ECLI:NL:TNORARL:2021:32 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/373595 / KL RK 20-95

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2021:32
Datum uitspraak: 20-05-2021
Datum publicatie: 26-07-2021
Zaaknummer(s): C/05/373595 / KL RK 20-95
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht
  • Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Gemachtigde klaagster heeft veel tijd en moeite in de zaak gestoken, maar een aanspraak op erkenning en of vergoeding van de werkzaamheden van de gemachtigde kan niet worden gevat onder het begrip belanghebbende in de zin van artikel 99 lid 1 Wna. Gemachtigde daarom niet-ontvankelijk in eigen klachten. Klachten van klaagster niet-ontvankelijk wegens termijn overschrijding en of ongegrond.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:        C/05/373595 / KL RK 20-95

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

1. [K.],

wonende te […],

klaagster,

2. [G.] ,

wonende te […],

klager, tevens gemachtigde van klaagster,

tegen

[N.],

notaris te […],

gemachtigde: mr. M.C.J. Höfelt.

Partijen worden hierna aangeduid als klagers, dan wel klaagster en/of klager enerzijds en anderzijds de notaris.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit

-          de klacht, met bijlagen, van 15 juli 2020

-          het verweer van de notaris van 23 november 2020

1.2 De klachtzaak is ter zitting van 5 maart 2021 behandeld, waarbij zijn verschenen klagers enerzijds en de notaris, bijgestaan door haar gemachtigde, anderzijds. Beide partijen hebben een pleitnotitie overgelegd.

2. De feiten

2.1 Op 12 augustus 2016 is overleden [E.] (hierna: erflater). Klaagster heeft van het voorjaar 2016 tot aan zijn overlijden fulltime voor erflater gezorgd. Daartoe is klaagster in genoemde periode bij erflater in (loon)dienst getreden.

2.2 In het testament van erflater is klaagster benoemd tot legataris en is [M.], kantoorgenoot van de (toegevoegd) notaris benoemd tot boedelnotaris. De notaris heeft de behandeling van de boedel op zich genomen. Als erfgenamen van de nalatenschap zijn benoemd enerzijds elf familieleden van erflater en anderzijds de Stichting Parkinson.

2.3 Aan klaagster zijn drie legaten toegekend.

2.4  Het eerste legaat aan klaagster is een legaat van € 110.000,00. Tussen partijen is in geschil (geweest) of dit legaat al dan niet vrij van recht werd toegekend. Klaagster meende van wel, de notaris van niet. Klaagster heeft zich - onder protest - bij het standpunt van de notaris neergelegd. Over dit legaat is op een gegeven moment aldus erfbelasting betaald.

2.5 Het tweede legaat betrof een lijfrente van € 1880,00 per maand, en zag op de periode ingaande de maand na overlijden van erflater en eindigend op 14 februari 2021.

2.6 Het derde legaat betrof (een gedeelte van) de inboedel van de woning van erflater.

2.7 Voor zijn overlijden heeft erflater - op 21 februari 2016 - een schenking, vrij van recht, gedaan aan klaagster voor een bedrag van € 34.000,00.

2.8 Op 5 december 2016 is de verklaring van erfrecht afgegeven.

2.9 De eerste lijfrenten - over de maanden september 2016 tot en met januari 2017 - zijn op

1 februari 2017 aan klaagster uitgekeerd.

2.10 Op 10 mei 2017 heeft klaagster voor akkoord getekend voor wat betreft de vaststelling van de drie legaten als hierboven (en door de notaris in haar brief van 12 oktober 2016) omschreven.

2.11 Op 9 mei 2018 heeft de notaris de belastingaanslag over de nalatenschap van erflater ontvangen. De notaris heeft de belastingaanslag voldaan (‘voorgeschoten’) door betaling van de boedelrekening. De notaris heeft zich vervolgens beraden over de vraag hoe de verschuldigde erfbelasting verdeeld dient te worden over de erfgenamen en over klaagster.

2.12 Bij brief van 20 december 2018 heeft de notaris klaagster een berekening voorgelegd en haar geïnformeerd over de door haar te betalen erfbelasting.

2.13 Gedurende 2019 heeft de notaris met de erfgenamen enerzijds en klaagster en haar gemachtigde (klager sub1) anderzijds gediscussieerd en overleg gevoerd over de hoogte van de te betalen erfbelasting. Wegens ziekte van de notaris zijn haar werkzaamheden begin 2020 overgenomen door haar kantoorgenoot [P.]

