ECLI:NL:TNORARL:2023:35 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/414648 / KL RK 23-5 C/05/416131/ KL RK 23-15

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2023:35
Datum uitspraak: 04-07-2023
Datum publicatie: 07-07-2023
Zaaknummer(s):
  • C/05/414648 / KL RK 23-5
  • C/05/416131/ KL RK 23-15
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Artikel 99 lid 21 Wna.Klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de klachttermijn. Geen ruimte voor toepassing van uitzonderingstermijn van een jaar. Klaagster was zelf partij bij de akten en aanwezig bij het passeren van die akten, waarbij het handelen of nalaten waarover geklaagd wordt, heeft plaatsgevonden.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:         C/05/414648 / KL RK 23-5

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

[ naam klaagster ],

wonende in [ woonplaats klaagster ],

hierna te noemen: klaagster,

gemachtigde: mr. J. Kossen, advocaat in Deventer,

tegen

1. mr. [ naam notaris ],

notaris in [ vestigingsplaats notaris ],

hierna te noemen: de notaris,

2. mr. [ naam kandidaat-notaris ],

voormalig kandidaat-notaris in [ vestigingsplaats kandidaat-notaris ],

hierna te noemen: de kandidaat-notaris,

de notaris en de kandidaat-notaris hierna tezamen te noemen: de notarissen.

1.         Het verloop van de procedure

1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit:

         - de klacht, met bijlagen, ingekomen op 26 januari 2023;

         - het e-mailbericht van 17 februari 2023 van de kamer aan (de gemachtigde van) klaagster;

         - de brief van 22 februari 2023 van (de gemachtigde van) klaagster;

         - het verweer, met bijlagen, van de notaris van 12 april 2023;

         - het verweer van de kandidaat-notaris van 13 april 2023.

1.2.      De klachtzaak is ter zitting van 5 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van klaagster aan de ene kant is verschenen en de notarissen aan de andere kant. Klaagster is niet verschenen. De zus van klaagster, mevrouw [ naam van de zus ], is middels een videobelverbinding bij de zitting aanwezig geweest. Tijdens de zitting zijn door de gemachtigde van klaagster spreekaantekeningen overgelegd.

2.         De feiten

2.1.      Klaagster was onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met wijlen de heer

[ naam van de echtgenoot ] (hierna: de echtgenoot). Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren. De heer [ naam van A ] (hierna: [ A ]) heeft vanaf jonge leeftijd bij klaagster en de echtgenoot gewoond.

2.2.      Op 21 november 2008 hebben de echtgenoot en klaagster ten overstaan van notaris mr. [ B ] (hierna: [  B ] ), notaris in [ vestigingsplaats van B ] , een akte wijziging huwelijkse voorwaarden getekend. Op basis van die wijziging diende, indien het huwelijk zou worden ontbonden door overlijden, te worden afgerekend alsof de echtgenoot en klaagster in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd.

2.3.      Op 28 mei 2013 heeft de kandidaat-notaris een bespreking gehad met [ A ] en de heer [ C ] (hierna: [ C ] ), financieel adviseur, over de mogelijkheden voor een testament van de echtgenoot.

2.4.      Op 29 mei 2013 heeft de echtgenoot tegenover [ B ] zijn testament opgemaakt. In zijn testament heeft de echtgenoot klaagster benoemd tot erfgenaam van 99/100e deel van zijn nalatenschap en [ A ] van 1/100e deel. Voor het geval klaagster eerder dan haar echtgenoot zou overlijden, benoemde de echtgenoot [ A ] tot enig erfgenaam. Verder heeft de echtgenoot klaagster tot zijn executeur-afwikkelingsbewindvoerder benoemd en bij haar ontstentenis of belet de oudste kandidaat-notaris van het kantoor van [ B ].

2.5.      Op 3 juni 2013 heeft [ B ] een e-mailbericht gestuurd aan klaagster. In dat e-mailbericht schreef [ B ] dat de executeursbenoeming in het testament van de echtgenoot niet zou worden uitgevoerd, omdat [ B ] en klaagster aan elkaar hadden aangegeven die benoeming beiden niet te aanvaarden. Daarom zouden volgens [ B ] klaagster en [ A ] gezamenlijk bevoegd zijn om de nalatenschap van de echtgenoot af te wikkelen na zijn overlijden.

2.6.      Op 5 juni 2013 is de echtgenoot overleden. Tot de nalatenschap van de echtgenoot behoorde (onder meer) de woning aan het [ straat en huisnummer ] in [ plaats ]  (hierna: de woning)

2.7.      Op 30 augustus 2013 hebben klaagster en de kandidaat-notaris telefonisch gesproken over de afwikkeling van de nalatenschap van de echtgenoot.

