Zoekresultaten 4441-4460 van de 4529 resultaten
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:123 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1733
- Datum publicatie: 19-07-2023
- Datum uitspraak: 19-07-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:123
Klacht tegen huisarts. De huisarts is door de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster gevraagd om een medisch advies uit te brengen over de stelling van klaagster dat zij in haar woning is blootgesteld aan bepaalde stoffen, als gevolg waarvan zij blijvende longklachten zou hebben opgelopen. De verzekeraar wilde op basis van het advies een inschatting maken of een door klaagster aan te spannen civiele procedure tegen de verhuurder van de woning een kans van slagen had. Klaagster klaagt er over dat de adviezen van de huisarts niet op zorgvuldige en deskundige wijze tot stand zijn gekomen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege ziet geen reden om aan de deskundigheid van de arts te twijfelen, maar komt wel tot het oordeel dat de huisarts bij het aan zijn adviezen ten grondslag liggende onderzoek op bepaalde onderdelen niet met de vereiste zorgvuldigheid te werk is gegaan. Klachtonderdeel 1 is in zoverre gegrond. Het Centraal Tuchtcollege ziet af van de oplegging van een maatregel (art. 69, vierde lid, wet BIG).
-
ECLI:NL:TGZREIN:2023:36 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2023/5259
- Datum publicatie: 19-07-2023
- Datum uitspraak: 17-07-2023
- ECLI:NL:TGZREIN:2023:36
H2023/5259De verpleegkundige, destijds werkzaam in een forensisch-psychiatrische instelling, heeft gedurende drie maanden een intieme persoonlijke relatie onderhouden met een patiënt van wie zij persoonlijk begeleider was. De verpleegkundige sprak buiten de kliniek met de patiënt af en zij wist dat de patiënt drugs en telefoons de instelling inbracht, maar meldde dit niet bij het behandelteam. Met haar handelen werkte de verpleegkundige mee aan het schenden van tbs-voorwaarden door de patiënt, terwijl zij wist dat dit grote gevolgen kon hebben. Ook deelde de verpleegkundige informatie uit de (medische) dossiers van medepatiënten met de patiënt. De verpleegkundige is sinds februari 2023 niet meer ingeschreven in het BIG-register, omdat zij de termijn voor herregistratie heeft laten verlopen.Het college komt tot het oordeel dat de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en legt de maatregel op van ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:117 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1795
- Datum publicatie: 19-07-2023
- Datum uitspraak: 19-07-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:117
Klacht tegen psychiater. De psychiater heef op verzoek van het UWV een rapport opgesteld over klaagster. Het onderzoek betreft een vraagstelling ter beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid van klaagster. Klaagster verwijt de psychiater dat 1. het rapport geen peildatum noemt voor de beoordeling, waardoor het rapport niet zorgvuldig en begrijpelijk is, 2. de bij de aanvraag meegezonden medische stukken waarnaar wordt verwezen niet worden vermeld, waardoor het rapport niet inzichtelijk is, 3. uit het rapport niet blijkt welke validatietests zijn gebruikt en 4. de psychiater gezien de hoge score van de gebruikte SIMS-validatietest niet de conclusie had mogen trekken dat er sprake was van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat het deskundigenrapport de toets der kritiek niet kan doorstaan. Het Centraal Tuchtcollege zet uiteen dat de psychiater tot een conclusie komt die sterk afwijkt van de bevindingen/diagnoses van de behandelaren, hetgeen aanleiding had moeten zijn om nadere informatie op te vragen bij de behandelaars. Dat de psychiater dit heeft nagelaten, kan haar tuchtrechtelijk worden verweten. Het Centraal Tuchtcollege verklaart daarom het beroep van klaagster deels gegrond en legt aan de psychiater de maatregel van waarschuwing op.