2.14 Het door [P.] voortgezette overleg heeft begin maart 2020 tot een akkoord geleid. De notaris heeft het akkoord bevestigd bij brief van 9 maart 2020.

2.15 Op 16 maart 2020 is door de belastingdienst een bedrag van € 14.767,00 bijgeschreven op de boedelrekening met in de omschrijving een verwijzing naar de nalatenschap van erflater en “ (…) SCHENKINGSR. 2016 (…)”

2.16 Op 19 maart 2020 is door de belastingdienst een bedrag van € 6.662,00 op de boedelrekening bijgeschreven.

2.17 De terugbetalingen van de belastingdienst volgden op het door de gemachtigde van klaagster gemaakte bezwaar tegen de aanslag schenkbelasting over de schenking van € 34.000,00 (zie 2.7). Vanwege deze terugbetaling (van € 14.767,00) werd de verschuldigde erfbelasting ook opnieuw berekend en op een lager bedrag gesteld met een terugbetaling van € 6.662,00 als gevolg.

2.18 Over de verdeling van de terugbetaalde belastinggelden heeft de notaris overleg gevoerd met de erfgenamen, met de gemachtigde van klaagster en met de belastingdienst. Dit overleg heeft er uiteindelijk toe geleid dat de gelden volledig zijn terugbetaald aan klaagster, met akkoord van de erfgenamen. Een en ander heeft de notaris bij brief van 14 juli 2020 aan de erfgenamen en aan de gemachtigde van klaagster bevestigd.

 3. De klacht en het verweer

3.1 Klagers maken de notaris een verwijt voor wat betreft de afwikkeling van de nalatenschap. De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen.

Klachtonderdeel 1) Het lijfrente-legaat (het tweede legaat) is niet juist afgehandeld

Klachtonderdeel 2) De erfbelasting is onjuist berekend; de afhandeling heeft lang geduurd

Klachtonderdeel 3) De notaris heeft getracht de belastingteruggaven te verduisteren

3.2 Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Artikel 99 lid 1 Wna, voor zover hier van belang, bepaalt dat een klacht tegen een notaris kan worden ingediend door een ieder met enig redelijk belang.

4.3 Artikel 99 lid 21 Wna bepaalt dat een klacht in beginsel slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen.

4.4 Ontvankelijkheid

4.4.1 Voor wat betreft de vraag of de gemachtigde van klaagster ook zelf als klager in zijn klacht kan worden ontvangen, geldt het volgende. Het belanghebbende begrip van artikel 99 lid 1Wna moet blijkens de wetsgeschiedenis ruim worden opgevat. Zo kan ook een rechtzoekende met een indirect of afgeleid belang bij de klacht, als belanghebbende aangemerkt worden. Dit neemt echter niet weg dat het moet gaan om een eigen belang van de rechtzoekende. Daarvan is echter in het geval van klager geen sprake. Het gaat klager uitsluitend om de tijd en moeite die hij heeft besteed aan de behartiging van het eigen belang van klaagster. De omstandigheid dat klager aan deze belangenbehartiging inderdaad veel tijd en moeite lijkt te hebben besteed, maakt echter niet dat dit als een eigen belang van klager kan worden aangemerkt. Klager kan daarom - voor zover de klacht namens hem zelf is ingediend - niet in zijn klacht worden ontvangen.

4.4.2 De ontvankelijkheid van klaagster wordt beperkt door de driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna. Handelen (doen of nalaten) van de notaris langer dan drie jaar gelegen vóór de datum van indiening van de klacht, dus van vóór 15 juli 2017 valt ook buiten de ontvankelijkheid. Klaagster wordt dus niet-ontvankelijk verklaard voor zover haar klacht ziet op handelen van de notaris gelegen vóór 15 juli 2017.

4.5 Inhoudelijk

Binnen de hierboven besproken grenzen van de inhoudelijke beoordeling, overweegt de kamer als volgt.

4.5.1 Klachtonderdeel 1): Het lijfrente-legaat is niet juist afgehandeld

Klaagster maakt in dit verband bezwaar tegen het niet tijdig aanvangen van de maandelijkse betalingen en tegen het stoppen van de maandelijkse betalingen van het lijfrechte legaat.