2.8.      Op 13 september 2013 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen de kandidaat-notaris en klaagster, [ A ] en [ C ] over de afwikkeling van de nalatenschap van de echtgenoot. Ook is er tussen de kandidaat-notaris en klaagster gesproken over de wensen van klaagster voor haar testament en een algehele volmacht van haar aan [ A ].

2.9.      Op 31 oktober 2013 heeft de notaris een verklaring van erfrecht afgegeven inzake het overlijden van de echtgenoot. Uit die verklaring blijkt dat klaagster en [ A ] de erfgenamen van de echtgenoot zijn en dat zij beiden de nalatenschap zuiver hadden aanvaard. Verder blijkt uit die verklaring dat klaagster haar executeursbenoeming had aanvaard. Ook had [ A ] een boedelvolmacht gegeven aan klaagster om hem bij de afwikkeling van de nalatenschap te kunnen vertegenwoordigen.

2.10.    Op 11 december 2013 heeft de kandidaat-notaris een concept van de akte van verdeling per e-mail toegestuurd aan klaagster en [ A ]. Op 19 december 2013 heeft de kandidaat-notaris een gewijzigd concept aan beiden gestuurd.

2.11.    Op 20 december 2013 heeft de notaris de volgende akten gepasseerd:

 - een algehele volmacht van klaagster aan [ A ];

 - het testament van klaagster. In het testament is [ A ] tot enig erfgenaam benoemd;

 - de akte van verdeling en levering van de woning aan [ A ]. Uit de akte blijkt dat [ A ] wegens overbedeling       een bedrag van € 470.250,- schuldig was aan klaagster. Klaagster heeft voor die overbedelingsvordering een geldlening aan [ A ] verstrekt;

- de hypotheekakte waarbij [ A ] ten gunste van klaagster een hypotheekrecht heeft verleend op de woning, als onderpand voor de verplichtingen die [ A ] uit hoofde van de hiervoor genoemde geldlening aan klaagster had. 

Dezelfde dag heeft klaagster [ A ] een bedrag van € 100.000,- geschonken, zulks door middel van kwijtschelding op de hypothecaire schuld welke [ A ] had aan klaagster.

3.         De klacht en het verweer

3.1.      Klaagster verwijt de notarissen dat zij in strijd hebben gehandeld met hun zorgplicht jegens haar inzake de afwikkeling van het testament van haar echtgenoot. De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen:

       a) het zich niet opstellen als een onafhankelijk en onpartijdig notaris;

       b) het meewerken aan het (financieel) misbruik van klaagster door [ A ] en [ C ];

       c) het meewerken aan het witwassen van gelden;

       d) het niet voldoen aan de ‘Belehrungspflicht; 

       e) het niet voldoen aan de onderzoeksplicht;

       f) het niet doen van een melding ten aanzien van een ongebruikelijke transactie.

3.2.      De notarissen stellen primair dat de klacht niet-ontvankelijk is wegens overschrijding van de klachttermijn. Ook inhoudelijk hebben de notarissen zich tegen de klacht verweerd. Op het verweer van de notarissen zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling van de klacht, nader ingaan.

4.         De beoordeling

4.1.      Artikel 99 lid 21 Wna bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot een klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris (verder aan te duiden als: een notaris) dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven.

4.2.      Volgens vaste jurisprudentie neemt de vervaltermijn een aanvang zodra een klager kennis draagt van het handelen of nalaten van een notaris, en dus niet op het moment dat een klager tot de opvatting komt dat zodanig handelen of nalaten klachtwaardig is.

4.3.      Uit relevante jurisprudentie en uit de wetsgeschiedenis volgt dat de vervaltermijn strikt dient te worden toegepast. Verder is er op grond van artikel 99 lid 21 Wna geen plaats voor een belangenafweging. Dit is (onder meer) bevestigd in de uitspraak van 22 september 2020 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2020:2405).

4.4.      Klaagster stelt dat zij haar klacht tijdig heeft ingediend. Ter onderbouwing voert klaagster aan dat zij pas recentelijk, namelijk op 9 augustus 2022, kennis heeft kunnen nemen van alle akten die door de kandidaat-notaris zijn opgesteld en door de notaris op

20 december 2013 zijn gepasseerd. Niet eerder heeft klaagster afschriften van deze akten ontvangen dan wel ingezien. Dit geldt ook voor de concepten van deze akten. Zowel de concepten als de afschriften hebben klaagster nooit bereikt, omdat [ A ] destijds al bij haar was ingetrokken in de woning en deze stukken naar alle waarschijnlijkheid heeft onderschept. Ook had [ A ] destijds toegang tot de mailbox van klaagster, zodat hij ook de mogelijkheid had om e-mailberichten te onderscheppen.