-
ECLI:NL:TGZREIN:2023:37 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/4601
- Datum publicatie: 19-07-2023
- Datum uitspraak: 17-07-2023
- ECLI:NL:TGZREIN:2023:37
H2022/4601Verweerster is werkzaam als psychiatrisch verpleegkundige en systemisch en psychosociaal therapeut bij een GGZ-instelling. Klaagster en haar vroegere partner hebben in 2020 gesprekken met verweerster gevoerd (samen maar ook apart) over de problemen in hun relatie. Daarop is er een relatie ontstaan tussen verweerster en de vroegere partner. Klaagster heeft in juli 2020 bij het college een klacht ingediend tegen verweerster over, kort gezegd, het feit dat verweerster haar gevoelens voor de vroegere partner met klaagster heeft gedeeld en niet meteen de behandeling van klaagster heeft stopgezet toen zij die gevoelens ontdekte. In hoger beroep heeft het CTG op 16 maart 2022 beslist dat die twee verwijten terecht zijn en is aan verweerster de maatregel van berisping opgelegd. De huidige klacht houdt in dat verweerster drie weken na de laatste behandelsessie van klaagster ook daadwerkelijk een (ook intieme) relatie met de vroegere partner van verweerster is aangegaan.Het college komt tot het oordeel dat het klaagster vrij stond om de nieuwe klacht in te dienen, omdat het niet een herhaling is van de eerdere klacht. De klacht is dus ontvankelijk. Het college oordeelt ook dat de klacht gegrond is, maar legt verweerster geen maatregel op.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:118 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1797
- Datum publicatie: 19-07-2023
- Datum uitspraak: 19-07-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:118
Klacht van de IGJ tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige werkt sinds 2012 als zzp’er in de (thuis)zorg. Van maart 2018 tot januari 2021 heeft zij (wijlen) patiënte dagelijks verpleegd. Dit betrof ADL-zorg. Naar aanleiding van een melding heeft de IGJ onderzoek verricht. De IGJ verwijt de verpleegkundige, samengevat, dat zij bij het verlenen van zorg aan de patiënte onprofessioneel en onzorgvuldig heeft gehandeld, geen althans onvoldoende dossier heeft bijgehouden, en dat zij heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het onderzoek van de IGJ. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de bevoegdheid van de verpleegkundige om de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen geschorst voor de duur van 6 maanden. Nadat zowel de verpleegkundige als de IGJ tegen deze beslissing beroep heeft ingesteld, verklaart het Centraal Tuchtcollege de klacht in al zijn onderdelen gegrond en wordt aan de verpleegkundige de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register opgelegd.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:119 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1682
- Datum publicatie: 19-07-2023
- Datum uitspraak: 19-07-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:119
Klacht tegen verpleegkundige die werkt als manager wijkverpleging. Klager verwijt de verpleegkundige dat hij door haar toedoen op 19 november 2021 eenzijdig uit de zorg is gezet. Volgens klager heeft de verpleegkundige hem valselijk beschuldigd van bedreiging van zorgmedewerkers. Hij verwijt de verpleegkundige dat zij niet heeft gezorgd voor continuering van de zorg en dat zij niet aan haar wettelijke zorgplicht heeft voldaan. Klager meent dat de verpleegkundige heeft nagelaten te handelen met inachtneming van de zorgvuldigheidsnormen en gedragsregels, zoals die voor haar beroepsgroep gelden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep en geeft een overweging ten overvloede over het eenzijdig beëindigen van de zorgverlening door de zorgaanbieder.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:120 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1681
- Datum publicatie: 19-07-2023
- Datum uitspraak: 19-07-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:120
Klacht tegen coördinerend wijkverpleegkundige. Klager verwijt de verpleegkundige dat hij door haar toedoen op 19 november 2021 eenzijdig uit de (thuis)zorg is gezet. Volgens klager heeft de verpleegkundige hem valselijk beschuldigd van bedreiging van zorgmedewerkers. Hij verwijt de verpleegkundige dat zij niet heeft gezorgd voor continuering van de zorg en dat zij niet aan haar wettelijke zorgplicht heeft voldaan. Klager meent dat de verpleegkundige heeft nagelaten te handelen met inachtneming van de zorgvuldigheidsnormen en gedragsregels, zoals die voor haar beroepsgroep gelden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep en geeft een overweging ten overvloede over het eenzijdig beëindigen van de zorgverlening door de zorgaanbieder.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:121 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1097
