitting is de kamer van oordeel dat de notaris niet voortvarend heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschappen in de betreffende dossiers. Klachtonderdeel II A zal daarom gegrond worden verklaard en daartoe wordt als volgt overwogen. 

4.4.9    De kamer stelt voorop dat het tot de taak van de notaris behoort om onderzoek

te doen naar de erfgenamen. In dossier 1 heeft de notaris te maken (gehad) met de omstandigheid dat de erfgenamen na erflaatster zijn overleden en de opvolgend erfgenamen/rechthebbenden tot de nalatenschap woonachtig zijn in Canada. Hoewel deze omstandigheid de afwikkeling van de boedel lastig(er) maakt, betekent dit niet dat de notaris, nadat hij contact heeft opgenomen met één of meerdere (potentiële) erfgenamen in Canada en hen heeft gevraagd om een legal opinion te laten opstellen, (vervolgens) jarenlang stil kan blijven zitten. Dat heeft de notaris wel gedaan. Ook nu de notaris geen sluitende informatie en/of een legal opinion van de (potentiële) erfgenamen in Canada heeft ontvangen, had het op de weg van de notaris gelegen om op een gegeven moment zelf de regie in handen te nemen. Zo had hij bijvoorbeeld de (bekende) erfgenamen moeten laten weten dat de afwikkeling van de nalatenschap geheel stil is komen te vallen en dat hij (met hun goedkeuring) actie dient te ondernemen om die impasse te doorbreken. Naar het oordeel van de kamer zou die actie moeten hebben bestaan uit het benaderen van Het Centrum voor Familiegeschiedenis (CBG) of andere (buitenlandse) instanties die de notaris kunnen helpen met het vinden van de buitenlandse erfgenamen. Nu de notaris dit heeft nagelaten, is de boedel na maar liefst twaalf jaren (nadat de notaris het dossier van zijn voorganger heeft overgenomen) nog niet afgewikkeld. Hierin valt de notaris tuchtrechtelijk een verwijt te maken.

4.4.10   De notaris heeft dossier 2 in 2019 (financieel) afgewikkeld. Met klager is de kamer van oordeel dat de notaris het dossier al eerder, namelijk in 2015, had kunnen afwikkelen. Als onweersproken staat immers vast dat de berekening van de zorgtoeslag op 6 maart 2015 naar de notaris is toegestuurd en dat hij in 2015 de tot de nalatenschap behorende schulden kon voldoen. De notaris heeft – zowel in zijn reactie op het concept-onderzoeksrapport als tijdens deze procedure – aangevoerd dat er participaties in de nalatenschap zaten die door en na de (financiële) crisis waardeloos zijn geworden, reden waarom in overleg met de bewindvoerders en erfgenamen is afgesproken om te wachten met de afwikkeling van de boedel. Klager heeft desondanks geen reden gezien om het onderzoeksrapport op dit punt te wijzigen. Volgens hem kon de notaris de nalatenschap afronden, bijvoorbeeld door het opstellen van een (notariële) akte afgifte legaat vruchtgebruik en het uitkeren van de nalatenschapsgelden. De notaris heeft deze stelling niet voldoende weersproken, zodat de kamer uitgaat van de juistheid van de bevindingen in het onderzoeksrapport en stellingen

van klager op dit punt.

B) Onvoldoende en gebrekkige communicatie

4.4.11   Klager stelt dat de notaris in strijd met de artikelen 17, 43 en 93 Wna en artikelen 2 en 5 Vbg 2011 heeft gehandeld. Volgens klager heeft de notaris bij de boedelafwikkeling in de dossiers 1 en 2 niet actief gecommuniceerd met de erfgenamen en/of niet, dan wel niet correct gecommuniceerd met derden.

4.4.12   De notaris heeft erkend dat hij in dossier 1 vanaf 2008 niet meer met de erfgenamen heeft gecommuniceerd en dat er – in het verlengde daarvan – ook geen aantekeningen en correspondentie vanaf 2008 zijn bijgehouden. De notaris stelt dat hij inmiddels maatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen. Dit laat onverlet dat er in dit dossier reeds 15 jaar lang radiostilte heeft plaatsgevonden. Gelet op de erkenning van de notaris treft het verwijt op dit punt doel.

4.4.13   Ten aanzien van dossier 2 heeft klager gesteld dat de notaris onvoldoende met zijn cliënten heeft gecommuniceerd. Volgens hem blijkt uit het onderzoeksrapport dat de cliënten de notaris tevergeefs meerdere malen hebben geprobeerd te bereiken en dat de notaris zonder nader overleg met de erfgenamen zijn declaratie van € 3.388,84 met de boedelgelden heeft verrekend. De notaris heeft ter afwering van dit klachtonderdeel ter zitting enkel verwezen naar hetgeen hij heeft vermeld in zijn reactie op het concept onderzoeksrapport, zoals opgenomen in bijlage 12. Maar deze reactie heeft naar het oordeel van de kamer terecht

niet geleid tot aanpassing van het onderzoeksrapport. Dit betekent dat de notaris de onderzoeksbevindingen en stellingen van klager op dit punt – zowel in zijn reactie op het concept onderzoeksrapport als ter zitting – onvoldoende heeft betwist.