Door notaris mr. [ D ], notaris in [ vestigingsplaats D ] is klaagster op 9 augustus 2022 voor het eerst rustig en duidelijk uitgelegd dat op 20 december 2013 onder andere - in strijd met het testament van haar overleden echtgenoot - in plaats van 0,5% de volle eigendom van de woning op [ A ] is overgegaan, alsmede dat klaagster feitelijk bij leven reeds alles aan [ A ] heeft overgedragen.

Achteraf is gebleken dat ook op dat moment een en ander nog steeds niet volledig is doorgedrongen bij klaagster. Pas ten tijde van de indiening van de klacht, nadat klaagster al ruim een half jaar niet meer door [ A ] werd beïnvloed, lukte het de zus van klaagster om klaagster beetje bij beetje duidelijk te maken welke verstrekkende (rechts)gevolgen het handelen en nalaten van de notarissen hebben (gehad) voor klaagster. Namelijk dat zij feitelijk op 20 december 2013 alles in één keer is kwijtgeraakt.

Nu klaagster pas op 9 augustus 2022 redelijkerwijs bekend is geworden met de akten en pas ten tijde van de indiening van de klacht redelijkerwijs bekend is geworden met de (rechts)gevolgen van het handelen en nalaten van de notarissen, is de klacht tijdig ingediend, aldus klaagster.

4.5.      De kamer overweegt dat niet ter discussie staat dat klaagster aanwezig is geweest bij het passeren van de diverse akten op 20 december 2013. Zij wordt dus vanaf dat moment verondersteld bekend te zijn met de inhoud van de desbetreffende akten. Ook als de stelling van klaagster gevolgd zou worden dat zij, door toedoen van [ A ], correspondentie voorafgaand aan het passeren van de akten en de afschriften naderhand niet heeft ontvangen, dan wordt zij in ieder geval vanaf de datum van passeren verondersteld bekend te zijn met de inhoud van de op haar betrekking hebbende akten.

4.6.      De kamer komt dan ook tot de conclusie dat de klachttermijn een aanvang nam op de datum van passeren van de akten van 20 december 2013. Vanaf dat moment waren de feiten bekend. Als klaagster van mening was dat de inhoud van de akten niet overeenkwam met haar wil, of dat de akten strijdig waren met het testament van de echtgenoot, of indien er anderszins iets niet duidelijk was, dan had zij hierover vragen kunnen en moeten stellen aan de kandidaat-notaris danwel de notaris. In het kader daarvan had zij tevens onderzoek kunnen doen of het handelen van de notarissen tuchtrechtelijk verwijtbaar was.

4.7.      Nu de relevante akten al in december 2013 zijn gepasseerd, was de hiervoor onder 4.1 genoemde klachttermijn van drie jaar al verstreken op 26 januari 2023, de datum waarop klaagster haar klacht bij de kamer neerlegde. In beginsel moet de klacht dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Maar in het slot van artikel 99 lid 21 Wna is een uitzonderingsgrond opgenomen. De beslissing tot niet-ontvankelijkheidsverklaring blijft achterwege als de gevolgen van het handelen of nalaten van een notaris redelijkerwijs pas bekend zijn geworden nadat de klachttermijn van drie jaar al was verlopen. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.8.      De kamer overweegt dat voor toepassing van de uitzonderingstermijn van een jaar slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is, namelijk als het overschrijden van de klachttermijn van drie jaar redelijkerwijs niet aan een klager kan worden verweten. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake. Klaagster was immers zelf partij bij de akten en aanwezig bij het passeren van de akten op 20 december 2013, waarbij het handelen of nalaten van de notarissen waarover geklaagd wordt, heeft plaatsgevonden.

4.9.      Omdat derhalve de klachttermijn van drie jaar van toepassing is, de klacht betrekking heeft op handelen en nalaten in 2013 en de klacht is ingekomen op 26 januari 2023, komt de kamer dan ook tot de conclusie dat de klacht (ruimschoots) te laat is ingediend. Gelet daarop zal de kamer de klacht niet-ontvankelijk verklaren.

5.         De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden:

- verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. H.R. Grievink en J.P.W.H.T. Becks, leden, en in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023.

De secretaris                                                                                       De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.