- Datum publicatie: 19-07-2023
- Datum uitspraak: 19-07-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:121
Klacht tegen psychiater. Klager was onder behandeling bij een ontwikkelingsstoornisteam. De beklaagde psychiater heeft klager beoordeeld in het kader van een second opinion. Klager heeft de psychiater gevraagd om een verklaring af te geven inhoudende de vaststelling van zijn beperkingen (een ADHD-verklaring). Dit heeft de psychiater gedaan. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de door klager geformuleerde klachten al in een eerdere tuchtprocedure zijn beoordeeld en verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk (ne bis in idem). Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:122 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1796
- Datum publicatie: 19-07-2023
- Datum uitspraak: 19-07-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:122
Klacht tegen een internist-nefroloog. Patiënt, geboren in 2001, was sinds 2008 bekend met een steroïdresistent nefrotisch syndroom. Hij was in november 2019 door het ziekenhuis, waar de internist werkzaam is, overgenomen van een ander ziekenhuis. Begin juni 2020 was de conclusie dat de nierfunctie van patiënt zo slecht was dat dialyse in afwachting van niertransplantatie onvermijdelijk was. De internist was begin juni 2020 de behandelaar van patiënt en heeft bij hem een dialyselijn geplaatst. Vervolgens is er met dialyseren gestart. Een maand later is patiënt plotseling overleden. Klagers (moeder, stiefvader en broers en zussen van patiënt) verwijten de internist dat hij patiënt en zijn moeder onvoldoende heeft geïnformeerd en geen toestemming van patiënt heeft verkregen om de dialyselijn te plaatsen. Daarmee zou het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt geschonden zijn. Verder wordt de internist verweten dat hij bij het plaatsen van de dialyselijn het verkeerde materiaal heeft gebruikt en dat hij daarna onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de op hem rustende zorgplicht en regiefunctie. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klagers, uitgezonderd de moeder van patiënt, niet-ontvankelijk, en verklaart de klacht ongegrond. In beroep is de zaak in volle omgang nogmaals voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:116 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1810
- Datum publicatie: 19-07-2023
- Datum uitspraak: 19-07-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:116
Klacht tegen psychiater. Klagers hebben een klacht ingediend tegen de psychiater, omdat hij één van de auteurs is van een artikel waarin, kort samengevat, een analyse plaatsvindt van complotdenkers. Klagers benoemen zichzelf als personen die door hun omgeving worden beschouwd als complotdenkers, ook al hebben zij onderling verschillende denkbeelden en zien zij hun denkbeelden door de feiten bevestigd. Zij voelen zich aangesproken door wat de psychiater over complotdenkers heeft geschreven en vinden dat de psychiater klachtwaardig jegens hen heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat klagers niet zijn aan te merken als rechtstreeks belanghebbenden en verklaart de klacht niet-ontvankelijk. Het Centraal Tuchtcollege zet de criteria om als rechtstreeks belanghebbende te kunnen worden aangemerkt uiteen en verwerpt vervolgens het beroep van klagers.
-
ECLI:NL:TADRARL:2023:167 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-191/AL/MN
- Datum publicatie: 18-07-2023
- Datum uitspraak: 03-07-2023
- ECLI:NL:TADRARL:2023:167
Voorzittersbeslissing. Ne bis in idem. De voorzitter is op grond van het klachtdossier en (in het bijzonder) de beslissing van de raad van 15 augustus 2022 van oordeel dat de klacht die klaagster nu heeft ingediend, dezelfde is als de klacht waarover de raad in die eerdere beslissing al heeft geoordeeld. Ook in die vorige zaak heeft klaagster immers aangevoerd dat verweerder haar belangen onvoldoende heeft behartigd en dat hij ondeskundig heeft gehandeld. Die verwijten zagen op dezelfde handelingen (in dezelfde periode) als waarnaar klaagster in haar nieuwe klacht verwijst. De klacht van klaagster kan dan ook niet opnieuw aan de orde worden gesteld in een nieuwe klachtzaak. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.