4.4.14   Gelet op het voorgaande zal klachtonderdeel II B ook gegrond worden verklaard.

C) Inhoudelijke onzorgvuldigheden

4.4.15   Tot slot verwijt klager de notaris dat hij in strijd met artikel 17 Wna heeft gehandeld. In dit artikel is neergelegd dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid uitoefent en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid uitoefent. De notaris heeft zich volgens klager in de dossiers 1 en 2 onvoldoende ingespannen voor het waarborgen van de rechtszekerheid. In diverse akten zijn onjuiste feiten of onjuiste verklaringen opgenomen. Voorts heeft de notaris onvoldoende onderzoek gedaan en is de dossiervoering van de notaris onvolledig, aldus klager.

4.4.16   De kamer is van oordeel dat de notaris in dossier 1 onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de (buitenlandse) erfgenamen. Ter motivering van dit oordeel wordt verwezen naar hetgeen reeds onder 4.4.9 is overwogen, nu daarin dit verwijt reeds aan de orde is gekomen.

4.4.17   Ten aanzien van dossier 2 verwijt klager de notaris onder meer dat hij mevrouw [A] geen volmacht heeft laten verlenen ten behoeve van de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap. Daarnaast blijkt volgens klager niet uit het dossier dat de notaris mevrouw [A] (tijdig) heeft gewezen op het vormvoorschrift voor het uitbrengen van deze keuze. De notaris heeft hiertegen enkel aangevoerd dat dit gesprek met mevrouw [A] wel

heeft plaatsgevonden. Echter, niet gesteld of gebleken is dat de notaris hiervan een gespreksverslag heeft opgemaakt of dat uit andere administratie valt af te leiden dat dit gesprek met de door de notaris gestelde inhoud heeft plaatsgevonden. De dossiervoering van de notaris op dit punt is dan ook onvolledig.

4.4.18   Voorts wordt de notaris verweten dat in dossier 2 niet blijkt van een nader onderzoek naar de (on-)bevoegdheid van de legataris en/of naar de erfgenamen en bewindvoerder(s). Ook stelt klager dat er in dit dossier een mutatieoverzicht is opgesteld waarbij de saldi (op het moment van overlijden van erflater) van twee van de vier bankrekeningen niet correct worden vermeld. De notaris heeft zowel de bevindingen als de stellingen van klager op dit onderdeel niet voldoende weersproken. De notaris heeft enkel verwezen naar zijn reactie op het concept-onderzoeksrapport, zoals weergegeven in bijlage 12. Nu klager geen aanleiding heeft gezien om de bevindingen en stellingen aan te passen en de notaris ook ter zitting geen nieuwe verweren heeft gevoerd, wordt uitgegaan van de juistheid van de bevindingen en stellingen van klager op dit onderdeel.

4.4.19   Reeds gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt klachtonderdeel II C gegrond verklaard. Hetgeen partijen verder nog in dit kader hebben aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.

4.5       Maatregel

4.5.1    De vraag is welke op te leggen maatregel in dit geval passend is. Naar het oordeel van de kamer zijn de feiten waarvan de notaris in de klachtonderdelen I en II A tot en met C een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt zo ernstig, dat een schorsing in de uitoefening van het ambt passend is. Daarvoor is van belang dat de notaris ook bij de inhoudelijke behandeling van de dossiers niet de zorgvuldigheid en voortvarendheid heeft betracht die zowel de wet- en regelgeving als de maatschappij van hem eisen. Hierdoor is het vertrouwen aangetast dat rechtzoekenden in het notariaat moeten kunnen stellen.

4.5.2    De notaris heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij al jaren kampt met verschillende privé schulden. Daarnaast heeft het notariskantoor van de notaris nog te maken met de (financiële) afwikkeling van de stichting, in die zin dat de gemeente een bedrag van

€ 60.000,00 vordert van (het notariskantoor van) de notaris. Deze kwesties maken dat de notaris een hoge mate van stress ervaart en hij serieus overweegt om het ambt van notaris neer te leggen. De kamer acht het aannemelijk dat de door de notaris aangedragen omstandigheden impact hebben (gehad) op (de kantoororganisatie van) de notaris. Dit geldt te meer nu de notaris als eenpitter werkt. Dit neemt niet weg dat dit niet ten koste mag gaan van de cliënten en de dienstverlening van het kantoor. De kamer acht het – rekening houdend met de hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden – passend en geboden om de notaris de maatregel van schorsing in het ambt voor de duur van twee weken op te leggen.

4.6       Kostenveroordeling

De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 aanhef en

sub b Wna en de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat per 1 januari 2021, te

veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze

kosten worden vastgesteld op € 2.000,00, met een wegingsfactor 1, derhalve € 2.000,00. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de kamer. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het LDCR te Utrecht.

4.7       Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.         De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden:

5.1       verklaart klager in klachtonderdeel II ten aanzien van dossier 3 niet-ontvankelijk;

5.2       verklaart de klacht in al haar overige onderdelen gegrond;

5.3       legt aan de notaris de tuchtrechtelijke maatregel op van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van twee weken;

5.4       bepaalt dat de notaris gehouden is de kosten voor de behandeling van deze zaak van € 2.000,00 te betalen, op de wijze als bepaald onder 4.6.

Deze beslissing is gegeven door mr. D. Vergunst, voorzitter, mr. M.L. Braaksma,

mr. G. Venema, mr. M.R.H. Goossens en mr. A.J.H.M. Janssen, leden, en in tegenwoordigheid van mr. L.E. de Jong (secretaris), door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2023.

De secretaris                                        De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.