Zoekresultaten 421-430 van de 2789 resultaten

  • ECLI:NL:TNORSHE:2021:17 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch 23-07-2021

    De vraag die in deze zaak centraal staat, is of het faillissement van de praktijkvennootschap van de notaris grond vormt voor schorsing van de notaris in de zin van artikel 26 lid 1 sub d Wna. Een schorsing op grond van artikel 26 lid 1 sub d Wna is een ordemaatregel, die het gevolg is van een (acuut) rechtsfeit van zodanig ernstige aard dat de ambtsuitoefening van een notaris moet worden onderbroken. Met de voorzitter is de kamer van oordeel dat deze bepaling zo dient te worden gelezen, dat zij ook van toepassing is op een notaris die het notarisambt uitoefent door middel van een besloten vennootschap waarin hij zijn notariële onderneming heeft ondergebracht en waarvan hij - direct of indirect - enig aandeelhouder en bestuurder is. Indien artikel 26 lid 1 sub d Wna in laatstgenoemd geval niet van toepassing zou zijn, zou een notaris de werking van deze bepaling kunnen ontlopen door (telkens) een zelfstandige entiteit in het leven te roepen. Daarmee zou de bepaling feitelijk nauwelijks tot geen betekenis hebben. De ratio van artikel 26 lid 1 Wna is of er een reële dreiging is die de ambtsuitoefening in gevaar zou kunnen brengen, die vervolgens vraagt om direct ingrijpen. Op grond van het voorgaande en gelet op het feit dat in de in artikel 26 lid 1 Wna geregelde gevallen sprake is van een verplichting van de voorzitter tot schorsing, is de kamer van oordeel dat de voorzitter artikel 26 lid 1 sub d Wna op de juiste wijze heeft toegepast.

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:35 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/383854 / KL RK 21-25

    De notaris heeft een duidelijke en plausibele verklaring gegeven waarom de akte van levering niet op 21 augustus 2020 kon worden ondertekend. Klagers hebben niet ontkend dat het hun handtekening is die onder de volmacht staat voor de akte van levering. Klacht op alle onderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:36 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/385228 / KL RK 21-38

    De notaris heeft niet uitdrukkelijk gevraagd of klager de concept akte heeft ontvangen. Dit klachtonderdeel is gegrond. Een verzachtende omstandigheid is dat de akte was opgesteld door een medewerker die een voormalig notaris was. Daarom onvoldoende ernst voor een tuchtrechtelijk verwijt. Overige klachtonderdelen zijn ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:32 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/373595 / KL RK 20-95

    Gemachtigde klaagster heeft veel tijd en moeite in de zaak gestoken, maar een aanspraak op erkenning en of vergoeding van de werkzaamheden van de gemachtigde kan niet worden gevat onder het begrip belanghebbende in de zin van artikel 99 lid 1 Wna. Gemachtigde daarom niet-ontvankelijk in eigen klachten. Klachten van klaagster niet-ontvankelijk wegens termijn overschrijding en of ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:33 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/380791 / KL RK 20-145

      De kamer is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de kandidaat-notaris in deze zaak tekort is geschoten voor wat betreft de zorgvuldigheid en het tempo van haar werkzaamheden. Het enkele feit dat klaagster met de kandidaat-notaris van mening verschilt over het verloop van de verkoop/afwikkeling vormt op zichzelf beschouwd en/of in samenhang met de verdere van belang zijnde feiten en omstandigheden geen grond om aan te nemen dat de kandidaat-notaris hier klachtwaardig heeft gehandeld/nagelaten.