-
ECLI:NL:TADRARL:2023:168 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-485/AL/GLD
- Datum publicatie: 18-07-2023
- Datum uitspraak: 10-07-2023
- ECLI:NL:TADRARL:2023:168
Verzet. De raad verklaart het verzet gegrond. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft niet gereageerd op een verzoek van klaagster, de wederpartij van zijn cliënte, om een berekening van de wettelijke rente te geven, terwijl hij dat wel had toegezegd. De raad is van oordeel dat hij daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Waarschuwing.
-
ECLI:NL:TADRARL:2023:169 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-772/AL/GLD
- Datum publicatie: 18-07-2023
- Datum uitspraak: 17-07-2023
- ECLI:NL:TADRARL:2023:169
Verweerder is naar het oordeel van de raad tekortgeschoten door een onjuist advies aan klaagster te geven over de peildatum van de echtelijke woning aan klaagster. Dat heeft mogelijke gevolgen gehad voor de daarna door klaagster in het geschil met haar ex-man gemaakte keuzes. Daarnaast heeft verweerder zich ontijdig aan de zaak onttrokken. Verweerder heeft in strijd gehandeld met artikel 46 Aw en in strijd met de kernwaarde deskundigheid. De raad legt een berisping op.
-
ECLI:NL:TADRARL:2023:163 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-417/AL/MN
- Datum publicatie: 18-07-2023
- Datum uitspraak: 10-07-2023
- ECLI:NL:TADRARL:2023:163
Raadsbeslissing. Verzet gegrond. Klacht ongegrond. De raad stelt vast dat verweerder klager in 2006 en 2007 als advocaat heeft bijgestaan. In een e-mail in augustus 2021 heeft klager aan verweerder verzocht om een plan van aanpak te maken in verband met een volgens klager nog openstaande vordering van de Belastingdienst en met betrekking tot in beslag genomen zaken. De raad is van oordeel dat gelet op het grote tijdsverloop en omdat niet is gebleken dat er tussen 2007 en 2021 enig contact tussen klager en verweerder is geweest, verweerder niet was gehouden om deze zaak weer op te pakken. Bovendien heeft klager al twee weken na het sturen van de e-mail aan verweerder een klacht bij de deken ingediend, waardoor verweerder ook niet de gelegenheid heeft gehad om binnen een redelijke termijn op klagers e-mail te reageren. Dat betekent dat de klacht ongegrond wordt verklaard.
-
ECLI:NL:TADRARL:2023:170 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-819/AL/MN
- Datum publicatie: 18-07-2023
- Datum uitspraak: 17-07-2023
- ECLI:NL:TADRARL:2023:170
Verweerster heeft de ex-man van klaagster bijgestaan in de echtscheiding. Op enig moment hebben partijen onderling per e-mail schikkingsonderhandelingen gevoerd en die informatie als vertrouwelijk aangemerkt. Verweerster heeft hieruit geciteerd in haar processtuk, zonder toestemming van klaagster. De raad is van oordeel dat de vaste rechtspraak over de vereiste vertrouwelijkheid bij mediationafspraken in dit specifieke geval ook gold voor verweerster. Haar cliënt is in zijn schikkingsvoorstel aan klaagster over de vertrouwelijkheid daarvan begonnen. Klaagster mocht daar dan ook rekening mee houden en kon zich daarom vrij voelen om aan hem een concreet tegenvoorstel te doen in haar e-mail. In diezelfde e-mail heeft ook zij zich op de vertrouwelijkheid daarvan beroepen. Dat haar ex-echtgenoot die informatie met verweerster heeft gedeeld, kan zo zijn en is begrijpelijk. Het had daarna op de weg van verweerster gelegen om zich af te vragen of het verstandig was om die informatie te gebruiken in de procedure. Door uit de vertrouwelijk bedoelde e-mails van partijen door de raad genoemde specifieke informatie te citeren heeft verweerster, juist in dit familiegeschil waarin de gemoederen al hoog opliepen, de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij overschreden en de gerechtvaardigde belangen van klaagster geschaad. Waarschuwing.