Voor zover het bezwaar ziet op de gang van zaken rondom de eerste lijfrente betalingen in februari 2017, overweegt de kamer dat de klacht is ingediend na afloop van de termijn van artikel 99 lid 21 Wna. Klaagster is daarom niet-ontvankelijk ten aanzien van dit onderdeel van haar klacht.

Voor zover de klacht ziet op de lijfrentebetalingen na 15 juli 2017 overweegt de kamer dat uit het overzicht dat als bijlage 3 bij het verweerschrift is gevoegd, blijkt dat de lijfrenten maandelijks zijn uitbetaald tot en met december 2019. Nadien zijn geen lijfrenten meer uitbetaald omdat er geen geld meer op de boedelrekening aanwezig was. Dit is als onweersproken gesteld, veroorzaakt door de discussie die gedurende het jaar 2019 gevoerd werd over de door klaagster te betalen erfbelasting en de notaris vanwege de door de belastingdienst gestelde termijn voor de betaling van de aanslag erfbelasting, de belastingaanslag heeft voldaan (‘voorgeschoten’) van de boedelrekening.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de notaris ter zake een verwijt gemaakt zou kunnen worden. De klacht wordt daarom op dit onderdeel ongegrond verklaard.

4.5.2 Klachtonderdeel 2) De erfbelasting is onjuist berekend; afhandeling heeft lang geduurd

Klaagster verwijt de notaris dat zij de verdeling van de te betalen erfbelasting over klaagster enerzijds en de erfgenamen anderzijds, onjuist heeft berekend. Toen de notaris door ziekte afwezig was, heeft de gemachtigde van klaagster in overleg met de vervanger van de notaris, de zaak heel snel kunnen oplossen.

De notaris benadrukt dat haar aanvankelijke berekening van de door klaagster enerzijds en de erfgenamen anderzijds te betalen erfbelasting niet onjuist was, maar was gebaseerd op één van de mogelijke benaderingen van de uit te voeren berekening. Dat de erfgenamen en klaagster langere tijd over de toe te passen benadering van mening verschilden, valt de notaris niet te verwijten. De notaris heeft door intern en extern overleg zich naar behoren ingespannen de impasse tussen erfgenamen op dit punt op te lossen en dat is uiteindelijk gelukt.

De kamer is, gelet op de toelichting die de notaris ook ter zitting heeft gegeven voor wat betreft haar werkwijze, van oordeel dat de notaris zich adequaat en ook overigens naar behoren heeft ingespannen om de kwestie over de verdeling van de te betalen erfbelasting naar behoren op te lossen. Als niet betwist is gesteld dat de notaris zowel bij de aangifte erfbelasting als na de ontvangst van de aanslag, intern en extern overleg heeft gevoerd. De omstandigheid dat na de ontstane impasse over de hoogte van de door klaagster te betalen erfbelasting op een gegeven moment onder regie van de vervanger van de notaris een andere insteek is gekozen voor de berekening van de door klaagster te betalen erfbelasting, maakt niet dat de eerdere berekening onjuist is. De klacht op dit onderdeel treft daarom geen doel.

4.5.3 Klachtonderdeel 3) De notaris heeft getracht de belastingteruggaven te verduisteren

Ter zitting heeft de notaris bevestigd dat zij de belastingdienst niet heeft gevraagd de hiervoor onder 2.17 genoemde bedragen terug te betalen. De belastingdienst heeft deze bedragen op het - bij de belastingdienst reeds bekende - rekeningnummer van de boedelrekening bij de notaris gestort.

De kamer is van oordeel dat in deze zaak op geen enkele manier feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit op enigerlei wijze zou kunnen volgen dat de notaris de hier bedoelde belastingteruggaven wederrechtelijk voor zich zelf heeft gehouden of voornemens was dat te gaan doen. De kamer acht de aantijging van verduistering van klaagster daarom onheus en onterecht en verklaart de klacht op dit onderdeel dus ongegrond.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht;

- verklaart de klacht van klaagster niet-ontvankelijk waar het betreft de betalingen van de eerste lijfrente betalingen in februari 2017;

- verklaart de overige klachten van klaagster ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.M.S. Kuipers, voorzitter, mr. C.G. Zijerveld en

mr. F. Drost, leden, en in tegenwoordigheid van mr. M.J. Derksen, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2021.

De secretaris

De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.