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:34 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/384124 / KL RK 21-29

    Klager verwijt de notaris dat zij in strijd met het testament van erflater heeft gehandeld. De kamer heeft de klacht ongegrond verklaard. De kamer overweegt dat de notaris terecht heeft aangevoerd dat het de wens van erflater was dat de erfgenamen de onterfde legitimarissen niet in kennis zouden stellen van hun onterving. Dit is ook niet gebeurd. De mededeling over de onterving kwam niet van de erfgenaam, maar van de notaris. De notaris was niet de geadresseerde van de in het testament opgenomen wil van erflater op dit punt, zodat haar geen verwijt treft. Op de notaris rustte verder geen verplichting de erfgenamen eerst te informeren, alvorens zij de legitimarissen informeerde. De notaris is daags na het overlijden van erflater benaderd door de legitimarissen met het verzoek om informatie, zodat het voor de hand lag dat zij hen eerst informeerde. Omdat zij actief werd benaderd door de legitimarissen, heeft de notaris haar geheimhoudingsplicht niet geschonden, maar voldaan aan haar zorgplicht om de legitimarissen de voor hen benodigde informatie te verschaffen en hen te informeren over hun wettelijke rechten.  

  • ECLI:NL:TNORAMS:2021:14 Kamer voor het notariaat Amsterdam 688688/NT 20-36

    De notaris heeft naar aanleiding van het verzoek van klager – het opmaken van de (levens-)testamenten - bemerkt dat zij zwaarwegende redenen voor weigering heeft die bestaan uit ernstige gewetensbezwaren - op grond van haar geloof als christen - tegen het opmaken van testamenten waarin klager twee Palestijnse organisaties wenst te benoemen die – volgens de notaris – ten doel hebben de staat c.q. het volk Israël te bestrijden. Het eerste verwijt van klager raakt dan ook direct de kern van deze zaak: in hoeverre bieden deze gewetensbezwaren van de notaris haar de bevoegdheid c.q. de mogelijkheid om haar diensten te weigeren. Om te beginnen overweegt de kamer dat het opmaken van een (levens)testament onder het domeinmonopolie van de notaris valt en is zij daarom in beginsel verplicht haar ministerie daartoe te verlenen. Het betoog van klager dat de genoemde Palestijnse organisaties niet bij wet verboden zijn en de notaris daarom geen beroep zou kunnen doen op artikel 21 Wna, maakt naar het oordeel van de kamer evenwel niet dat geen belangenafweging kan plaatsvinden tussen enerzijds het belang van klager om gelijk behandeld te worden en anderzijds het belang van de notaris om haar ministerie te weigeren c.q. op te schorten wanneer daartoe voor haar dringende redenen bestaan. Dat deze ministerieplicht niet absoluut is blijkt uit de wetstekst van artikel 21 leden 2, 3 en 4 Wna.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2021:15 Kamer voor het notariaat Amsterdam 693278/NT 20-48

    Als de klacht al ontvankelijk zou kunnen worden geacht, zou deze niet gegrond zijn bevonden. De klacht komt er in de kern op neer dat de notaris de positie van klager als erfgenaam van erflater heeft genegeerd. Dat klager op enige wijze rechten op de nalatenschap van erflater kan doen gelden heeft hij echter op geen enkele wijze onderbouwd en is ook verder niet gebleken. Het enkele feit dat klager tot het overlijden van erflater met erflater heeft samengewoond is onvoldoende om klager als geregistreerd partner te definiëren en dat van een huwelijk sprake is geweest blijkt nergens uit. Dat klager (dus) ten onrechte is ontruimd kan – nog los van het feit dat niet valt in te zien welk verwijt de notaris daarvan valt te maken – niet worden aangenomen. De woning is op verzoek van de erfgenamen op grond van een geldige titel (het vonnis van de voorzieningenrechter) ontruimd. Voor zover klager zich erop beroept dat hij ‘de zaak’ heeft gewonnen in hoger beroep, geldt dat daaruit niet kan worden afgeleid dat de woning ten onrechte is ontruimd. Het arrest van het gerechtshof Amsterdam ziet immers niet op hoger beroep van het vonnis van de voorzieningenrechter, maar op een jegens klager aanhangig gemaakte strafzaak. Uit de door de notaris overgelegde correspondentie blijkt verder dat de notaris zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de (grondslag van de) aanspraak van klager op de nalatenschap en ook overigens heeft geprobeerd klager te helpen, onder meer door een advocaat voor hem te zoeken die hem zou kunnen bijstaan.            Van enig klachtwaardig handelen is de kamer niet gebleken.  