-
ECLI:NL:TADRARL:2023:164 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-455/AL/GLD
- Datum publicatie: 18-07-2023
- Datum uitspraak: 03-07-2023
- ECLI:NL:TADRARL:2023:164
Verzetbeslissing. De raad verklaart het verzet ongegrond.
-
ECLI:NL:TADRARL:2023:171 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-837/AL/GLD
- Datum publicatie: 18-07-2023
- Datum uitspraak: 17-07-2023
- ECLI:NL:TADRARL:2023:171
Raadsbeslissing. Klacht over kwaliteit dienstverlening voormalig eigen advocaat in strafzaak. Verweerder heeft een kwetsbare cliënt die de Nederlandse taal niet beheerst en die in beperkingen zat onvoldoende bijgestaan. Dit gebrek aan bijstand ten opzichte van klager raakt aan de kernwaarde deskundigheid. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen daarom de oplegging van een maatregel. Als verweerder nog als advocaat actief was geweest, bestond voldoende aanleiding om verweerder een voorwaardelijke schorsing op te leggen. Omdat verweerder inmiddels geen advocaat meer is en aan hem niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, wordt volstaan met de oplegging van een berisping.
-
ECLI:NL:TADRARL:2023:165 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-612/AL/GLD
- Datum publicatie: 18-07-2023
- Datum uitspraak: 03-07-2023
- ECLI:NL:TADRARL:2023:165
Raadsbeslissing. De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar. De raad overweegt dat het in de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden, dat indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Voor het handelen van een advocaat als vereffenaar brengt de hierboven genoemde maatstaf met zich mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dit komt onder meer omdat een vereffenaar bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende en soms tegenstrijdige belangen moet behartigen. Verder speelt een rol dat de vereffenaar zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechtbank en dat het in de eerste plaats aan de rechtbank is om te beslissen of het handelen van de vereffenaar zich binnen de wettelijke kaders afspeelt. Voor de tuchtrechter is daarbij in beginsel geen rol weggelegd. Nu de klacht ziet op verweerders optreden in diens hoedanigheid van vereffenaar, zal de raad de klacht aan de hand van de hierboven genoemde maatstaven beoordelen. Klagers hebben (in de kern) dezelfde klachten over het handelen van verweerder als vereffenaar in de procedures bij de rechtbanken Gelderland en Limburg naar voren gebracht. In die procedures zijn deze door klagers gemaakte verwijten over verweerder niet gevolgd en zijn alle verzoeken en vorderingen van klagers afgewezen. De raad stelt vast dat de rechters die toezicht houden op het handelen van verweerder als vereffenaar van oordeel zijn dat zijn handelen zich binnen de wettelijk kaders heeft afgespeeld. De raad ziet geen aanleiding om daarover in deze tuchtprocedure anders te oordelen. Op grond van de inhoud van het klachtdossier en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar niet onafhankelijk is geweest, de rechter bewust onjuist heeft ingelicht of op een andere wijze als vereffenaar tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van het schaden van het vertrouwen in de advocatuur is daarom geen sprake. Dat betekent dat de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond zal verklaren.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2023:177 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4483
- Datum publicatie: 18-07-2023
- Datum uitspraak: 18-07-2023
- ECLI:NL:TGZRAMS:2023:177