  • ECLI:NL:TNORAMS:2021:16 Kamer voor het notariaat Amsterdam 695247 / NT 20-56 en 695248 / NT 20-57

    De notaris heeft in zijn verweer betoogd dat de onderhavige klacht een wederklacht is van klager, omdat de notaris een klacht aangaande klager heeft ingediend bij de deken, zulks na voorafgaande consultering van een oud-deken. De notaris heeft daarbij aangevoerd dat het tuchtrecht als hoofddoelstelling het bewaken van de integriteit van de beroepsgroep heeft, waarbij – naast het belang van de beroepsgroep – ook een algemeen belang een rol speelt: het goed functioneren van het publieke vertrouwen in het notariaat, maar dat het tuchtrecht niet is bedoeld is voor een klacht als de onderhavige.  De kamer overweegt in dit verband allereerst dat klager niet als (ex-) vertegenwoordiger van [F] zijn klacht heeft ingediend maar in zijn hoedanigheid van advocaat pro se, die door de notarissen schriftelijk en telefonisch is benaderd en daarbij – naar hij meent – op onoorbare en onnodig grievende wijze op zijn handelen is aangesproken. Nu de notarissen klager uit eigener beweging hebben benaderd over een door hem opgestelde overeenkomst in een zaak waarin zij betrokken notaris zijn, hem daarbij telefonisch en schriftelijk hebben geadresseerd over zijn handelen, heeft klager een ‘eigen belang’ om het handelen van de notarissen aan de kamer voor te kunnen leggen. Tegen de achtergrond dat blijkens de parlementaire geschiedenis een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure is beoogd, wordt klager in zijn klacht ontvangen. Dat  klager zijn klacht volgens de notaris als ‘wederklacht’ heeft ingediend - wat daar ook van zij - doet daar niet aan af.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2021:13 Kamer voor het notariaat Amsterdam 684368 / NT 20-24 en 684372 / NT 20-25

    De gebrekkigheid van de formulering klemt te meer nu klager naar aanleiding van het eerste en tweede concept een bemerking op de winstrechtclausule heeft gemaakt. Daarbij heeft klager aangegeven dat het hem ging om de verkoop van het onroerend goed en hij op verduidelijking heeft aangedrongen, hetgeen niet is gebeurd. Daaraan doet niet af dat klagers opmerking bij het eerste concept (primair) op een ander aspect (de mogelijkheid van schuiven met de overdrachtsdatum) betrekking had. Een en ander had aanleiding moeten zijn om met klager contact op te nemen om achtergrond, details, gevolgen en risico’s nader in kaart te brengen en zo nodig hem te waarschuwen voor risico’s en gevolgen, zeker nu niet eerder met klager was gesproken. Ook dit is niet gebeurd. Daarnaast hadden de behandelend (kandidaat-) notarissen kunnen en moeten voorzien dat, gegeven de mogelijkheid om slechts één van de twee panden en/of een deel van het gebouw te verkopen, of een deel vóór en een deel nà 31 december 2020, de vraag wat dan heeft te gelden, zich zou kunnen voordoen. Zij hadden dit uitdrukkelijk bij de partijen aan de orde moeten stellen, al dan niet met een tekstvoorstel voor een voorziening hiervoor. Het behoort immers tot de kerntaken van het notariaat om in het belang van de rechtszekerheid akten en contractuele bepalingen zodanig te redigeren, dat deze zo min mogelijk aanleiding kunnen geven tot geschillen. In plaats daarvan is klager, waarmee dusgeen enkel contact is geweest en ten aanzien van wie geen enkele indicatie over zijn deskundigheid bestond, afgewimpeld met een mededeling van [kandidaat-notaris B] over wat  [A], zijn contractuele wederpartij, had medegedeeld  over de clausule; te weten dat “ook” het OG onder het gemelde in artikel 4 valt. Dit zonder dat aan klager werd gevraagd of dit juist was, laat staan te verifiëren of hiermee naar zijn oordeel de onduidelijkheid was weggenomen. Vervolgens is de akte gepasseerd met gebruikmaking van de volmacht, zonder aan klager, in strijd met wat deze uitdrukkelijk kenbaar had gemaakt, nog afzonderlijke toestemming te vragen. Dit alles is vergaand onzorgvuldig.