Klacht tegen een revalidatiearts, ongegrond. Klager die in 2011 is gediagnosticeerd met het Guillain-Barré Syndroom (verder: GBS) was eerst klinisch opgenomen en aansluitend poliklinisch behandeld in een revalidatiecentrum waar de revalidatiearts destijds werkzaam was. Omdat geen indicatie meer bestond voor verdere revalidatie in de tweede lijn is geprobeerd een eerstelijns fysiotherapeut te vinden voor verdere begeleiding van klager. Uiteindelijk is er nog een tweede poliklinische revalidatieperiode aan klager aangeboden voor de duur van acht weken in 2014, waarna de behandeling definitief is geëindigd. Klager verwijt de revalidatiearts onvoldoende onderbouwing van het beleid en onvoldoende informatievoorziening aan klager voorafgaand en volgend op zijn ontslag uit de revalidatie, gebrekkige en oneigenlijke dossiervoering en onvoldoende toezicht op professionele dossiervorming van teamleden, gebrek aan expertise als controlerend/coördinerend revalidatiearts in de periode na ontslag, waardoor er een enorme terugval in het lichamelijk en geestelijk functioneren van klager is opgetreden, onvoldoende zelfreflectie en onvoldoende toetsbare houding in de interne klachtenprocedure naar aanleiding van het ontslag en een onjuist/onwaar verweer gevoerd. Het college is van oordeel dat de revalidatiearts zich behoorlijk heeft ingespannen om voor klager, die tijdig en duidelijk genoeg op de hoogte is gebracht van de beëindiging van de behandeling, een goede vervolgplek te vinden in de eerstelijns fysiotherapeutische zorg. Voorts is uit het dossier een goed beeld te halen van de behandeling van klager, er is geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de revalidatiearts aantekeningen heeft gemaakt die niet strookten met de werkelijkheid of waarheid ( zie ook de beslissing onder 5.3) . Ten aanzien van het derde klachtonderdeel is het college van oordeel dat de revalidatiearts zich meer dan voldoende en conform de aanbevelingen in de richtlijn GBS heeft ingespannen voor klager. Multidisciplinair is op goede gronden besloten de behandeling te beëindigen (zie beslissing onder 3.11). Tenslotte is het college van oordeel dat uit het inhoudelijk verslag van de klachtencommissie van het revalidatiecentrum op geen enkele wijze blijkt dat de revalidatiearts zich niet toetsbaar heeft opgesteld of heeft willen opstellen. Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond
-
ECLI:NL:TGZREIN:2023:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/5051
- Datum publicatie: 18-07-2023
- Datum uitspraak: 13-07-2023
- ECLI:NL:TGZREIN:2023:35
Klacht tegen huisarts over onder meer 1) het onderzoeken en behandelen van en voorschrijven van medicatie aan de dochter van klager zonder zijn toestemming en 2) de wijze waarop de huisarts klager heeft geconfronteerd en ondervraagd over een beschuldiging van door klager (vermeend) gepleegd seksueel misbruik. M.b.t. 1) De huisarts heeft in lijn met de KNMG-wegwijzer Toestemming en informatie bij behandeling van minderjarigen haar beleid bepaald en hieraan op basis van goed hulpverlenerschap en binnen de grenzen van wat van haar in het kader van een werkbare bedrijfsvoering mag worden verwacht, uitvoering gegeven. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het standpunt van de huisarts dat zij de medicatie niet heeft voorgeschreven onjuist is. M.b.t. 2) De huisarts had de dochter in het bijzijn van de ouders niet nader moeten bevragen op vermeend misbruik door klager en had meer distantie moeten nemen. Dit klachtonderdeel is gegrond. De andere klachtonderdelen zijn ongegrond. Geen maatregel. Publicatie.
- Vorige pagina zoekresultaten
- Pagina: 1
- ...
- Pagina: 222
- Pagina: 223
- Pagina: 224
- ...
- Pagina: 227
- Volgende pagina zoekresultaten